Haps (NL)

Haps is een klein dorp in de gemeente huidige gemeente Land van Cuijk en heeft al vroeg in de geschiedenis een band gekregen met de familie van Horne.

Als zelfstandige heerlijkheid is pas sprake rond 1320 waarbij heer Gijsbert van Haps als heer van Haps aangemerkt wordt. Nauw verbonden met de ontwikkeling van het Land van Cuijk is het kruisherenklooster van Sint Agatha, dat de ontginningsactiviteiten vanuit het moederklooster, dat van Camp bij de plaats Kamp-Lintfort initieerde en hun horigen stimuleerde vrije pachters te worden van de ontgonnen gronden. Bij de vestiging van de abdij van Camp speelt de relikwie van de heilige Sint Agatha een belangrijke rol. Deze relikwie werd uit het huidige Franse klooster Morimond (afgeleid van “mori mundo”, dat “Sterven aan de wereld” betekend) meegebracht.

Rond 1300 wordt er een kappelletje gebouwd in wat destijds als Cuijks Brakel te boek stond en waarvoor in 1315 een aflaatbrief werd afgegeven met als recht om door een aflaat kwijtschelding van straffen te verlenen. De kapel wordt in 1367 aan de kruisbroeders geschonken wanneer Dirk of Theodoricus van Horne Perwijs, Duffel en het Kleefse Kraneneburg als voogd van de minderjarige Jan V van Cuijk op 2 februari dat jaar hen de kapel van Sint Agatha overdraagt in het bijzijn van de prior uit Hoei.

Dirk verkreeg zijn bezit Kranenburg als zoon uit het 2e huwelijk van zijn vader Gerard van Horne en Ermgard van Kleef-Hülchenrath welke laatste overleed in 1333.

In 1348 blijken de van Hornes al betrokken te zijn geweest bij de verkoop van het gehele dorp en kerspel Malden met de daaraan verbonden rechten, dat een leen is van de Kleefse graaf. De verkoper is Dirk van Horne Perwijs die daarvoor toestemming heeft van zijn oom Johan graaf van Kleef. de koper is Johan van Groesbeck van Heumen. Perwijs of Perwez ligt in het Belgische arrondissement Nipe (Nivelles). In diezelfde periode heeft genoemde Dirk Voormalig kasteel Cranendonk, waarmee de heren van kasteel Haps, nauwe banden onderhielden, ook het landgoed Zelim (Zelem) de parochies Mehr en Niel in de Duffel verkocht.

Volgens de oorkonden zijn Gijsbrecht van Haps en Hendrik Schardenbergh van Heyden (Heijden) als Kleefse vazallen bij beide transacties getuigen geweest. In het kruisherenarchief is een afschrift van een oorkonde van 8 mei 1357 aanwezig, waarin Ghysebrecht, heer van Hayps des manendages nae des heiligen Cruys dach cen partij regge mout verkoopt. De transactie is voor de schepenbank vastgelegd en door de Beugense schepenen mede bezegeld. Het betreft jaarlijkse korenleveringen door Neude van Werfelt (Werveld Beugen) in aller als men den heere van Kuijck ende ons onsen pacht betaelt op Sente Mertens dach in den winter (11 november).

Gijsbrecht van Haps in aanvaring met Cuijk (1354). Hapse heer vazal van Holland.

Rond het midden van de veertiende eeuw ontstaan er problemen tussen Haps en Cuijk. Als vazal van de Cuijkse Leenkamer is Gijsbrecht van Haps in de eerste helft van die eeuw dankzij o.a. familierelaties en bijzondere diensten aan zijn Cuijkse leenheer erin geslaagd om geleidelijk een zeker overheidsgezag te verwerven in Haps, Cuijk. Beugen, Wanroij en Rijkevoort. Omdat dit ten koste is gegaan van de macht van de heren van Cuijk is het niet verwonder lijk dat daaruit moeilijkheden met Cuijk ontstaan.

Het gaat dan vooral om de verschillen de rechten van Gijsbrecht van Haps en van Jan van Wijtvliet, heer van Blaersvelt en dan ook optredend als heer van Cuijk. Rond januari 1353 trekt Jan III (1295-1357) tijdelijk als heer van Cuijk terug mede vanwege zijn drukke activiteiten in Hoogstraten nabij Antwerpen. Mogelijk houdt dit verband met de afwikkeling van bepaalde zaken rond zijn moeder Dophia van Gymenich, vrouwe van Hoogstraten.

Hendrick van Hoeps en diens verwant, graaf Reinoud van Gelre, is dan bij graaf Dirk van Kleef diep in de schuld gekomen door een forse lening van 5.000 mark in oude Brabantse penningen. Hij kan in 1331 niet onmiddellijk betalen, maar belooft het jaar daarop met deelbetalingen te zullen beginnen. Ruim veertig invloedrijke personen uit de naaste omgeving van de hertog stellen zich voor deze terugstorting garant. Uit de streek van van Peel en Maas zijn dat: Otto van Cuijk, Jan van Megen en Henrickus van Haps. Mocht de terugbetaling onverhoopt niet tijdig plaatsvinden, dan verplicht de Hapse heer zich vrijwillig in een aangewezen herberg met zijn paard in ballingschap te gaan ren dienste van de Kleefse graaf. De verblijfkosten voor een ruiter en paard komen in dat geval voor rekening van de Gelderse graaf totdat de gehele schuld voldaan is.

In november 1342 is de bijna permanent in financiële nood verkerende Gelderse hertog Reinoud II gedwongen een belangrijk deel van zijn domeingoederen te verpanden om de geldschieter voldoende vertrouwen en zekerheid te geven. Ditmaal betreft het de verpanding van de gehele Rijntol bij Lobith De hertog heeft hiervoor van ridder Amold, genaamd Parvus de Aquis, een zeer grote gedsom van nu 10.467 pond in baar geld geleend. Tot grotere zekerheid wenst de geldgever verdere garanties van de hertog via personen, die voor de terugbetaling borg zullen staan. Behalve een tiental kapitaalkrachtig lieden uit de Gelderse steden Ruremunde, Novum Opidum (Nieuwstadt bij Echt) en de dorpen Ve Echt en Erkelenz staat een aantal personen van adel borg. Dat zijn de twee gebroeders Jan en Willem van Broekhuizen (aan de Maas), Jacob van Mierlaer (Meerlo bij Wanssum), Seger van Swalmen, de gebroeders Seger en Sybert van Kessel (aan de Maas) en ten slotte ook Henricus de Hoyps. Zij zijn bereid vrijwillig in ballingschap en zelfs te Aken in gevangenschap te gaan, voor het geval de hertog zijn verplichtingen tor terugbetaling niet zal nakomen. Men noemt dat ook wel inliggen, leystingen doen of in gijzeling liggen Vermoedelijk is deze Henricus van Hoyps getrouwd met Alverade van Mierlaer, die in 1339 als overleden wordt gemeld.

Wanneer hertog Reinoud II van Gelre in 1344 een verdrag met de stad Nijmegen sluit, wordt daarbij ridder Hendrik van Haps naast Dirk, graaf van Meurs, aangetroffen als raadsman van de hertog”. Bij een lening in 1346 van de Gelderse hertog van 500 mark, staat de Hapse heer weer borg In juni 1346 wordt hertog Reinoud gemaand vanwege achterstallige renten ter grootte van 1.700 Mark verschuldigd aan graaf Derick van Kleef. Hij belooft de graaf plechtig het komende jaar tegen sente Jolim daghe te mitssoemer, dat is 24 juni 1347, deze schuld te komen vol doen. Tot geruststelling van de eiser stelt Reinoud hem ruim dertig met naam genoemde borgen voor, die garant staan voor de nakoming van deze betalingsbelofte. De eerste en voornaamste borg is dan Henricus of Hendrik van Haps.

Haps in 1348 onder toezicht van Cuijk

De opvolger van Hendrik in Haps is zijn zoon Gijsbrecht van Haps (1340-1359). Ook deze trouwt twee maal te weten met Richarda van Boxtel, dochter van Willem III van Boxtel en Kunigonda van Dalen en Diepenheim (1332-1359), overleden in 1359, en vervolgens metIrmgard van Simmern (Septfontaines, alias Zevenborne), dochter van Thomas van Simmern (1312-1540), kamerling van Jan de Blinde, koning van Luxemburg en van Bohemen. Uit het eerste huwelijk van deze Gijsbrecht (of Gijsbert) wordt dochter Jutta, vrouwe van Haps (1359-1384), geboren. Zij trouwt met Jan van Zevenborne, zoon van Thomas en Ermgarde van Home, heer van Cranendonck (1359-1385). Uit Gijsbrecht’s tweede huwelijk wordt dochter Ermgard, vrouwe van Haps (1350-1407), geboren. Deze Ermgard trouwt met Jan van Megen, zoon van Willem en Heilwig van Herlaer, heer van Megen (1385-1417) Jan van Megen wordt in het Helmondse archief op 12 november 1385 voor het eerst heer van Haps genoemd. Op deze personen wordt hierna nog terugkomen. In het Graafse gasthuisarchief bevindt zich een charter van 14 mei 1348 met een van de oudste vermeldingen over Ghiselbrecht (Gijsbert) van Haps”, Uit dit document blijkt, dat hij de eerder genoemde jaarlijkse rente van dertig pond ontvangt uit de windmolen van Cuijk. De heerlijkheid Haps schijnt in die tijd nog geen overheidsgezag te bezitten. De Hapse dorps rekeningen moeten steeds voor approbatie (goedkeuring) aan de heer van Cuijk worden voorgelegd. Ook de schepen, die Haps later vertegenwoordigt in de Cuijkse hoofdbank, wordt door de ambtman van de stad Grave en het Land van Cuijk aangesteld. Nadien weet de Hapse heer toch enige overheidsbevoegdheden aan de Cuijkse leenheer te ontfutselen, zoals op het gebied van de rechtspraak bijvoorbeeld ook de heer van Oploo en de heer van Hatendonck (Sambeek) daarin zijn geslaagd. Gijsbrecht (of Gijsbert) van Haps blijkt in april 1348 betrokken te zijn bij de belangrijke verkoop van het gehele dorp en kerspel (kerkelijk parochiegebied) Malden met de daaraan het neder-rijkswoud.