Jan ‘de Wilde’ van Horne

Wapen van Horne met barensteel
Beeldhouwwerk dat Jan “de Wilde”van Horne zou voorstellen, Luik?

Er zijn verschillende hypothesen over de ouders van Jan ‘de Wilde’ van Horne.

Hypothese 1

Zo wordt door Wolters beweerd dat hij de 2e zoon van Dirk ‘Loef’ van Horne (beschouwd als de vader van de tak Horne-Houtkerke) en zijn 1e gemalin Isabella van Montigny (en-Ostrevent). Dirk ‘loef’ leefde van ongeveer 1337 tot 1390.

[M.J. Wolters], Notice historique sur l’ancien Comté de Hornes et sur les anciennes seigneuries de Weert, Wessem, Ghoor et Kessenich Gent 1850, 288 pp.

Hierbij baseert Wolters zich op Butkens, maar zoals door Klaversma is betoogd zou in met name de vroege genealogieën van de van Hornes bij Butkens weinig bewijs te vinden zijn en mogelijk bedoeld zijn om lippendienst te bewijzen voor de financiers van de genealogie. De Jan I ‘de Wilde’ zou twee zonen hebben gekregen genaamd Arnold ‘de Wilde’ van Horne naar oom Arnold II van Horne-Houtkerke en Jan II ‘de Wilde’ van Horne.

[M.J. Wolters], Notice historique sur l’ancien Comté de Hornes et sur les anciennes seigneuries de Weert, Wessem, Ghoor et Kessenich Gent 1850, 288 pp.

Hypothese 2

Jan ‘de Wilde’ zou geboren zijn uit een 2e huwelijk van Dirk ‘Loef met N. von Reifferscheid (de voormalige bezitters van het leen Kessenich). Hierbij zou Arnold II van Horne-Houtkerke zijn stiefbroer zijn:

  • Jan Hubert van Horne (of: Brunshorn). In 1402 waren zowel Joanna als Lodewijk van Reifferscheid gestorven en kwam de heerlijkheid in bezit van Jan Hubert, die neef was van Lodewijk en heer van Kessenich. Zo kwam de heerlijkheid in bezit van het Huis Horne.

Willem VI de Wilde van Horne, broer van Jan Hubert, en na diens dood Heer van Bocholt.

Opm. Jan Smeets

Jan van Bunde, zoon van Jan Hubert, deed verheffing in 1415. Hij was gehuwd met Filippine van Heinsberg, natuurlijke dochter van Jan van Heinsberg, die in 1419 prins-bisschop van Luik werd. Jan van Bunde stierf kinderloos. Er ontbrandde een strijd waarbij Jan de Wilde, neef van Jan van Bunde en Heer van Kessenich, met steun van de bevolking van Luik, een conflict aanging met de nieuwe prins-bisschop, Lodewijk van Bourbon. Ook Otto van Bunde eiste zijn recht op en kwam in conflict met Lodewijk. Uiteindelijk werden zowel Jan de Wilde als Otto van Bunde geëxcommuniceerd.

Otto van Bunde, broer van Jan, deed in 1458 afstand van zijn rechten ten voordele van Jacob I van Horne, en Jan de Wilde deed dat in 1464. Jan de Wilde stierf tijdens het beleg van Luik in 1468.

Hypothese 3 (met dank aan Hans van de Griend op het forum voor Middeleeuwse genealogie)

1456

Amold van Hoorne, Heer van Kessenich, had één zoon, met name Jan van Hoorne, bijgenaamd de Wilde (zie boven), Heer van Kessenich, ridder, die den 16 October 1456 leenhulde deed voor de heerlijkheid van Bouchaute. Hij had, naar men meent, (Wolters t. a. p. bl. 182,) twee kinderen, waarvan de zoon heette Jan van Hoorne, de bescheidene (discrete). Verdere Heeren worden door wolters niet opgegeven. De oorsprong van het regt van munt, dat door Jan van Hoorne, Heer van Kessenich, of misschien door zijn grootvader en zijn zoon, welke mede dien naam droegen; – indien zij dat door hen uitgeoefende regt wezenlijk bezeten hebben, – is onbekend. Zonderling is het, dat hunne munten meest alle het opschrift Kinre dragen, zijnde de naam van een groot vlek, behoorende onder de gemeente Kessenich en ook wel eens Kinroy geheeten.

meer….https://archive.org/stream/demuntenderleen00chijgoog/demuntenderleen00chijgoog_djvu.txt

1456

Jan van Horne de Wilde, heer van Kessenich is eventjes beleend geweest met BOCHOLTZ (v Wely p 79) daarna Jacob graaf van HORNE. [11006] 

1467

Jan van Horne, ook wel de Wilde genoemd, vond dat zijn heeroom Jan van Heinsberg onrechtvaardig tot troonsafstand was gedwongen en hij kon dan ook niet opschieten met de nieuwe prelaat. Hij werd één van de leiders van het verzet tegen de nieuwe Prins-bisschop. Jan van Horne was heer van Kessenich en hij was kapitein in het leger. In 1467 werd hij commandant van het stadsleger van Tongeren. Tijdens de slag van Brustem vocht hij in de eerste linie. 1467Sous l’impulsion de Raes de Heers et fortes de la protection du roi de France, Louis XI, les milices liégeoises ont été défaites à Montenaeken (1465), puis à Brusthem (1467) par l’armée bourguignonne et Charles le Téméraire a notamment aboli la paix de Fexhe et supprimé toutes les institutions communales et tous les privilèges de la Cité. Dinant a été complètement détruite (1466).Un coup de force des liégeois pour s’emparer de l’évêque à Tongres et la trahison de Louis XI, ont amené  et ont facilité les représailles bourguignonnes contre la Cité. Malgré la résistance de Jean de Wilde à Saint-Léonard et de Vincent de Buren et Gossuin de Streel à la tête des 600 Franchimontois, qui échouèrent de peu dans leur tentative contre le duc de Bourgogne et le roi de France, devenus alliés, sur les hauteurs de Sainte-Walburge, Charles le Téméraire s’est emparé de la Cité, l’a mise à sac et l’a brûlée (1468).http://perso.infonie.be/liege06/10dix.htm#10

 1546

Borgitter was een allodium binnen de heerlijkheid Kessenich, gelegen op de grens tussen Kessenich en Neeritter. Het kasteel wordt in 1546 vermeld als eigendom van Arnold van Waes, drossaard van Horn. Borgitter kwam pas in 1699 door huwelijk in het bezit van de heren van Kessenich. In 950 ontving graaf Ansfried de Oude het land van Kessenich van de Duitse keizer Otto I voor bewezen diensten. Ten tijde van de schenking vormden Kessenich, Thorn en Neeritter één geheel, later in de archieven de Drie Eygen genaamd. Circa 1000 was het gebied afhankelijk van de Luikse kerk. Het is niet duidelijk wanneer het zijn onafhankelijkheid ten opzichte van Luik verwierf. Vanaf 1321 wordt Kessenich vermeld als een allodiale heerlijkheid. Circa 1300 wordt Kessenich, onder druk van Gulik als leen opgedragen aan de heer van Gulik (feudum oblatum), verheven voor de Leenzaal van Düsseldorf.De kern van de heerlijkheid was het dorp Kessenich, aan de voet van de hoogteburcht van de baanderheer. Toch was de bouw van de burcht niet de aanleiding tot het ontstaan van het dorp: vóór het ontstaan van de burcht bevond er zich reeds een kerk, waaraan een grote parochie verbonden was. In de loop der eeuwen groeide de heerlijkheid uit tot een uitgestrekt grondgebied door het samenvoegen van verschillende delen: het dorp Kessenich met de gehuchten Kinrooi en Groot-Beersel; het leen Bronshorn, zijnde het dorp Hunsel met de gehuchten Haeler, Uffelsen en Castert; het allodium Borgitter. Waarschijnlijk behoorde Bronshorn oorspronkelijk tot het oude graafschap Horne of Horn, waarvan het reeds vroeg werd afgescheiden. Het werd, evenals Horne verheven voor de leenzaal van Brabant. Het kwam bij Kessenich door het huwelijk van Jan van Horne, heer van Bronshorn, met de erfdochter van Kessenich eind 14de eeuw. Het feit dat Bronshorn een Brabants leen was gaf aanleiding voor de Spaanse koningen om als hertogen van Brabant aanspraak te maken op heel Kessenich. Deze aanspraken werden echter steeds afgewezen, onder meer in 1658 en 1701. Het dorp Hunsel, thans Nederland, was de hoofdplaats van Bronshorn. De oudste gekende heren van Kessenich zijn Wilhelmus en Rogier van Kessenic (1102). De heerlijkheid is achtereenvolgens in het bezit van de families van Kessenich (12 eeuw), de Montigny of van Montenaken (1321), van Born (14de eeuw), en van Hoorn of van Horn alias de Wilde (14de eeuw). De meest bekende baanderheer is Jan de Wilde, neef van prins-bisschop Jan van Heinsberg (Jean de Heynsberg); hij was één van de leiders in de strijd tegen de Bourgondiërs, en in de slag van Brustem (1467) stond hij aan het hoofd van de Tongerse milities; hij sneuvelde aan de Vivegnispoort te Luik bij de uitval tegen het bezettingsleger van Karel de Stoute (1468). De heerlijkheid is vervolgens in handen van de familie Collard (1491) en komt door huwelijk van Joanna van Kessenich in het bezit van Guido van Malsen, heer van Broeckhuizen (1602). Na hun dood ontstaat onenigheid over het bezit van de heerlijkheid tussen hun dochters, één gehuwd met Waleram of Walraaf van Waes, eigenaar van Borgitter, de ander met baron Ferdinand van Kniphuizen (of von Kniphausen) en Vogelsanck. Daarom wordt de heerlijkheid in 1653 gesplitst en verdeeld tussen beide families. Hunsel, Haeler en Groot-Beersel komen in het bezit van de familie van Waes; de rest gaat naar de familie von Kniphausen;

meer…..https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/21923 Link met Heers zie hieronder de bisschop van LUIK neef van Filips de Goede, Louis de Bourbon RIN 54050 

Roerige tijden ! 

Jan van Heinsberg was prins-bisschop van Luik tot 22 november 1455. Hij besloot op die dag af te treden om de volgende redenen:-ontmoedigd door de tegenstand van de ambachten tegen het in 1424 uitgevaardigde “regiment”.-De bevolking verwijt hem te inschikkelijk te zijn ten opzichte van Filips de Goede.Ex-prins-bisschop Jan van Heinsberg overleed in de nacht van 18 op 19 oktober 1459. De nieuwe prins-bisschop, aangesteld na het aftreden van Jan van Heinsberg, was Louis de Bourbon, een 18-jarige Leuvense student en neef van Filips de Goede. Deze hertog van Bourgondië was er van 1419 tot nu in geslaagd om op verschillende manieren de Verenigde Provinciën onder hetzelfde gezag te plaatsen. Maar er bleef nog een blinde vlek op de kaart, namelijk het Prinsbisdom Luik, waaronder onze streek ressorteerde. Dit was niet naar de zin van de Bourgondiërs en zij probeerden het dan ook op deze manier in te palmen. Maar de bevolking van Luik leek zich te verzetten tegen die Lodewijk van Bourbon. Maar hier liet Filips het niet bij. Hij beloofde aan de paus Calixtus VII dat hij hulp zou bieden aan de Katholiek Kerk tegen de Turken die al 4 jaar Constantinopel, de poort naar het Oosten, bezetten. Door dit manoeuvre benoemde de paus Louis de Bourbon op 13 juni 1456 tot prins-bisschop van Luik. De nieuwe bisschop was een liefhebber van goed eten en drinken en wist niet wat goed en wat slecht voor hem was, maar hij was zeer goed van inborst. De Luikse kanunniken weigerden hem evenwel uit protest de ingang tot het Sint-Lambertuskapittel. De prins-bisschop beloofde te regeren met ‘s lands raadheren en volgens de privileges maar toch bleef er wantrouwen vanuit de bevolking. Hoe kon hij het vertrouwen winnen? Door met de hertog van Bourgondië te breken. Deze was namelijk een bedreiging voor de onafhankelijkheid van Luik daar de Luikenaren vreesden dat door de vriendschap van de Prins-bisschop met de hertog Luik volledig binnen de invloedssfeer van Bourgondië zou vallen. Bovendien was Louis opgevoed aan het Bourgondische Hof en kon hij niet aarden in Luik. De kleinste aanleiding was bijgevolg reden tot een opstand. Jan van Horne, ook wel de Wilde genoemd, vond dat zijn heeroom Jan van Heinsberg onrechtvaardig tot troonsafstand was gedwongen en hij kon dan ook niet opschieten met de nieuwe prelaat. Hij werd één van de leiders van het verzet tegen de nieuwe Prins-bisschop. Jan van Horne was heer van Kessenich en hij was kapitein in het leger. In 1467 werd hij commandant van het stadsleger van Tongeren. Tijdens de slag van Brustem vocht hij in de eerste linie.
Arnold van Huern “ de wilde ” 1456..Jean de Horne apparaît dans l’histoire de Liège en 1456, par la revendication du fief de Bocholt, qui avait jadis appartenu à la seigneurie de Kessenich. Sa tante Philippine, autre fille naturelle de Jean de Looz, avait épousé le seigneur de ce village, Jean de Bunde.
over diens vader:Zijn zoon Arnold van Hoorne, Heer van Kessenich en Brunshom, huwde Elizabeth van Loon, natuurlijke dochter van Jan van Loon, gesproten uit de Graven van dezen naam. Heer van Heinsberg en van Anna, Gravin van Solms. Bij gelegenheid van dit huwelijk deed Jan van Loon, Heer van Heinsberg, Gulik en LEEUWENBERG, bij Charter van 24 Augustus 1429, afstand van zijne regten op de Heerlijkheid Kessenich, echter onder voorbehoud dat, indien de echtelingen zonder kroost mogten overlijden, de heerlijkheid aan het Geslacht van Heinsberg zoude terugkeeren. Men meent dus dat Kessenich, daar het aangewezen geval plaats greep, weder daaraan is teruggekeerd.Amold van Hoorne, Heer van Kessenich, had één zoon, met name Jan van Hoorne, bijgenaamd de Wilde (zie boven), Heer van Kessenich, ridder , die den 16 October 1456 leenhulde deed voor de heerlijkheid van Bouchaute. Hij had, naar men meent, (Wolters t. a. p. bl. 182,) twee kinderen, waarvan de zoon heette Jan van Hoorne, de bescheidene (discrete). Verdere Heeren worden door Wolters niet opgegeven. De oorsprong van het regt van munt, dat door Jan van Hoorne, Heer van Kessenich, of misschien door zijn grootvader en zijn zoon, welke mede dien naam droegen; – indien zij dat door hen uitgeoefende regt wezenlijk bezeten hebben, – is onbekend. Zonderling is het, dat hunne munten meest alle het opschrift Kinre dragen, zijnde de naam van een groot vlek, behoorende onder de gemeente Kessenich en ook wel eens Kinroy geheeten

meer….https://archive.org/stream/demuntenderleen00chijgoog/demuntenderleen00chijgoog_djvu.txt

Verslag van de strijd die ontbrande

Onderstaande tekst is overgenomen uit de website http://www.vilters-vanhemel.be/jean_de_wilde.html

De tekst zelf werd door ons vertaald vanuit het Frans en werd gepubliceerd onder de titel: Jean de Wilde, étude historique sur un chef liègeois du XVe Siècle. Het werd geschreven door J. De Chestret. Het artikel maakt deel uit van het Bulletin de L’institut Archéologique Liègeois (Tome XIII). De tekst werd in de 19e eeuw in een al wat verouderde stijl geschreven. We hebben er voor gekozen om die stijl ook aan te houden in de Nederlandse tekst.

Jan de Wilde – historische studie over een Luikse chef uit de 15e eeuw

In onrustige tijden, ziet men dikwijls nieuwe personages, die men niet verwacht had aan te treffen, op de historische voorgrond verschijnen. De ene, komende uit het gewone volk, die niet moeten onderdoen voor degenen die beroemd geworden zijn. De anderen komende uit de bevoorrechte klasse, die een rang hadden waardoor ze van zelf deel gingen uitmaken van de “beroemdheid”. Sinds heuglijke tijden zijn soortgelijke mensen die hun eigen stand overstegen, opgestaan en zijn ze gaan deel uit maken van onze geschiedenis.

Nergens was dit zo frequent als in het Prinsbisdom Luik en zijn ze niet zonder belang in de waardering van de strijd ondersteund door de burgerij. Kapiteinen en volksredenaars zoals Henri van Dinant, Arnould van Blankenheim, Raes van Heers, Baré van Surlet, behoorden allen tot de adel. Dit fenomeen is vooral opmerkelijk in de loop van de 15e eeuw, waar naast de gewone volksnamen, niet te ontkennen, ook de namen figureerden van de oudste geslachten van het land (aliassen).

Hoeveel weten bijvoorbeeld dat de Luikse leider, om beurten, Jean de Wilde, Villanus, Sauvagius, de Villers, de Ville, zelfs simpelweg Jean Arnold genoemd, dat deze zo populaire leider een heer van Kessenich van het illustere huis van Horn was!

Abry, die hem de “kapitein van Villers” noemde, poetste zijn blazoen nog meer op door als geboorteplaats het dorp Villers nabij Tongeren op te geven. Dewez, volgens Olivier de la Marche, noemde hem onder de naam van de heer van Hautepenne.

Enkel heden, na grondige studie van onze baronale geschiedenis, vooral uitgelokt door de vereisten voor muntherkenning (penningkunde), heeft de identiteit van de heer van Kessenich met die van de mysterieuze tegenstander van de Bourgondische politiek blootgelegd.*

(*) Zie voor dit onderwerp, de nota van eerwaarde M. Habets ingevoegd in VAN DER CHYS, De munten der leenen van Brabant en Limburg, p. 147.

Het wapenschild van het geslacht van Horne
Luik

Verlost van de zorgen van de procedure, kon Jean de Wilde zich volledig wijden aan de strijd die door de burgerij gevoerd werd tegen Louis de Bourbon. Hij verbond zich met Raes van Heers en met Baré de Surlet, om het volk op te hitsen na het vonnis van excommunicatie gelanceerd door de paus in 1465.*

(*) Theodoricus Pauli, “De cladibus Leodiensium”, apud De Ram, p. 203.

Het is Jean de Wilde die door de Tongenaren gekozen wordt als de leider van hun militie, op het einde van het volgende jaar, nadat ze de vredesvoorwaarden voorgesteld door de graaf van Charolais, na diens intrede in Sint-Truiden verwerpen. Het is hij die de historicus Fisen bij deze gelegenheid omschrijft als “insigni prudentia et fortitudine vir” (een man bekend om zijn tact en fortuinlijkheid) zonder te denken dat de meeste vooraanstaande gilden van Luik diezelfde voorwaarden verwierpen; en zonder er aan te twijfelen dat de schoonbroer van deze energieke ridder, Jean Collard was, die alle moeite deed om het volk van Luik er van te overtuigen om de voorwaarden te accepteren.*

(*) Bouille, “Historie de la ville et pays de Liège”, Tome II, P. 96.

De dood van Filips de Goede, hertog van Bourgondië, vond plaats op 15 juni 1467, de ontevredenen nog stoutmoediger makend, en gaf aan Jean de Wilde een nieuwe gelegenheid om het volk op te hitsen tot revolte.*

(*) Theod. Pauli, p. 206.

De Luikenaren hadden het bevel van hun troepen toevertrouwd aan Raes van Heers en aan Baré de Surlet, die daarvan ook gebruik maakten om hun politieke ideeën te verspreiden. Zij werden geassisteerd door een aantal luitenanten Vincent van Bueren, Hubert Surlet, Jean de Wilde en Eustache van Straille.*

(*) Bouillé, Tome II, p. 126. Men merkt hier ook op dat al deze kapiteins uit de rangen van de adel kwamen, Vincent van Buren bvb was de zoon van Guillaume, heer van Bueren, en van Ermengarde, gravin van Lippe.

Op deze manier georganiseerd, vielen zij de stad Hoei (Huy) aan, waar Louis de Bourbon zich verschanste. De milities van de goede steden, waaronder Tongeren, vergezelden hen: er bestaat dus geen twijfel over dat de “Heer van Kessenich” deel uitmaakte van deze expeditie, die beëindigd werd met de inname van Hoei en de vlucht van de bisschop.

Huy

Huy

Bij het horen van dit nieuws, barstte Karel de Stoute (de opvolger van Filips de Goede, hertog van Bourgondië) uit in een vreselijke woede. Zijn leger was reeds verzameld in de omgeving van Leuven en groeide uit tot een leger van zeer grote omvang (Philippe de Commines beschreef in een rapport dat hij nog nooit zoveel mensen had samen gezien).

Philippe de Commines
De Slag bij Brustem

De Slag bij Brustem

Meer dan 3000 Luikenaars bleven achter op het slagveld, maar er werden weinigen gevangen genomen. De hertog had voorzichtigheidshalve beslist om zijn reserve strijdkrachten niet in de strijd te gooien: de vleugels en de cavalerie gingen dus de voortvluchtige Luikenaren achterna doorheen het moeras dat hun scheidde van hun vijanden. De meerderheid kon echter ontsnappen omdat de nacht al gevallen was. Om tien uur ‘s avonds arriveerde de dappere Berlo, vergezeld door slechts zeven ridders, te Luik met het gebroken en verscheurde standaard van Sint-Lambertus.

Kaart van Thorn, Horn en Kessenich

Kessenich was een heerlijkheid dat deel uitmaakte van het land van Gullik, een enclave tussen het graafschap van Horn en dat van Brunshorn dat afhing van Brabant. Beide behoorden echter sinds het einde van de de 14e eeuw tot de tak van het huis van Horn, in Vlaanderen gekend onder de naam “de Wilde”. Tussen de jaren 1435 en 1447 stierf Arnold van Horn, genoemd de Wilde, twee kinderen nalatend uit zijn huwelijk met Elisabeth, natuurlijke dochter van Jan van Loon, heer van Heinsberg en Gullik. Zijnde Jean, zijn opvolger en Catherine.*

(*) M. Goethals, in zijn “Histoire généalogique de la maison de Hornes”, denkt ten onrechte dat Catherine de dochter is en niet de zuster van Jean de Wilde.

De geschriften leverden weinig informatie op over deze nieuwe heer van Kessenich. In een akte waarin de grenzen van het dorp Neeritter werden bepaald, op order van het Kapittel van Luik op 11 februari 1447, vinden we dat de bisschop Jean van Heinsberg, de graaf Jacques van Horn, Jean de Wilde, heer van Kessenich en de abdis van Thorn, assisteerden bij de lezing van het proces-verbaal van de gezworenen.*

(*) J. Habets, in de “Publications de la société historique et archéologique du duché de Limbourg”, L. IV, pp. 221 en 361.

In 1457 verkocht Jean van Horn aan het convent der Cisterciënzers te Roermond, voor de leenheren en de rechtbank van Kessenich, twee bunders grond ingesloten in de boerderij Visscher-Oe, enkel ter behoud van de heerlijkheid.

Zijn moeder Elisabeth en zijn zuster Catherina, tesamen met haar man Jean Kollaert, gingen akoord met deze vervreemding.*

(*) Cartulaire de l’abbaye de Ruremonde, manuscrit. De ridder Jean Collard behoorde blijkbaar aan het huis Nunhem genoemd.

We weten niet om welke reden het jaar daarna, de heerlijkheid van Kessenich moet verschijnen voor het feodaal hof van het hertogdom van Gullik.*

(*) Zie gedenkschrift getiteld: “Gerichts-zwang, herrligkeit und herrschafft von Kessenich”, door baron J.A. de Metternich.

Maar dit detail is van weinig belang omdat we weten dat op dit tijdstip de rol van Jean de Wilde veel groter werd, doordat hij zich ging mengen in veel gewichtiger gebeurtenissen in de geschiedenis.

We geven graag toe dat de relaties van Jean de Wilde met de Luikenaars ver genoeg gingen, zeker als we weten dat bisschop Jean van Heinsberg zijn oom was. Het klopt ook dat deze verwantschap niet helemaal regulier was, maar de geldende zedelijke normen buiten beschouwing gelaten, werd het toegelaten om bastaardkinderen van grote heren binnen de intimiteit van de familie op te nemen. In elk geval werd de geboorte van Jean de Wilde niet omringd met onrechtmatigheid, behalve dan misschien van de kant van zijn moeder. Als Heinsberg zich terugtrekt te Maastricht na zijn abdicatie en de nieuw verkozen prins-bisschop, Louis van Bourbon aan de macht komt, kwamen al degenen die in de gunst stonden van Heinsberg al vlug in een ongunstig daglicht te staan. Dit zorgde er al snel voor dat Jean de Wilde zich aansloot bij de tegenstanders van de nieuwe prins-bisschop.

Zijn moeder had een zuster die Philippine heette, een ander natuurlijk kind van Jean van Loon, heer van Heinsberg. Zij was getrouwd met Jean de Bunde, heer van het dorp Bocholt in de Kempen, die al eerder toebehoorde tot de heren van Kessenich. Van zodra Jean de Bunde stierf, verhoogde Jean de Wilde, die ridder was, zijn aanspraak op het leengoed van Bocholt, onder voorwendsel dat hij de meest verwante erfgenaam was.*

(*) Het verhaal van deze geschillen zijn reeds verschenen in een speciaal artikel, waar we dachten vastgesteld te hebben dat de heerlijkheid Grote-Brogel, dat viel onder de hertog van Gullik, gedurende heel deze periode geassocieerd werd met Bocholt. Zie “Revue belge de numismatique”, jaar 1875, p. 451.

Er van uitgaande dat de prins-bisschop hier niet mee akkoord zou gaan, beslist hij om het blindelings in bezit te nemen. Daarom koopt hij, ter waarde van 1000 Rijnflorijnen, de gewapende ondersteuning van de Luikenaars, waarna hij doorsteekt naar Maastricht, waar hij in stoet en met trompetgeschal, de heerlijkheid binnenvalt en de wettelijke eigenaren wegjaagt. Daarna, zonder rekening te houden met de rechten van de gekozenen, neemt hij bezit van zijn domein te Kuringen, op 16 oktober 1456: “enkel de gebruiksrechten, binnen de grenzen aangegeven door zijn oom, de heer Jean van Heinsberg, aan zijn tante Philippine, respecterend”.*

(*) De Ram, “Documents relatifs aux troubles du pays de Liège”, p. 505 – Suffridus Petri, apud Chapeauville, I. III, p. 135. – Wolters, Hernes, aanhangsel, nr. 42.

Deze beperking is de aanleiding tot een proces dat onverwijld werd opgestart voor het Hof van Kuringen. Op 23 oktober 1457, beslist de rechtbank ten voordele van Philippine en geeft haar terug de volle beschikking van haar eigendom, “door haar de koord van de grote klok in handen te geven en haar grond en gazon te geven”. Daarna kreeg de dame van Bocholt een eerbetoon van de schepenen en inwoners van haar heerlijkheid.

Ondertussen, 10 dagen na de inbezitname van Jean de Wilde, op 26 oktober 1456, investeert Otton, de broer van Jean de Bunde, ook in zijn grond in Bocholt, op het paleis te Luik, omdat hij de naaste erfgenaam van de laatste heer is. Dit resulteert in een tweede proces. Maar tijdens deze tussenperiode komt Philippine te overlijden en het vruchtgebruik dooft hiermee uit. Otton de Bunde neemt opnieuw bezit van zijn kasteel te Hoei (Huy) op 22 mei 1458; vervolgens haast hij zich om al zijn rechten af te staan aan graaf Jacques van Horn, die zijn leengoed te Kuringen in bezit neemt op de 29e van deze maand.

Het proces vervolgt zijn koers, als Jean de Wilde zijn recht op inname aanvoert (afstamming?) tegen zijn concurrent, die het nu in bezit heeft. Hij trekt zich pas terug op 3 maart 1464, door afstand te doen van het graafschap van Horn en al zijn rechten op de heerlijkheid.*

(*) Archief van de zaal van Kuringen, in Hasselt. – Wolters aanhangsel nr. 21.

Luik

Hij had nog maar net Sint-Truiden ingenomen, toen op 28 oktober, om tien uur ‘s morgens, de Luikenaren al hun kamp opstelden in Brustem, een dorp in de nabijheid van Sint-Truiden. Ze waren met ongeveer 30.000, met 500 paarden en met een zeer uitgebreide artillerie. Hun leger was onderverdeeld in drie korpsen. In het centrum, de heer van Berlo, gekleed in een wit harnas en gezeten op een wit paard, de standaard van Sint-Lambertus dragen.

Mogelijke afbeelding van de Heer van Berlo

Mogelijke afbeelding van de Heer van Berlo.

Zij verschansten zich achter grote grachten gevuld met water, toen de hertog aan zijn veldslag begon.

Karel de Stoute

Karel de Stoute

Zijn twee vleugels waren overdekt met moeras, en hij (Karel de Stoute) plaatste zijn cavalerie en de 500 Engelsen die waren overgekomen van Calais in reserve. Hijzelf voerde het bevel over het strijdkorps en de heer van Ravestein marcheerde aan het hoofd van de voorhoed.

Het was echter zo dat de milities uit het graafschap Loon nog niet waren aangekomen. De Luikse leiders wilden daarom de slag uitstellen tot de volgende dag, maar dat was buiten de strijdgeest van de Tongenaren gerekend, die geleid werden door Jean de Wilde. Na 4 uur wachten, stortten zij zich, zonder orde en verspreid, op de vijand, de rest van het Luikse leger met zich meevoerend.*

(*) Foullon, “Historica Leodensis”, tome II, p. 107 – Het verhaal nagelaten door de Luikse historici over de aanvang van de actie, verschilt wezenlijk van een schrijven van Karel de Stoute aan de Yperse magistraten. Als men de hertog mag geloven, beperkte de vijand zich tot schieten op de Bourgondiërs, om niet in het donker te moeten vechten gaf hij het bevel om aan te vallen. Gachard, Collection des documents, etc., tome I p. 169.

De linies werden zo verbroken en verstoord door de wanordelijke aanval dat de Bourgondische voorhoede, die bestond uit boogschutters en een gedeelte lichte artillerie, tot aan de sloot kon geraken. De voorhoede van de Bourgondiërs behield zijn lijn zeer strak waardoor het Luikse leger achteruit gedwongen werd. Hun verschansing werd naar beneden gehaald, maar toen ze aan de gelaatsuitdrukking van de Bourgondiërs zagen dat ze uitgeput waren, hervonden de Luikenaren hun moed en met hun pieken begonnen ze een vreselijke slachting aan te richten onder de boogschutters. “Met doodsverachting”, zegt Philippe de Commines, “en met de moed der wanhoop”, bracht de hertog de rest van zijn boogschutters naar voren. Ze bliezen de strijd nieuw leven in, terwijl de artillerie de rangen van de Luikenaars uitdunde. Ze stortten zich bovenop de Luikenaars met hun sterke zwaarden, en al snel begon de aftocht.

Slag bij Brustem, de slag speelde zich ook af om en in de moerassen.

Nog een tafereel uit de Slag bij Brustem, die zich in en rond moerassige gebieden afspeelde.

De steden Sint-Truiden en Tongeren werden snel onderworpen, en slechts enkele dagen later, stond het Bourgondische leger voor de poorten van de stad Luik. De heer van Humbercourt werd belast om als eerste binnen te gaan, maar in de onfortuinlijke stad was de onrust zo groot dat men niet wist welk deel in te nemen.

Op 11 november, besliste men uiteindelijk om de poorten te openen voor de overwinnaars. Meteen beslisten de meest gecompromitteerde inwoners om tijdens de nacht te vluchten. Enkele dagen later, sprak de hertog een verschrikkelijk vonnis uit: de eeuwige verbanning en de inbeslagname van alle goederen van degenen die de stad hadden verlaten.

Jean de Wilde en de meerderheid van de bannelingen vluchtten weg naar Frankrijk, waar ze het uur van wraak afwachtten. Ze bleven er zolang Humbercourt, een luitenant zijn onverbiddelijke meester waardig, het prinsbisdom met ijzeren hand regeerde. Tevergeefs stuurde de paus een legaat naar Luik die belast werd met de taak om de rust te doen terugkeren in de geesten: zijn inspanningen om de ballingen terug te roepen mislukten door de jeugdigheid en de onverschilligheid van de bisschop, die zich alleen bezig hield met zijn eigen genoegens. Dat was de trieste staat waarin het prinsbisdom zich bevond, toen in begin augustus 1468, men vernam dat Humbercourt vertrokken was om zich bij de hertog van Bourgondië te voegen, die zich voorbereidde om op campagne te vertrekken tegen Frankrijk. De gelegenheid scheen gunstig te zijn voor de bannelingen om hun woonsten te herwinnen. Versterkt door de aankomst van degenen die de tirannie van de Bourgondiërs hadden verwijderd, verspreidden ze zich in de Condroz, bezetten Montfort en werd er zelfs een poging gedaan om het kasteel van Bouillon in te nemen. Anderen arriveerden uit Duitsland en doken op in het markizaat van Franchimont. Het kwam er dus op neer dat gedurende een kleine maand, de bendes op meerdere plaatsen in het land opdoken.

Het Kasteel van Bouillon.

Het Kasteel van Bouillon.

Dat verhinderde de bisschop niet om een plezierreisje naar Maastricht te ondernemen. Hierdoor was Luik onbeschermd; maar ze weigerden de alarmerende geruchten te geloven die de ronde deden. Ineens, op 9 september ‘s morgens, bracht een koerier het nieuws dat er een grote groep bannelingen in de buurt kampeerden en de stad al bedreigden. Het waren Jean de Wilde en 240 van zijn metgezellen die stiekem door het kreupelhout tot in Seraing gekomen waren, waar ze het wad van de Maas hadden ingenomen. Hun plan was om stiekem de stad binnen te glippen, de Bourgondiërs in hun bed te verrassen en hun de keel over te snijden, om daarna de autoriteit van Louis de Bourbon te erkennen. Het complot ontdekt, konden de samenzweerders toch profiteren van de aarzeling van de groot-baljuw van de bisschop om de Luikenaars onder hun vlag te recruteren: Vincent van Bueren zette zich aan hun hoofd en niet lang daarna trok de volledige groep op naar de hoogtes van Sint-Gillis. Bij hun aanblik, vluchtten enkele ruiters voor hun uit en om elf uur, deden de bannelingen triomfantelijk hun intocht in de stad, onder het roepen van Leve de Koning. Ze droegen een recht kruis op hun kledij, waarvan het miserabele uitzicht getuige was van het lijden dat ze doorstaan hadden. Bij elke stap die ze vooruitgingen, sloten ontevredenen en de gewone burgers zich bij hen aan, hun rangen steeds groter wordend. Ze riepen: “Luikenaars, u bent vrij, Luik is bevrijd! Aan de kant het eerbetoon en de heldendaden! Koning Lodewijk van Frankrijk beschouwd u als zijn krijgsvolk als hij gaat voor het hoofd van hertog Karel van Bourgondië”.

Lodewijk XI, Koning van Frankrijk (1461-1483)

Lodewijk XI, Koning van Frankrijk (1461-1483).

Daarna volgde de ontmoeting met Amel de Velroux, de oude burgemeester, die eerst wilde vluchten, maar die ze dus gevangen namen en overtuigden van hun zaak. De vreedzame burgers hadden zich verstopt in de kerken, de anderen ontsnapten via de poorten van Sint-Leonard en Amercoeur; maar ze werden in de Maas geworpen of vermoord door de bendes die arriveerden vanuit het land van Franchimont. De woningen die hierdoor leegkwamen werden onmiddellijk daarna ingenomen door de bannelingen terwijl Jean de Wilde en Vincent van Bueren hun intrek namen in het paleis.

Luik werd verlost van het Bourgondische juk, de ambachten werden in ere hersteld, uiteindelijk hadden ze hun vaderland teruggevonden. De voornaamsten onder hen vroegen niet meer. Omdat hun positie twijfelachtig was, gingen ze de volgende dag naar het klooster van Sint-Jacques, waar ze zich wierpen aan de voeten van de legaat met de vraag om hen te vergeven en te smeken om een goed woordje voor hen te doen bij Louis de Bourbon. De prelaat, die tijdens de mis assisteerde, verzond hun zijn antwoord, ze vooral verplichtend om zich tevreden te stellen met de prins.

Maar de voorzichtigheid van de leiders was in strijd met de plannen van het gepeupel bestaande uit mensen die op wraak en buit belust waren. Met de Vlamingen van het graafschap Loon, gebracht door Jean (Vilters) de Lobos, waren ze met meer dan 5000, enkel gewapend met stokken en slingers.*

(*) Jean Vilters, heer van Lobos (en niet Lovinfosse). Zie genealogie van deze familie in “De Herkendrode, collection de tombes, épitaphes en blasons, p. 81.

Men slaagde er niettemin in om ze te kalmeren en ze voor de nuntius te leiden. Daar in de meest nederige houding, om genade schreeuwend, smekend om zijn bemiddeling en beloofden te gehoorzamen aan hun legitieme heer.

“Wou hij nog eens, zegden ze, zijn volk laten schuilen, op wijze van de beesten, achter in grotten en laten sterven van honger in de wouden? Mogen wij dan niet terugkeren naar onze haardstede, om het brood te verdienen in het zweet onzes aanschijns? Denken over hetgeen wat allemaal kan gebeuren, indien, doof blijvend voor onze gebeden, reduceert u ons tot het aller uiterste.” *

(*) Aantekeningen van kardinaal Piccolomini, in Chapeauville, tome II, p. 178 en volgende.

Hun houding en het schouwspel van hun miserie raakten de legaat: bereikt hebbende dat ze hun wapens neerlegden, gaf hij hen enige hoop, en de 14e september vertrok hij naar Maastricht, met een afvaardiging van de bannelingen.

Op hun voorstellen antwoordde de bisschop dat hij welwillend was hen te ontvangen, als zij zonder wapens wilden komen op hun ontmoeting, om om zijn vergeving te smeken.

Hij eiste ook de ontbinding van de gilden; maar op dat punt kon men niet akkoord gaan, de onderhandelingen werden afgebroken, en op een of andere manier bereidde men zich voor op oorlog.

Terwijl Louis de Bourbon zijn edelen verzamelde in de omgeving van Tongeren, bleef de legaat zijn pogingen verder zetten om vrede te brengen. Op 30 september, dacht hij de vrede verkregen te hebben en kwam hij, aan het hoofd van de Luikenaars, voor de prins, toen men hem een brief van de hertog van Bourgondië overhandigde, die hem plotseling verplichtte op zijn schreden terug te keren.*

(*) Dit is de versie van Adrien van Oudenbosch, die we als de meest complete en de zekerste gids beschouwen voor de studie over deze turbulente tijden.

De hertog gaf hem die opdracht omdat hij op het punt stond te onderhandelen met koning van Frankrijk. Hij kwam zelf naar Luik om de rebellen te onderwerpen. Het dreigde dat de Bourbon zich best aan hun zijde opstelde, en in afwachting zou hij hen Humbercourt met een korps van troepen sturen ter verdediging.

En ja, op 8 oktober kwam men te weten dat de biscchop in Tongeren, te midden van vreugdevuren, wachtte op de komst van de Bourgondiërs.

De situatie was hopeloos. Men kon niet rekenen op de genade van de prins, zolang hij onder vreemde invloed stond. Men moest dus handelen, zonder de vijand de tijd te gunnen om zich te organiseren en nieuwe versterkingen te krijgen.

Zoals al gezegd had Jan de Wilde ervoor het bevel gehad over de Tongenaren, hij kende hun stad: daarom moest hij het zijn die het bevel voerde over de expeditie die Louis de Bourbon terug moest brengen.

Zo snel mogelijk verzamelde hij zijn wapenbroeders; Goswin de Straille* en Jean (Vilters) de Lobos plaatsten zich aan het hoofd van hun mensen, en tegen de avond, verlieten deze drie detachementen langs verschillende poorten de stad, de normale wegen naar Tongeren mijdend.

(*) Vulgair Goes en niet Josse, ook niet Georges de Straille. Hij was de neef van Eustache en zoon van de burgemeester Jean de Straille.

Op zondag 10 oktober, ‘s avonds, verlieten Jean de Wilde, Goswin de Straille, Jean de Lobos, gevolgd door 200 ruiters en enkele duizenden voetvolk de stad Luik en namen de weg naar Tongeren.

Om elf uur ‘s nachts, verenigden de samenzweerders zich op de vernielde stadswallen aan de zijde van Hasselt.

De bisschop was met meer dan 2000 man omgeven; maar, met zijn gewoonlijke lichtzinnigheid wilde hij niet de wacht over de poorten overlaten aan Humbercourt.

De Luikenaars gingen zonder enig obstakel de stad in en verdeelden zich in drie korpsen: de ene bezette de straten, de andere ging naar het verblijf van de Bourbon en de derde drong het huis van Humbercourt binnen.

Ferrariskaart van Tongeren

Ferrariskaart van Tongeren.

De dienaars van deze laatsten hadden nauwelijks de tijd om zich te verdedigen; enkelen werden gedood terwijl hun meester uit zijn bed sprong, zijn wapens aangespte en over een tuinheg klom om bij het kwartier van de bisschop te komen. Er heerste grote verwarring in de stad, iedereen vluchtte zoals hij kon, enkele kanunniken en edelen kwamen om in de herrie, maar de meesten bleven gespaard. Wat betreft Louis de Bourbon, hij was door een praktisch gat in de muur naar de legaat gevlucht, waar hij de rest van de nacht bleef, aan de moedige prelaat de zorg overlatend om met de aanvallers te onderhandelen. Bij de eerste schijnselen van de dageraad verscheen de bisschop in een venster, en zich wendend tot de gewapende groepen die het plein bezetten, vroeg hij wie ze waren en wat ze wilden.

“Wij zijn de bannelingen”, antwoordde Jean de Wilde, “en wij vragen maar één ding, en dat is dat onze prins met ons mee naar Luik gaat. We vragen dit in ons belang en U gaat er zeker geen spijt van hebben”.

Toen de bisschop vreesde om niet vergezeld te worden door zijn gevolg, gaf de heer van Kessenich hem en heel zijn gevolg een vrijgeleide, uitgezonder de verraders.

“Maar wat bedoelt u hiermee?”, vroeg de Bourbon.

“Diegene”, antwoordde de Wilde, “die de stad ten schande gemaakt hebben, zoals Jean de Seraing en anderen van zijn slag”.

Op die woorden, zag men een ridden, verborgen onder zijn vizier, in het oor van de bisschop fluisteren, die dagelijk toevoegde: “En de heer de Humbercourt, rekent gij hem tot hen?”

“Neen zeker niet”, repliceerde de Wilde; “ik veronderstel dat het een nobele en loyale soldaat is. Is hij hier?”

Hierop opende Humbercourt zijn vizier, de leider van de bannelingen nam zijn helm af, kwam nader en boog diep: “Heer”, zei hei, “wie van ons is nu de sterkste? U dient u enkel over te geven, het moet.”

Na een moment van aarzeling: “Omdat het moet”, antwoordde Humbercourt, “ben ik uw gevangene, op voorwaarde mijn wapens te behouden, niet het kruis van Frankrijk te dragen, en niet naar Luik gebracht te worden. Verleen mij een bestand van 40 dagen om allerlei zaken af te handelen, op het einde van die tijd beloof ik U mij over te geven op eender welke plaats U wil.”

“Zweer mij enkel, in het bijzijn van de monseigneur van Luik en de legaat, deze verbintenissen na te leven.”

De eerlijke Jean de Wilde stemde in alles toe, zonder iets te vragen voor zijn vrijgevigheid, voor een interventie van Humbercourt met de Hertog van Bourgondië, in het voordeel van de vrede.

Spoedig verzamelde de menigte zich in de omgeving van de woonst van de prins, hen onder luid geschreeuw aanzettend om hun vertrek te versnellen.

Toen hij zijn paard besteeg, meerkte de Straille dat Humbercourt achter bleef, en dwon hem om hen te volgen.

Aangekomen aan de poort van de stad, liet de Bourgondische kapitein Jean de Wilde roepen: “Heer, vroeg hij, is dit wat U mij beloofd hebt.”

“Hetgeen ik beloofde heer, behoud ik vrijwillig”, repliceerde Jean, “maar U ziet dat ik niet alleen ben.”

“Wel”, repliceerde Humbercourt, “laat met hoorngeschal bekend maken dat iedereen de stad heeft verlaten, en laat ons ons onder de hier staande bomen begeven. Ik blijf, terwijl U luid laat bekend maken dat iedereen de monseigneur en de heer de Humbercourt naar Luik moet volgen.”

Niet alleen willigde Jean de Wilde zijn wensen in, maar gaf ook de vrijheid aan zijn gevolg, er bij voegend: “Julie zien hoe wij jullie behandelen, breng dit ter kennis van jullie meester.”

Na het ter kennis brengen van deze laatste overeenkomst, vervolgde M de Gerlache in zijn Histoire de Liège als volgt: de restanten van Humbercourts korps gingen hem vooraf naar het hoofdkwartier: duizenden absurde geruchten verspreidden zich dadelijk in het (Bourgondische) leger over hetgeen er gebeurd was in Tongeren.

Men zei dat de Luikenaars met geweld de prins naar hun stad voerden en onderweg onder zijn ogen zestien kanunniken van de kathedraal vermoordden; dat de legaat deel uitmaakte van het complot, dat hij hoopte om zelf bisschop van Luik te worden.

Dit gemeenschappelijk doel, opgetekend door Commines en door enkele meer recentere schrijvers, wordt formeel ontkend door kardinaal Piccolomini. De feiten waren echter zo gedetailleerd en precies dat men dacht dat de schrijver, ofwel getuige moest geweest zijn, ofwel volledig geïnformeerd was over wat hij vertelde.

Het is waar dat bij aankomst in Luik, Bourbon gevraagd had om de kanunnik Robert de Morialmé te zien, men hem te verstaan gaf dat Morialmé, gekwetst in het tumult in Tongeren, onderweg door enkele boeven van de groene tent werd vermoord.

Deze kanunnik, favoriet, gezel, vertrouwenspersoon van de bisschop, in vrede en in oorlog, in de raad en in het kabinet, werd echter verfoeid door het volk, die hem beschuldigden van misbruik van vertrouwen t.o.v. zijn meester.

Evenwel, op aanklacht van deze laatste, moesten de moordenaars gestraft worden. Deze ontaarde gebeurtenissen overgebracht door de ontsnapte Bourgondiërs verergerden in hoge mate het humeur van de hoogmoedige hertog.

Vertrokken om negen uur in Tongeren, arriveerde Louis de Bourbon om één uur in de namiddag in Luik, vergezeld door de legaat en enkele gevangenen.

Het was een zondag, een ontelbare menigte, Vincent van Bueren op kop, trok hem tegemoet terwijl de kerkklokken en muziekinstrumenten hun geluid mengden met de toejuichingen van de menigte.

Die dinsdag, riep men het volk bijeen aan het paleis, in het bijzijn van de twee prelaten. Op het moment dat zij verschenen, merkte men Jean de Wilde op die naar hen toeging, de staf van justitie of de stok van groot burgemeester dragend, als kentekenen van zijn functies.*

(*) “In die tijd” zei Suffride Petri p. 172, was Jean de Wilde Opperste burgemeester van Luik, hij deed alles waar hij zin in had, “quod libuit licuit”; zijn belangrijkste steun was die van de partijen van culveriniers (couleuvriniers) en leden van de groene tent. Volgens M. de Villenfagne (rechters Tome I, p. 345), werd de groot-burgemeester gekozen door de prins, tussen de feodale adel van de kerk van Luik. Hij moest eigendom in het land hebben en er geboren zijn, alsook zijn vader en grootvader. Hij was leider van de schepenen en berechtte de burgers en criminelen.

Enkele woorden ter verzoening uitgesproken door de bisschop werden onthaald op applaus, en men bracht dadelijk al zijn paarden naar zijn huis terug. Deze beslissing veroorzaakte een zeker gemurmel, de burgemeester Amel de Velroux richtte zich naar de groot-burgemeester: “ik verzoek om gerechtigheid te laten geschieden”, zei hij, “de door U gisteren afgelegde eed in de handen van de monseigneur”. “Zodoende doe ik”, antwoordde de Wilde; dadelijk liet hij twee van de mogelijke daders grijpen, waarvan een opgehangen werd en de andere verbannen.

Van zodra de vrede afgekondigd werd, plaatste men overal de kentekens van de koning van Frankrijk, die, op hetzelfde moment, voor zijn eigen veiligheid, zijn vroegere geallieerden opofferde.

Men weet hoe Louis XI, verrast door de snelheid van de gebeurtenissen, gedwongen werd om samen met hertog Karel te marcheren tegen de Luikenaars. De Bourgondische maarschalk begon met het binnenvallen van Haspengouw.

Louis XI en Karel de Stoute onderweg naar Luik

Louis XI, Koning van Frankrijk, verraadt zijn vroegere geallieerden, en trekt samen met Karel de Stoute, Hertog van Bourgondië, op naar Luik.

Pierre de Hagenbach, hofmeester van de hertog, begaf zich naar Luik, en liet Vincent va Bueren, Jan de Wilde en de andere bannelingen roepen: “Op bevel van de monseigneur, onze vermaarde hertog”, zei hij hen, “beveel ik jullie, op straffe des doods, om zonder uitstel te vertrekken, en de inwoners van deze stad in vrede te laten. Als jullie hieraan geen gevolg geven, zullen jullie snel ondervinden dat jullie straf enkel eindigt in verlies en de vernietiging van jullie allemaal.”

Deze dreigementen ontvangen hebbend, gaven de Luikse leiders enkel een minachtend antwoord. De Bourgondische gezant verkondigde dat zijn meester en de koning er aan kwamen, beslist hadden om hun stad te belegeren en hen uit te roeien; dan, omdat ze weigerden om rekening te houden met deze verschrikkelijke waarschuwingen, klom Hagenbach terug op zijn paard, nam afscheid en reed weg.

Geen twijfel meer latend over deze nabije dreiging, deed Luik een opperste oproep aan het vaderland, en al snel zag men talrijke vrijwilligers toesnellen binnen zijn muren.

Op 22 oktober, had de heer van Ravenstein, met een deel van het Bourgondische leger en het korps dat van Tongeren kwam, zijn kamp opgeslagen in Lantin, op anderhalve mijl van hun stad.

Een doodse stilte verspreidde zich tussen de talrijke klokketorens, en de straten, normaal zo bruisend, schenen verlaten.

De Bourgondiërs dachten dat de wanhopige verdedigers de stad verlaten hadden, en waren niet op hun hoede.

De Luikenaars zagen dit: geleid door Jan de Wilde, verlieten ze massaal de stad en stormden in, op het Bourgondische leger dat in opperste verwarring verkeerde. Velen van hen werden gedood, maar, nadat de eerste wanorde voorbij was, herstelden ze zich in de strijd, en sloegen op wrede wijze de aanval af.

Voorstelling van de Slag om Luik in 1468.

De Slag om Luik tussen het Bourgondische leger onder leiding van Karel de Stoute en het Prinsbisdom Luik, onder leiding van Jan de Wilde, groot-burgemeester van de stad.

Jan de Wilde maakte zich geen illusies over welk lot voorzien was voor zijn vrienden. Hij ging verslag uitbrengen bij de bisschop over de glorieuze dood van de gevallen Luikenaars in Lantin, over het groeiend aantal vijanden, en bad, om te eindigen, om hen te helpen de vrede te verkrijgen.

Louis de Bourbon gaf hem zijn toestemming en men vernieuwde de volle en volledige verzekering tijdens een volksvergadering in het paleis. Op hetzelfde moment werd besloten dat hij de geallieerde vorsten zou opzoeken, en, zonder tijd te verliezen, vertrok hij met de legaat, geëscorteerd door Jan de Wilde die hen begeleidde tot in het zicht van het kamp van Ravenstein.*

(*) Suffridus Petri, pp. 172 en 173, – Henricus de Merica, pp. 174 en volgende. De versie van de monnik Adrien verschilt gevoelig van de versie van deze twee kroniekschrijvers. “Het gerucht ging, zei hij, dat de vijand, belast met de buit van Tongeren, zich ging terugtrekken, de Luikenaren, niet bang om de vervolging in te zetten. Zonder de raad te vragen van de bisschop noch van de burgemeesters, 4000 man voetvolk en 700 ruiters verlieten de stad voor het dag werd. Zij kwamen een Bourgondisch detachement tegen die zich weg haasten bij hun aanblik. Maar al snel verscheen er een gans leger voor hun verbaasde ogen. Ze verbraken de gelederen en keerden de vijand de rug toe; tevergeefs sprong hun leider van zijn paard om ze tegen te houden, men luisterde niet meer. Degene die achterbleven werden afgeslacht, en de anderen, aangevallen in de buurt Lantin, werden teruggedrongen tot aan de buitenwijken van de stad. Meer dan achthonderd mannen zijn overleden in het treffen. Luik was ontzet. Louis de Bourbon en de legaat, eerst gevlucht in de kathedraal van St. Lambert, vertrokken ‘s anderendaags, op 23 oktober, naar het Bourgondische kamp, etc.

Het antwoord van Karel was hopeloos. Verslag uitbrengend in Luik, was men eensgezind, om zich te verdedigen tot het bittere einde.

Maar laten we M. de Gerlache spreken, die, de eerste onder de moderne, die waardig de laatste strijd gesteund door de Limburgse helden traceerde: de Bourgondische maarschalk stelde zijn troepen op in de buitenwijken van St. Léonard, men kwam te vertellen aan kapitein Jean de Wilde, dat de Bourgondiërs wanordelijk in deze voorstad doolden, dat ze zelfs geen wachtposten uitgezet hadden, zo minachtten ze de Luikenaars!

Jean de Wilde besloot hen een lesje te leren. Toen het nacht werd verzamelde hij een klein aantal mensen waarop hij kon staat maken, oude wapenmakkers en onfortuinlijken, liet alle klokken zwijgen, beval de gildeleiders met hun mensen zich stil te houden aan de poorten van St-Léonard en de Vivegnis, om de vijand aan te vallen als hij het signaal gaf.

Middeleeuwse afbeelding van Luik

Klik op bovenstaande, middeleeuwse afbeelding van Luik om de vergroting te openen. Rechts onderaan, ziet u een genummerde lijst met de belangrijkste herkenningspunten van Luik. Bij nrs. 35-36 staan de poorten Vivegnis – St. Léonard. Op de vergroting vindt u deze terug in de buurt van de oranje cirkel. Op de afbeelding hieronder, een detail van deze Luikse wijk, vindt u dezelfde poorten terug onder de nrs. 91-92.

Detail van de wijk rond de poorten van St-Léonard en Vivegnis

Vervolgens begon hij met de zijnen, zich regelmatig verbergend, de paden te beklimmen die door de wijngaarden leidden totdat zij het hoogste deel van deze heuvel hadden bereikt met uitzicht op de Maas en einde van de voorstad. Daar verzamelde hij zijn groep en stormde hij naar de Bourgondiërs met zo’n hevigheid en woede, dat hij in minder dan een uur er meer dan 800 in de war gebracht had waaronder zeker honderd gewapende mannen; hij ontnam hen twee vlaggen. De prins van Oranje en Humbercourt werden gekwetst. Denkend dat ze met een heel leger te doen hadden, namen tweeduizend Bourgondische boogschutters in grootste verwarring de vlucht, hun bagage achterlatend. Omdat het veel geregend had, reden de wagens zich vast in de modder en bleven achter. Jean de Wilde dreef het grootste deel van het vijandelijk leger in de richt van de St-Léonard poort, zoals het overeengekomen was, om bij de zijden in één keer aan te kunnen vallen: maar daar bestookte de Bourgondische elite ze met artillerie, en om te voorkomen dat het volk probeerde buiten te komen, schrikten ze hen af met kanonschoten. De menigte vertoonde echter niet dezelfde onverschrokkenheid als de troep van Jean de Wilde. De Bourgondiërs verzamelden al hun strijdkrachten nadat ze herenigd waren, en viel de mannen van Jean de Wilde hevig aan. Omdat hij deze schok niet kon volhouden met zo weinig volk, maakte hij een wal van rijtuigen en bagage afgenomen van de vijand en ging verder om zo veel mogelijk tegenstand te bieden.

De finale slag om Luik binnen de stadspoorten

De finale slag om Luik, binnen de stadspoorten.

Ondertussen had een huis, bezet door de Bourgondiërs, vuurgevat. Zij herkenden in de gloed van het vuur het kleine aantal Luikenaars, en begonnen hen te omsingelen. Jean de Wilde gaf het signaal voor de terugtocht. Toen hij als laatste terugging, vond hij de poort van het oude Vivegnis gesloten.

Hij wou de wal beklimmen die zeer hoog was; oververmoeid en overbelast door het gewicht van zijn wapens, liet hij zich terugvallen van de hoge muur: zwaargewond na deze val, stond hij toch terug op: hij stierf twee dagen later. Het verlies van zulk een man, in zulke omstandigheden, was gevoeliger voor de Luikenaars dan het voordeel die zij gewonnen hadden op hun vijanden.*

(*) Veel kan men hier niet meer aan toevoegen aan deze bladzijde geschiedenis. We trachten hier de feiten te verzamelen die afwijken of die niet gemeld zijn: In de avond van de 26e oktober, was de Bourgondische voorhoede tot aan de poort van St-Léonard genaderd.

Gedreven door de wens naar buit, pretendeerden ze de stad binnen te dringen voor de aankomst van de hertog. Niemand was onder zijn banier; de leiders rustten uit in afwachting van de zege van de volgende dag. Zij hadden de nieuwe voorstellen voor vrede en onderwerping van Luikenaars verworpen. Deze wilden liever sterven dan zich over te geven aan de genade van de overwinnaar. Misschien nog rekenend op het geluk dat hij in Tongeren had, verzamelde Jean de Wilde (legios inter celeberrimus omues) de Rivageois en de mannen van het land van Franchimont.

Na zich verzekerd te hebben dat ze in hun mening volhardden, liet hij alle geluid stoppen in de stad, de indruk gevend dat ze verlaten was, dan, rond vier uur in de morgen, ging hij naar buiten, samen met zijn makkers, langs de poort van Vivegnis en de bressen in de muren. Al snel hoorde men “Vive Liège et verdure” roepen (de verzamelroep van de leden van de groene tent): de vijanden langs achter aangevallen verspreidden zich, de heer de Sargines werd gedood.

Intussen slaagden de Bourgondische edelen en soldeniers erin zich te verzamelen voor de poort van St-Léonard, langs waar Vincent van Bueren, in de gloed van de toortsen, op punt stond om buiten te komen. Heer Jean de Berghes werd gekwetst. Enkele Bourgondische soldaten verdedigden zich in een huis: geïrriteerd door hun verzet, staken de Luikenaars het huis in brand. Jean de Wilde streed verder als een leeuw,

“Et multos Stygium Burgundos mittit ad orcum”,

totdat hij, zijn bloed verliezend en zijn rechterhand afgehakt, hij erin slaagde, al kruipend en met behulp van een ladder, de steile helling van de muur te beklimmen. Herkent door de wachten, werd hij naar zijn huis gebracht, waar hij op 29 oktober overleed, de dag dat de ongelukkige stad Luik, die hij zo geliefd had, werd ingenomen. Alzo werd Gui de Humbercourt van zijn eed ontslaan, zonder de schuld te kunnen betalen van dankbaarheid die hij had tegenover zijn genereuze beschermer waarmee hij een contract had.

Deze wapenfeiten gaven aanleiding tot veelvuldige verwarringen. Piccolomini plaatste het voor het vertrek van de legaat, zoals hij handelde in de strijd van Lantin. De drie kronieken gepubliceerd door M. de Ram, komen niet onderling, en niet met de geschiedenis overeen, op welke dag en plaats de heer van Kessenich gevallen is, hetgeen een middelmatig idee geeft van hun waarde. Théod. Pauli voegt hier nog aan toe dat hij in het geheim begraven werd en men het volk deed geloven dat hij gevangen zat.

Jean de Wilde liet een vrouw (N. van Balveren ?) na, een zoon die M. Goethals discreet Jean de Horne noemt, zeg de Wilde, die men later tegenkomt in de hoedanigheid van de heer van Kessenich. Tenslotte, om niets weg te laten van wat deze gevierde man betreft, voegen we eraan toe dat hij opgroeide in de dorpen Kessenich en Kinrooi. Men zegt zelfs dat er een munt geslagen is Grote-Brogel met zijn beeltenis, tijdens zijn kortstondig bewind in Bocholt.

Men kan verder van hem dus zeggen, zoals van zijn ouder Jean de Bunde, dat hij niet werd toegelaten als leenman van het graafschap Loon, maar wel als vazal van Gullik.*

(*) Zie “Revue belge de numismatique”, jaar 1856, p. 76, en jaar 1875, p. 451 en volgende.

We sluiten deze tekst af met nog enkele feiten die deel uitmaken van het collectieve geheugen van ons land. De Slag om Luik staat in de Belgische geschiedenis bekend onder de naam “Het offer van de 600 Franchimontezen”. We geven eerst het verhaal zoals die algemeen gekend is, daarna een kritische beschouwing van de feiten en als laatste de rol van Koning Louis XI in de laatste slag.

Het offer van de 600 Franchimontezen

Na de slag van Brustem (1465) gaven de Luikenaars zich niet gewonnen. Op 21-22 oktober 1468 doen ze een uitval in een poging om de Bourgondiërs te stoppen.

Op 26 oktober kampeerde de Bourgondische voorhoede tussen de poorten van St. Léonard en het dorp Herstal. Jean de Wilde deed een nieuwe uitval met een aantal “Rivageois” en Franchimontezen langs de poorten van Vivegnis en St. Léonord. Hij werd dodelijk gekwetst.

Karel de Stoute arriveerde in het kamp van St. Walburghe samen met de koning van Frankrijk op donderdag de 27e. In de nacht van 29 oktober, trachtten 3 à 400 Franchimontezen, geleid door Vincent van Bueren en Goswin de Straille, van de hoogten van St. Walburghe komend, om binnen te dringen tot aan het verblijf van de hertog. Zij werden herkend en bijna alle gedood. Daar ook beschreef Philippe de Commynes de paniek in het kamp van de Bourgondiërs. Men dacht er ernstig over om er vanaf te zien. Het kostte hen heel weinig of de glorieuze onderneming zou slagen, en als de Luikenaars direct naar de huizen van de Franse koning en de hertog zouden gegaan zijn, bestaat er geen twijfel over dat deze twee prinsen zouden gedood geweest zijn en het leger helemaal vernietigd zou zijn.

Maar de volgende dag gaf de hertog het bevel tot de aanval.

Le Sac de Liège

Afbeelding die “Le sac de Liège” voorstelt: de vreselijke periode na afloop van de Slag om Luik, waar Luik zeven weken lang, door specialisten gestuurd door Karel de Stoute, vakkundig werd platgebrand…

Op 3 november 1468 beval hij Luik te vernietigen en in brand te steken, gedurende zeven weken. Hij liet hiervoor specialisten komen.

Luik in puin

Luik, de vurige stede, ligt in puin…

Op 12 november 1468 in een verschrikkelijke koude, opende Karel de Stoute de jacht op de Luikse vluchtelingen in het land van franchimont. Op 3 januari 1470 komt de prins-bisschop aan in zijn bisschoppelijke stad. Voor de bisschop was dit een Pyrrhus overwinning. Zijn vorstendom was geplunderd, verbrand. En de Stoute neemt het recht van een vergoeding gedurende dertig jaar, de 30e penning op goederen die langs de brug “des Arches” komen.

Op 29 augustus werd de Bourbon gedood op de muren van Luik door een roofridder Guillaume de la Marck. Zoals zijn beschermer de Stoute, zijn lichaam ontdaan van de laatste kleren, bleef hij verlaten achter in de beek van “Wez”.

De dood van Karel de Stoute

Karel de Stoute sterft, ontdaan van al zijn kleren, tijdens de Slag bij Nancy in 1477.

Wie waren de 600 Franchimontezen?

Een beroemd feit uit de Belgische geschiedenis is de slag van de 600 Franchimontezen. In de nacht van 29 op 30 oktober 1468 hebben 600 mannen uit het land van Franchimont een ultieme poging gedaan om de stad Luik voor de ondergang te behoeden. Helaas werden zij allen omgebracht. De vernietiging van de stad Luik (Le sac de Liège) die daarop volgde was verschrikkelijk. Over dit feit is door de jaren heen heel veel geschreven. Er zijn veel teksten omstreden.

Alles wordt veel heldhaftiger voorgesteld dan het in feite was. En de betreffende mannen zouden mogelijk helemaal niet uit het land van Franchimont gekomen zijn. Ondanks dit alles geldt het nog steeds als een belangrijk wapenfeit uit de Belgische geschiedenis. Er is zelfs sprake van geweest dat de dag van de slag van de 600 Franchimontezen een nationale feestdag zou worden, maar omdat het hier ging om een nederlaag is daar maar van af gezien.

Een boekje met de titel “La véritable histoire des 600 Franchimontois” uit 1940, van dhr. Den Dooven gaat hierover, met belangrijke bronvermeldingen op blz. 28-29. In de collectie bevindt zich een map uit 1468, waarin de geschiedenis vrij gedetailleerd beschreven wordt. In 1968 (500 jaar na de feiten) is op grootse wijze dit feit herdacht. Het hele stadje Theux en de ruïnes van het kasteel stonden in het teken van een indrukwekkende herdenking. In de straten werden wapenborden aangebracht. Een fantastisch klank- en lichtspel werd opgevoerd binnen de ruïnes van het kasteel. De koninklijke familie was aanwezig en er werd een speciale postzegel uitgegeven.

Kaart van de regio Franchimont

Kaart van het Markiezaat Franchimont. Klik op de afbeelding om een grotere versie te openen.

Lodewijk XI (Louis XI)

Louis XI vergezelde de hertog Karel bij zijn intrede in de stad Luik, hij droeg het kruis van St. André, men hoorde hem roepen:

Leve Bourgondië!

De soldaten massacreerden woedend alle personen die ze tegenkwamen: het aantal was niet zo groot want de meesten waren gevlucht.

Die die niet gemassacreerd werden, werden de volgende dagen op verschillende plaatsen verdronken, wat verschrikkelijk om zien was (twelke afgriselyc ende deerlyk van ziene was), want ze werden per tien, twaalf of meer aan mekaar gebonden en naar de bruggen van de Maas geleid. Waar men hen per twee of drie inwierp.

De hertog vertrok van Luik richting Maastricht, toen hij Luik verliet benoemde hij een kapitein, heer Frédéric van Withem, die er nog veertien dagen verbleef, die de stad door vuur vernietigde nadat hij het volledig plunderde. (register van Yper)

Lodewijk XI (Koning van Frankrijk)

Lodewijk XI, Koning van Frankrijk, verrader van de Luikenaars.

Nota Lodewijk XI
Nota Lodewijk XI