Geerling van Horne (1304)

Geerlick, Gielis, Dielis, Aegidius of Gerard van de Bosche is naar alle waarschijnlijkheid een lid van de familie van Horne zoals we in onderstaand fragment terugvinden was o.a. heer van Erp. Hiermee wordt bedoeld dat hij pandheer was van bezittingen die toebehoorde tot de hertog van Brabant en hier grote invloed op uit kon oefenen.

Het bijzondere is dat de molenaarsfamilie van Hoorn al in de 15e eeuw woonachtig was in dit gebied. Zie de genealogie van de fam. van Hoorn. Anders dan overeenkomstige voornamen Dielis/Gielis/Eagidius en de locatie is er geen vooralsnog geen direct verband te te vinden. Wel stond deze laatste familie in redelijk aanzien daar zij in latere perioden gesteund werden door belangrijke families als de van Asseldoncks, de van Erps en de Hornkens. Zie de beurzen die hen werden toegekend voor het verblijf aan het begijnhof te Leuven.

Naast Erp bezat Geerlick van den Bossche een groot aantal bezittingen:

De eerstbekende heer van de Nemerlaer was in 1303 ridder Geerlink van den Bossche, die in ’s-Hertogenbosch ook een stadskasteel bezat.

Kasteel Nemelaar in 1655
Een pand op de plek waar het voormalige stadkasteel van Geerlinck van den Bossche zou hebben gestaan aan de Hinthamerstraat 141

„Het kasteel van jkh. Geerling van den Bosch”, meldt het houten bordje in de voorgevel van het pand aan de Hinthamerstraat 141. In 1967 bij de Jeroen Boschtentoonstelling brachten de winkeliers van de Hinthamerstraat de namen van de huizen terug in het straatbeeld door middel van deze houten bordjes, waarvan er intussen een aantal weer verdwenen zijn. Maar erg veel op een kasteel lijkt het huidige pand niet.
Ridder Geerling van den Bossche, wiens naam nog voortleeft in de even verderop liggende Geerlingsebrug. Hij liet zijn ‘stenen huis’ na aan zijn zoon Willem die het in 1335 in zijn testament bestemde tot een klooster van de Clarissen. Ruim driehonderd jaar heeft deze kloosterorde het voormalige woonhuis bewoond. Na 1629 stierf het langzaam uit, omdat geen nieuwe novicen mochten worden aangenomen.
Belastingfunctionaris Cornelis Cuchlinus (Keochelin) werd in 1659 eigenaar van dit deel van het voormalig klooster. Maar bij zijn overlijden bleek er een groot tekort in zijn kas te zitten. De wijnkoper Thomas Minten werd in 1693 eigenaar en in 1726 werd Martinus des Tombe eigenaar. Maar ook Des Tombe had bij zijn overlijden in 1732 meer schuld dan goed, zodat het gebouw gerechtelijk verkocht werd.

Een zware tuinmuur van één meter dikte, en diepe kelders, zijn nog van de voormalige kloostergebouwen over. In den achtergevel bevinden zich, volgens van Lennep, de gebeeldhouwde wapens van de stichter en zijne huisvrouw, (anno 1344) alsmede van Karel V, beschermer der kloostergemeente.

Chronologie

Rekest van Johan Bernhard baron de Leeroirde en Willem de Vos als decendenten [= afstammelingen, nakomelingen] van wijlen Geerlingh de Hornes Heer van Erp en fundateur [ stichter] van het personaatschap der kerk aldaar met hetgeen daartoe behoort met de mededeling dat de Staten Generaal in 1648 in 1648 heeft goedgevonden dat zie ook folio 126 verso van vrijdag 22 februari 1686].alle geestelijke goederen ven beneficies in de meierij van ’s-Hertogenbosch ten behoeve van de staat zouden worden aangeslagen waarbij ook het personaatschap en de daarbij behorende tienden gesteld zijn onder de administratie van rentmeester Battem, maar dat de Staten Generaal op de remonstranties van de supplianten hebben bepaald dat die ‘van den huijse van Lerode’ gerechtigd waren tot 1/3 part van genoemde tienden en dat de twee andere derde parten onder de rentmeester gehouden zouden worden. Hierover ontstaat discussie [redelijk lange akte…]

Regest van Camps: Jan II, hertog van Brabant, oorkondt op 6 januari 1304 dat hij aan Gerlach van ’s-Hertogenbosch, ridder, voor de hoevenaars op diens goederen onder Erp, Veghel, Oirschot, Hilvarenbeek, Moergestel, Oost-Tilburg (= Oisterwijk), Haaren, Berkel, Udenhout, Hijnen, Rosmalen, Oss, Berlicum en Middelrode, alsme op het goed Hetsrode (onder Woensel), vrijdom heeft verleend van beden, heerbaart en andere diensten.

Na de transcriptie van de latijnstalige tekst volgt een vertaling.

Nos Iohannes Dei gratia dux Lotharingie, Brabantie et Lymburgie universis presentibus ac posteris presentia visuris vel audituris notum esse volumus recognoscentus quod, cum dilectis fidelis noster Gherlacus de Buscoducis miles, nepos quondam domini Willelmi pie memorie domini de Horne et de Althena, suique predecessores a multis temporibus plurima nobis ac nostris predecessoribus ducibus Brabantie obsequia curaverint exhibere, propter que ipsum Gerlacum speciali apud nos promotionis gratia dignum merito reputamus, nos eidem Gherlaco fideli nostro suis et suorum meritis exigentibus tenore presentium concedimus et pro nobis et nostris heridibus seu successoribus ducibus Brabantie perpetua stabilitate firmamus ut omnes et singuli qui in bonis ipsius Gherlaci infranotatis ad colendum ea manserint, videlicet in sex mansus sui in Erpe, in bonis sui in Vechele dictis ten Boemgarde, in bonis suis in Hetsrode, in quinque mansis suis in parrochia de Oirschot, in bonis suis in Hildewarenbeecke, in bonis suis in Ghestele, in tribus mansis suis in parrochia de Oistilborch, quorum unus in loco ten Bygaerde et reliqui duo in loco te Karlichoven dictis consistunt, in duobis mansis suis in parrochia de Haeren prope Oisterwyck, uno silicet Eyndhoven et reliquo Amerlaer vocatis, in bonis suis apud Berckle, in bonis suis in Udenhout, in bonis suis in Hynen, in bonis suis in Brugge in parrochia de Roosmaelen, in duobus mansis sitis in parrochia de Osse, in mansis et bonis suis dictis Engelant, in bonis suis dictis ter Donck, in tribus mansis suis in parrochie de Beerlichem et in duobus mansis suis et bonis dictis die Hauthart prope Middelrode sitis, pro toto tempore quo eos in dictis mansis seu bonis pro cultura eorundum ex parte dictis Gherlaci vel suorum heredum contigerit residere, ab omnibus exactionibus, expeditionibus, vecturis, angariis et aliis quibuscumque servitiis seu oneribus quocumque nomine apellatis, a nobis seu nostris heredibus seu seccessoribus ducibus Brabantie seu ex parte nostra requirendis, mandandis, aut imponendis seu nobis aut dictis heredibus seu successoribus nostris exhibendis liberi sint penitus et exempti, ipsosque omnes et singulos in dictis mansis seu bonis dicti Gerlaci ad colendum ea ex parte ipsius Gerlaci vel suorum heredum manentes et mansuros pro toto tempore quo pro eorum cultura, ut dictum est, manserint in eisdem, a dictis exactionibus, expeditionibus, vecturis, angariis, servitiis et oneribus quibuscumque penitus liberamus, liberosque et immunes voluimus permanere, hoc tamen excepto et nobis salvo quod, cum nostros aut nostrorum heredum seu successorum ducum Brabantie liberos matrimonio copulari vel ad militiam promoveri contigerit, vel si nos aut dictos nostros heredes seu successores in captivate detineri contigat, quod divina avertat clementia, ipsi quos tunc pro tempore in dictis bonis dicti fidelis nostri ex parte sua vel dictorum heredum suorum pro cultura eorundem manere et residere contigerit, in iamdictis tribus casibus, videlicet in nuptiis et militia nostrorum liberorum et heredum seu successorum nostrorum ducum Brabantie captivitate, si contingat, subsidia iuxta facultates suas nobis seu dictis successoribus nostris ducibus Brabantie impendere tenebuntur, prout in eidem casibus subsidia huiusmodi ab aliis eorum vicinis fuerint impendenda, ac etiam in defensione terre nostre contra quoscumque remanebunt obligati.

                Que premissa nos pro nobis et nostris heredibus seu successoribus bona fide promittimus dicto Gerlaco et suis heredibus rata et inconcussa perpetuo observare. In quorum testimonium et robur perpetue firmitatis sigillum nostrum his litteris duximus appendendum.

                Datum anno Domini millesimo tricentesimo tertio, in epiphania Domini.

VERTALING

Wij Johannes, bij de gratie van God hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg, maken aan iedereen van de huidige en toekomstige generaties die dit zullen zien of horen bekend, dat wij erkennen dat het bekend is dat onze geliefde getrouwe Gherlacus van den Bossche, ridder, neef van de in vrome gedachtenis zijnde wijlen heer Willelmus heer van Horne en van Altena, en zijn voorgangers, vele malen aan onze en voorgaande hertogen van Brabant toewijding getoond heeft, zodat wij een speciale gunst aan Gerlacus rechtvaardig beschouwen.

We verlenen en bevestigen aan onze getrouwe Gherlacus voor hem en zijn verdiensten namens ons en onze erfgenamen of opvolgende hertogen van Brabant voor eeuwig en vast, dat allen die in ondergenoemde goederen van genoemde Gherlacus verblijven, namelijk:

  • in zijn zes hoeven in Erp,
  • in zijn goed in Veghel genaamd ten Boemgarde,
  • in zijn goed in Hetsrode,
  • in zijn vijf hoeven in de parochie Oirschot,
  • in zijn goed in Hilvarenbeek,
  • in zijn goed in Gestel,
  • in zijn drie hoeven in de paroche Oost-Tilburg (= Oisterwijk), waarvan een in de plaats ten Bygaerde en de resterende twee in de plaats genaamd te Karlichoven staan,
  • in twee hoeven in de parochie Haaren bij Oisterwijk, namelijk een genaamd Eyndhoven en de andere genaamd Amerlaer,
  • in zijn goed bij Berkel,
  • in zijn goed in Udenhout,
  • in zijn goed in Hijnen,
  • in zijn goed in Brugge in de parochie Roosmalen,
  • in twee hoeven gelegen in de parochie Oss,
  • in de hoeve en het goed genaamd Engelant,
  • in het goed genaamd ter Donck,
  • in drie hoeven gelegen in de parochie Berlicum en
  • en zijn twee hoeven en het goed genaamd die Hauthart gelegen bij Middelrode,

voor altijd, dat degene die in genoemde hoeven of goederen wonen en het land van genoemde Gherlacus of zijn erfgenamen bewerken, vrij en vrijgesteld zijn van alle beden, heervaarten, transporten, verplichtingen en andere diensten of lasten, hoe ze ook genoemd worden, die door ons en onze erfgenamen of opvolgende hertogen van Brabant van onze kant benodigd, benoemd of opgelegd worden.

Iedereen die land bewerkt in genoemde hoeven en goederen van genoemde Gerlacus of zijn erfgenamen blijft voor altijd vrijgesteld van genoemde beden, heervaart, transporten, verplichtingen, diensten en lasten, echter met uitzondering van dat aan ons betaald moet worden als onze kinderen, of die van onze erfgenamen en opvolgende hertogen van Brabant, huwen, tot ridder geslagen worden, of als wij of onze genoemde erfgenamen of opvolgers gevangen worden gehouden, wat de goddelijke genade moge verhoeden.

Degenen die momenteel op genoemde goederen van onze genoemde getrouwe of zijn genoemde erfgenamen verblijven en wonen om het land te bewerken, zullen in genoemde drie gevallen, namelijk de bruiloft en ridderslag van de kinderen en erfgenamen of opvolgers, en de gevangenschap van onze hertog, gehouden zijn om ons of onze genoemde opvolgende hertogen van Brabant naar vermogen te ondersteunen te betalen, zoals in dergelijke gevallen andere geburen geboden zijn te steunen, en blijven ook verplicht om ons land te verdedigen.

Wij beloven in goed vertrouwen namens ons en onze erfgenamen en opvolgers aan genoemde Gerlacus en zijn erfgenamen het voorgaande voor altijd stevig en vast te houden.

Ter getuigenis en ter bekrachtiging van eeuwigdurende geldigheid  hebben wij ons zegel aan deze brief van de hertog gehangen.

In het jaar van onze Heer duizen driehonderd en drie, op Driekoningen (6 januari 1304)

Bron: Camps, H.P.H., ed., Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. I De Meierij van ‘s-Hertogenbosch (met de heer­lijk­heid Gemert) (2 bdn.; Den Haag 1979) nr. 660, p. 787-789 d.d. 6 januari 1304.