Heerlijkheid Herlaer

Het Kasteel Oud-Herlaar ligt bij Sint-Michielsgestel en vormt de zetel van de belangrijke heerlijkheid Herlaar.

Oud-Herlaar (ook: Oud-Herlaer) was een kasteel aan de Dommel, gelegen in het westen van de Nederlandse plaats Sint-Michielsgestel, vrijwel tegenover het zich in Vught bevindende Kasteel Maurick.

Het kasteel verkreeg de naam Oud-Herlaar pas toen een kilometer stroomopwaarts opnieuw een kasteel verrees, dat Nieuw-Herlaar werd genoemd.

Eens was dit kasteel de zetel van de belangrijke heerlijkheid Herlaar (Herlaer), die zelf ook weer leengoederen uitgaf. De Lijst van heren en vrouwen van Herlaar omvat een aantal aanzienlijke adellijke geslachten. Uiteindelijk werd de heerlijkheid bezit van de markiezen van Bergen op Zoom, die nog tal van andere bezittingen hadden. Door dit alles werd het kasteel verwaarloosd en uiteindelijk gesloopt.

OUD HERLAAR: HET KASTEEL, DE LEENHOF, DE HEREN EN DE HEERLIJKHEID

II. DE LEENHOF VAN MIJNEN JONKER VAN PERWEYS

Het eerste leenverhef van Nieuw Herlaar dat in het leenboek vermeld staat, is dus dat van Willem van der Aa. Dit is die Willem van der Aa, van wie een vidimus van een acte van leenverhef bewaard is (zie deel I). Maar we weten uit die akte tevens, dat reeds vóór Willem van der Aa diens vader dit leen ontving. Wel krijgt men daarvan de indruk dat die belening van de vader van Willem van der Aa tevens de oudste belening is door de Heren van Herlaar, en dat die werd gedaan door Gerard van Hoerne. Ook deze overweging leidt tot het vermoeden dat Nieuw Herlaar tevoren zelfstandig was en misschien tegelijkertijd zélf middelpunt van een leenhof en/of cijnshof. Maar laten we voor het ogenblik van Nieuw Herlaar afstappen en eerst eens opsommen welke goederen in de eerste aanzet van het Leenboek, rond 1390, als leengoederen van Herlaar worden opgenoemd. Dat zijn achtereenvolgens:

  1. Nieuw Herlaar, van Willem van der Aa.
  2. ‘t goet ten Horinck, van Jonker Dirck de Rover zoon van Heer Jan.
  3. Twintig pond payment op de heerlijkheid, van Willem Coptyten.
    Waarbij te vermelden valt dat Schutjes in deel V pag. 70 noemt een verkoop van een cijns van 25 pond door Ermgaert van Cleve, vrouwe van Herlaar en Didderic van Huerne, here van Perweijs en Cranenborgh, aan Jacop geheten Coptyten den Auden, poirter in ‘s-Hertogenbosch, waarvan de oorkonde bewaard wordt in het kerk-archief van de St.-Jan.
  4. ‘t goet ten Ruwenberghe tot Rumel, van Goossen van Tuyl die het verkreeg van Marsel van Os.
  5. ‘t goet te Zegeworp, van Gerairt van der Aa.
  6. ‘t goet ten Wyell tot Gemonden, van Willem (van Boxtel) Paep Janszoen en later van zijn broer Gerard.
  7. de tienden van Wergershuysen (= Bergenshuizen) met 20 oude grooten, van Jan van Middegael en zijn twee „moeyen”.
  8. ‘t goet te Colle, van Geerlinc van Nuwelant, die ‘t had van zijn vader Jan.
  9. ‘t goet op ter Kempen in de parochie van Loen tot Hoogh Casterle (= Kasteren) van Roelof van den Grave, die ‘t verkreeg van Godschalk van Bladel en diens zoon Arnt Haeck.
  10. drie merghen lands tot Medewen (Meeuwen) in ‘sMomberen hoeve, van Claes Mallant Jan ‘sMomberen zoen, „die men van Heer Willem van den Bosch te houden plach ten Brabantschen recht”.

    135
  11. vier merghen lands in Veenre velde, van Jan die Liesgreve, vroeger van Aernt Persijn; „comende van Heeren Willem van den Bosch”.
  12. die hoeve tot Caym (Chaam) in den lande van Breda, half van Reynken Reyner Wytszendat „wedercleel” van zijn broer Henrick Reyner Wytsz van Baerle.
  13. drie mud rog en twee mud gerst in Waalre, van Gerard die Clerck van Heze.
  14. ‘t goet tot Vairlair (Nunen) van Roever van Vairlair.
  15. ‘t goet tot Broechoven in den dorpe van Rythoven, van Gerard Snoeck.
  16. Twintig lopen land tot Eyckelberge (Bergeik) en Westerhoven, van Jan Gerairtsz Stappartsz.
  17. land met huis „Nuweleyn” in Westerhoven, van Jan Keerweder Henricksz.
  18. den groten beempt in Reusel, met 12 oude grooten en „de laten”, van Marie van der Vonderen van Vessem, huisvrouw van Rombout Smolneren.
  19. Vijf lopen land tot Eïsch aan gheen zijde van der Bruggen, van WillemWillemsz van den Nuwenhuys die Jonge, en het „wederdeel” Willem Margrietenzoon van den Nuwenhuys, vroeger van Wouter van den Loe.
  20. ,,Elen (= Elias) Blocx’ goet” tot Bercheyck, van Wouter Standen, en in 1388 verheven door diens vader Peter.
  21. een cijns en een pacht tot Eyckelberge van Aert van Gruenendael, diedaaruit moet betalen Heer Henrick, rector van het O. L. Vrouwe altaar in dekerk van Coerssel.
  22. eveneens te Eyckelberge 20 lopen rog en 20 lopen tarwe, van Jan vanGruenendael Dircksz.
  23. ‘t goet te Polle in Moergestel, half van Jan van Arendonck en half van Gielis die Mollener (= Gielis molenaar van Herlaer). Het goed was gelegen in „Heere Willems Gestel”: Heer Willem van den Bosch was namelijk heer van de helft van Moergestel. Het goed komt later aan Joffrouw Margriet, de dochter van Jan Gielis die Mollenaer en de vrouw van Dirck de zoon van Geerlinc de Rover.
  24. Heystmansveld, van Aernt Avemarij en vóór hem van Dirck Heystman die het hield voor zijn vrouw. Het bestond uit een beemd in de Pettelaarse bergen, een weide ,,’t Fen” aan de Midacker en land bij die Dungen aan de Gasthuyshoeve. De “beemd wordt in 1448 door Heer Henrick van Hoerne, heer van Perweys en van Herlaer „gevrijet, vereygent en gecasseert”, waarvoor Jan van de Camp, die dan eigenaar is, hem een ander stuk land bij de Gasthuis-donk heeft opgedragen. Het goed wordt later gedeeld. Voor één deel worden dan leenmannen de zoons van Corstiaen Spierincx, eerst Henrick en Jan de
    oude, beide kinderloos, dan Rutger Corstiaensz en diens zoon Jan Rutgersz Spierincx.
  25. ‘t goet de Wedehamer te Liemde op de Dommel, van Beleke wijf van Beke, en na haar van Aernl: van Goir Danielssoen.
  26. Zeven lopen land tot Westilborch in die Scijve, van Claes die Bonte.
  27. Tien hont land in de ban van Aelborch in den Peell, van Claes Spierinck van Baerdwijck, en drie morgen aldaar van Frans Hessels.
  28. een rente van 15 oude schilden op ‘t goet ten Horinck, die Adam van den Duyn gekocht had van Jan die Roever Dircssoen.
  29. Tien schelling oud geld en een pond pepers, uit een goed in Oirschot, „daar

    136

    een van Oudenhoven op woont”, van Yewaen Stiers, en gekomen van Heer Willem van den Bossche.
  30. Een erf over de Maas gelegen te Middeler (Middelaar bij Kuik), van Heer Aernt van Hoemen.
  31. ‘t goet te Wielenstein in het Land van Althena.
  32. Twee goederen te Balgoy en te Keent, van Jan Tiddeman en Peter van Steenbergen te Nijmegen.
  33. Tien lopen land tot Westilborch op die Schure, van Godert Godertsz van der Aerst.
  34. Een kamp van Jan die Groet, ,,’s-Grootenhoeve” op die Dungen, die op 28 Nov. 1390 komt aan Grootke, de zoon, en later aan Jan van Autheusden; en die in 1425 door de Vrouwe van Marre voor Jacob Knode wordt omgezet in cijnsgoed. (‘s-Bosch R. 1195 f.17).
  35. de molen te Kerspe (= Keersop), met visscherij en beemden, van Udeman zoon van Aernt Udemanssoen, en later van Joffrouw Liesbeth, de dochter van Peter Udemansz.
  36. Twee mergen lants in den ghericht van Gamberen (= Gameren), van Diderick van der Werken.
  37. Drie halve molens (d.w.z. de helft in drie molens) te Eyckelberge, met visscherij, van Diederick Spierincssoen van Dynther, later van zijn dochter Jenneke.
  38. land tot Strathem van Jan van Dommelen Boudeken Kistz.
  39. Twee bunder land in Westerhoven, van Claes Matheeusz.
  40. cijnsen van Droempt ende van Tiele, van Coenraet Jahsz van Thuyle, die waren van Heer Willem van den Bossche.
  41. een heycamp in het Moerschot, oorspronkelijk gegeven aan Willem van der Aa, leenman voor Nieuw Herlaar.
  42. den Smisacker en 43. den Galberch te Riethoven.
    Het is een verbazingwekkende reeks van goederen, niet eens zozeer om het aantal of om de afmetingen, maar vooral vanwege de wijde spreiding van Chaam bij Breda tot Middelaar bij Kuik, en van het land van Althena tot voorbij Bergeik.
    Van al deze goederen staan de lotgevallen, dat wil natuurlijk zeggen tevens de lotgevallen van diegenen die ze hielden, verhaald in het boek van de leenhof. Van de meeste: niet van alle. Op sommige lenen vindt men geen vervolg, dat is vooral het geval met de goederen over de Maas en aan de „Hollandse” kant van Brabant. Maar Kempenland, Peelland, het kwartier van Oisterwijk zijn ruim vertegenwoordigd. Er zit een hele brok geschiedenis verborgen achter die leenverheffen in het Boek van Herlaar. In relatie met de gegevens van het Bossche schepenprotocol en de plaatselijke registers zou misschien ook de historie van de leenhof nog verder uit te diepen zijn.
Het goed Nieuw Herlaer
‘t goet ten Ruwenberghe tot Rumel, van Goossen van Tuyl die het verkreeg van Marsel van Os?
Het goed Zegenwerp
‘t goet ten Wyell tot Gemonden, van Willem (van Boxtel) Paep Janszoen en later van zijn broer Gerard.
de tienden van Wergershuysen (= Bergenshuizen) met 20 oude grooten, van Jan van Middegael en zijn twee „moeyen”.
Het goed Vairlair (Vaarle) bij Nuenen
‘t goet tot Broechoven in den dorpe van Rythoven, van Gerard Snoeck (De fam. Snoeck voerde ook 3 horentjes in hun wapen).
Twintig lopen land tot Eyckelberge (Bergeik) en Westerhoven, van Jan Gerairtsz Stappartsz.
land met huis „Nuweleyn” in Westerhoven, van Jan Keerweder Henricksz.
drie merghen lands tot Medewen (Meeuwen) in ‘sMomberen hoeve, van Claes Mallant Jan ‘sMomberen zoen, „die men van Heer Willem van den Bosch te houden plach ten Brabantschen recht”.
Vijf lopen land tot Eïsch aan gheen zijde van der Bruggen, van WillemWillemsz van den Nuwenhuys die Jonge, en het „wederdeel” Willem Margrietenzoon van den Nuwenhuys, vroeger van Wouter van den Loe.

Geschiedenis

De eerste schriftelijke aanwijzingen omtrent het mogelijke bestaan van een kasteel op de plaats van Oud-Herlaar dateren van 1076. De heerlijkheid echter zou voortgekomen zijn uit een voogdijschap die de familie van Herlaar uitoefende over bezittingen van de bisschop van Luik. Hierbij zou Dirk van Herlaar, die leefde in de 2e helft van de 12e eeuw, betrokken zijn geweest.

In 1645 werd het kasteel beschreven door Philips van Leefdael als een seer out, sterck ghebout casteel, ghenaemt Out-Herlaer; ende voorden andere schoone goederen, mit dry watermeulens, eenen daer cooren ghemalen wordt, den anderen daer laeckens ghevolt worden, den derden daar rund voor de schoenmaeker ghemaelen wordt (een korenmolen, een volmolen, en een runmolen dus).

Een anonieme prent uit het einde van de 17e eeuw toont een grote ronde burcht, met een vierkante donjon. Ook was er een kapel en een dieventoren.

In latere jaren werd het kasteel nauwelijks meer bewoond en het verviel zodanig, dat het in 1736 voor sloop werd verkocht. Slechts enkele muren bleven overeind staan en deze werden gebruikt voor de bouw van een huis, waarvan een prent uit 1842 nog getuigt. Uiteindelijk zijn dezelfde oude muurgedeelten gebruikt voor de huidige boerderij, Out-Herlaer geheten, die in 1850 werd gebouwd. In de stal is nog een schietsleuf van het vroegere kasteel bewaard gebleven.

Vermeldingen van de eerste heren en vrouwen zijn fragmentarisch en zijn gebaseerd op geïsoleerde documenten zoals schenkingsaktes en dergelijke.

De lijst van heren en vrouwen van Herlaar, omvat de volgende personen.

  1. Dirk, heer van Herlaar, genoemd in documenten van Godfried III van Leuven (1142-1190)
  2. Petronella, vrouwe van Herlaar, in charters van de priorij van Postel, in 1227 en 1235
  3. Dirk, heer van Herlaar (en zijn broer Godfried) in 1243 en 1246, onder meer in een charter van de Abdij van Berne
  4. Dirk, heer van Herlaar, in oorkonden van 1269 en 1276
  5. Dirk, heer van Herlaar, en zijn zoon Art, in oorkonden van 1280
  6. Art, heer van Herlaar, in een oorkonde van 1296
  7. Dirk, heer van Herlaar, in een oorkonde van 1305
  8. Gerard van Loon, gehuwd met Aleida, heer van Herlaar 1306-1314

Het bezit gaat over op de familie van Horne

  1. Gerard I van Horne (1270-1331), heer van Perwijs, heer van Herlaar 13141330
  2. Irmgard van Kleef, weduwe van Gerard I, vrouwe van Kranenburg en Herlaar 1330-1357
  3. Dirk van Horne (1320-1378), heer van Perwijs en Herlaar 1357-1380
  4. Willem van Horne (1370-1400), heer van Duffel en Herlaar en zijn broer Hendrik (1370-1408), heer van Perwijs
  5. Maria van Horne (1395-1433), vrouwe van Herlaar (dochter van Willem), gravin van Marr
  6. Jan van Horne (1395-1447), heer van Perwijs en Herlaar, DuffelGeel, enz.
  7. Hendrik van Horne (1422-1483), heer van Perwijs en Herlaar
  8. Elisabeth van Horne, oudste dochter van Hendrik, vrouwe van Herlaar, vrouw van Jan van Rotselaar

Het bezit gaat over op de familie van Merode-Pietersheim. De cijfercombinaties verwijzen naar de personen die genoemd worden op Huis Merode.

  1. Johan IV van Merode, heer van Merode, PietersheimOirschot en Herlaar (1411-1481) (11.2.1.2.1.)
  2. Richard IV van Merode, heer van Herlaar, enz. (1460-1523) (12.2.1.2.1.3.)
  3. Hendrik I van Merode, heer van Herlaar, enz. (1505-1564) (13.2.1.2.1.3.1.)
  4. Johan IX van Merode, heer van Herlaar, enz. (1535-1601) (14.2.1.2.1.3.1.)
  5. Maria Margaretha van Merode, getrouwd met Jan van Wittem
  6. Margaretha van Wittem van 1601 tot 1627, hierna overgeërfd door:
  7. Maria Elisabeth II Clara van den Bergh x Albert van den Bergh, markiezin van Bergen op Zoom

Nu kwam Herlaar aan de Markiezen van Bergen op Zoom en bleef dat tot het bewind van de laatste markies: