In een Engelse vertaling van de Ludolf van Sichem’s “Beschrijving van het Heilige Land en de weg er naar toe”, een Latijnse tekst uit het jaar 1350 wordt gesproken over een zekere ridder ‘de Horne’ die blijkbaar zou hebben geleefd in het kustplaatsje Caesarea in het huidige Israël.

The Crusades | Boundless World History
Situatie in het Heilige land in de 12e eeuw.

Extract uit: Ludolph von Suchem’s Description of the Holy Land, and of the Way Thither
Written in the Year A.D. 1350

Uit de vertaling van Sichems werk door Aubery Steward, ISBN: 9781108061827

Op zijn tocht door het beloofde land komt van Sichem in het stadje Caesarea in Palestina de weduwe van de schoonzoon van een van Horne tegen waarmee meer dan eens gesproken heeft over de herovering van Palestina. Het kan bijna geen toeval zijn dat hier een relatie ligt met de bouwer van het Duitse huis Schelluinen

Schelluinen

(een verbastering van de havenstad Eskalon) ten westen van Gorinchem. Dit huis is ontstaan uit de het geslacht Altena, waarvan Dirk I van Altena waarschijnlijk de naamgever is geweest. Deze Dirk I zou als pelgrim naar het heilige land zijn gegaan in 1153. Zijn zonen Dirk en Boudewijn namen vervolgens deel aan de 3e kruistocht van 1189 en werden in 1187 door Frederik Brabarossa met Godfied III van Leuven vooruitgestuurd in een jammerlijke poging Jeruzalem te ontzetten. Dirk III van Altena schenkt Schelluinen in 1220 aan de Duitse Orde. Dirk zou mogelijk gehuwd zijn met een Maria van Horne en zodoende verwantschap krijgen met de Hornes Willem I en Engelbert waar hij later veel van zijn wereldlijke bezittingen aan over heeft gedaan zoals het land van Altena. De Commanderij van de Duitse orde in Schelluinen wordt heropgericht door een zekere Dirk van Horne omstreeks 1265. Dirks vader was Willem I van Horne (1264-1304) nam deel aan de 8ste kruistocht gestart door Lodewijk IX van Frankrijk in 1270.

De slag bij, zeer toepasselijk, de Horns van Hattin, links onderin ligt Ceasarea. Opmerkelijke is is dat het in de 15e eeuw nog als bezit van de heer van Nevele te boek stond.

Horneburgse legendes

Margaretha in de kerker

Zoals zoveel dingen uit het verleden waarover ons geen duidelijke en voldoende zekerheid wordt gegeven , is ook dit onderwerp legendarisch geworden. Het is als volgt: “Ten tijde van de kruistochten bouwde graaf Goddert von Horne voor zichzelf een permanent kasteel, naar hem werd het kasteel Horne of Hornburg genoemd. In zijn wapen had hij een buffelhoorn.

De kleinzoon van deze graaf en met dezelfde naam trouwde met een meisje uit de middenklasse, Margaretha genaamd, die onder zijn vader al met haar zus naar het kasteel was gekomen. De aanvankelijke neiging van de graaf naar zijn vrouw bekoelde echter al snel; hij gaf zich over aan alle wilde feesten en ondeugden en werd de schrik van alle mensen die gedwongen werden om met hem in contact te komen.

Tegen de aanvallen van zijn vijanden wist hij veilig achter de stevige muren, hoge muren en diepe grachten zijn kasteel. Hij sloot de vrome, deugdzame Margaretha op in een smalle kerker onder het duigdak boven zijn woonruimte. Alleen hij wist waar ze was.

Dertig jaar lang hield hij haar zo gevangen, elke avond bracht hij haar zelf een kan water en een stuk brood. De kleine Heinz, zijn zoon was op tijd aan zijn woede ontsnapt door de zorg van zuster Margaretha en de adellijke familie van Oer die op het kasteel Kackelsbeck [ Kakesbeck ] tussen Ludinghausen en Hiddingsel woonden.

Op een dag, toen een groot jachtgezelschap in het kasteel aanwezig was, wierp de ridder zijn oog op Beata, de dochter van een ridder uit de omgeving, en trouwde met haar. Maar zelfs dit kon geen gunstige invloed op hem uitoefenen.

Terwijl Goddert Horne het land bezorgd al door zijn overvallen en alle bezittingen van de boeren en mensen op het platteland te worden getrokken , de Baron Lambert was Oer de schuilplaats van de onderdrukte en de vervolgde. Hiervoor oogstte hij de diepe en onverzoenlijke haat van graaf von Horne, die uitmondde in een openlijke en bittere vete toen de Gogerichte Lambert een landgoed schonk bij Ascheberg, waarvan Goddert meende dezelfde rechten en aanspraken te hebben. Een storm van de Horneburgers op kasteel Kackelsbeck verwoestte dit prachtige kasteel. Lambert vluchtte met zijn gezin en Heinz naar de bisschop van Münster. Maar Lambert liet zijn kasteel mooier en steviger herbouwen met de hulp van de bisschop en naburige ridders, terwijl Heinz de vete tegen zijn onbekende vader opnam en hulp inriep. Hij wist ook hoe hij de geheime ingangen van kasteel Horne moest weten.

Lange tijd weerstond de Hornburg de aanvallen van zijn vijanden, totdat ze uiteindelijk, op een nacht, terwijl Goddert en zijn vazallen zich volkomen veilig geloofden en zich overgaven aan wijn, in handen vielen van Baron von Oer . Met de hulp van zijn tante (de zus van zijn moeder) die nog leefde, ontdekte Heinz enkele geheimen van het kasteel en vond nu ook zijn ouders.

Zijn vader deed afstand van alle eigendommen ten gunste van de zoon en leidde vanaf dat moment een leven van strikte boetedoening. Margaretha herstelde niet van het lijden en de ontberingen die ze had doorstaan; ze stierf kort na haar bevrijding en werd begraven in Hamm   . De huidige eigenaar van het kasteel, graaf Heinz, bleef kinderloos en liet het hele bezit na aan de familie von Oer , met wie hij een groot deel van zijn leven gelukkig en gelukkig had doorgebracht.”

Margaretha in de kerker.  Wilhelm Nitzbon, 1983. Bij een langzame verbinding duurt het enkele seconden voordat het beeld verschijnt.

Het einde van de van Hornes

(16) Een andere legende beschrijft het einde van de graven van Horne als volgt: De laatste voorouderlijke eigenaren van de familie von Horne waren twee vijandige broers. Haar vader had het eigendom onder hen verdeeld, het kasteel aan de oudste gegeven en het afgescheiden landgoed “het Hof zum Berge” ( Hofzumberge , ook al 3 jaar eigendom van de hertog van Arenberg ) aan de jongste toegewezen . Er was een oude haat tussen hen, en de verdeling van eigendom maakte het alleen maar erger.

De jongere werd op een stormachtige nacht overvallen door de oudere broer en hij werd vermoord. De invloed van de aartsbisschop van Keulen, die de spirituele macht in dit gebied had, slaagde in het verplaatsen van de moordenaar tot ernstige berouw en boete, dus dat hij zijn leven bleef in eenzaamheid.

De Horneburg werd vrij, de burgers kwamen naar voren en alleen het kasteel met een paar landerijen werd eigendom van de gerespecteerde en populaire familie van de Freiherrn von Oer , vooral op instigatie van de aartsbisschop .

IJzeren kraag Kakesbeck (Münsterlandmuseum).

De ijzeren kraag

Een derde legende over graaf Horn moet hier worden toegevoegd, het betreft de vijandschap van de graaf met de baron von Oer . ” Na de nederlaag die hij bij Lambert von Oer had geleden, probeerde graaf Goddert een zeer wrede wraak te nemen. Hij reed naar Neurenberg naar een beroemd arsenaal en had een kraag gemaakt van het beste staal door dezelfde. Achthoekig, het had een geheim mechanisme aan de binnenkant dat het vergrendelde en het onmogelijk maakte om het opnieuw te openen.

Met deze martelwerktuigen overviel Goddert zijn vijand toen deze op kerstnacht naar Lüdinghausen reed voor de kerstmis. Plotseling werd de familieslee aangevallen door het volk van Goddert , de baron werd omsingeld en het lint werd hem omgedaan onder minachtend gelach en spot. Geen kunstenaar of smid kon die vervelende last van zich afzetten. Bovendien, aangezien het elk genot voedsel verhinderde, maakte Lambert in stille instemming tot een snel einde gecombineerd .

Ja, niet alle hulp was verloren. Een smid kopieerde de halsband en deed hem om zijn hond om vervolgens te proberen hem te openen. Dit lukte pas toen de hond met zijn nek op het aambeeld werd gezet en de smid met twee krachtige hamerslagen op de band sloeg. Bij de tweede klap sprong hij op.

Na enige overreding van de smid en de predikant onderwierp de baron zich met een vast vertrouwen op Gods hulp aan dezelfde procedure, die ook hetzelfde succes had. Von Oer schonk de smid een ridderorde als beloning en schonk hem een ​​goed tussen Lüdinghausen en kasteel Horne. “- De halsband wordt bewaard en getoond in het gemeentehuis in Münster.

bron

Kroniek van de Horneburgse School, deel 1: tot 1918, in: Archief van de stad Datteln (ongepubliceerd manuscript in Sütterlin-schrift). De nummers tussen haakjes verwijzen naar de desbetreffende pagina’s.

Echte beloning

De kraagsage weerspiegelt een historische gebeurtenis op 25 juli 1520 in de buurt van kasteel Kakesbeck bij Lüdinghausen. De originele ijzeren kraag is te zien op kasteel Darfeld en een replica op kasteel Vischering . De verwijzing naar het geslacht van de von Oer is historisch mogelijk, maar niet die naar de Horneburg in de Vest .

In de boerenstand van Haaren an der Lippe, zeven kilometer ten oosten van Hamm, stond een kasteel dat nu niet meer bestaat, dat op oude kaarten staat vermeld als “Hornen” of “Hoorn” en in de 16e eeuw als “Horneburg”.

De stenen maagd

In Horneburg woonde in de oudheid een ridder genaamd Urne. Hij had een diepe put op de binnenplaats. Er stond een stenen beeld van een meisje op. Er was een luik voor dit beeld. Als iemand iets gebroken had, moest hij het stenen meisje kussen. Toen hij haar kuste, ging het luik open, hij zonk en verdronk in de put. Buitenlandse ridders stuurden waarschijnlijk mensen naar Horneburg voor de heer von Urne om ze op deze manier uit de weg te ruimen. (Mondelinge overlevering; Alt-Recklinghausen, 80; Dorider , 14f; Sondermann, 125).

verder lezen

  • Alt-Recklinghausen, kwartaalbijlage van de Recklinghäuser Volkszeitung over de geschiedenis van de stad Recklinghausen en omgeving 4 (1923), 80.
  • Dorider , Adolf, Thuis in het verleden en heden 13 (1936/1937), 14f.
  • Grasse , Johann Georg Theodor, Book of Legends of the Prussian State, Deel 1, Glogau 1868, 674f.
  • Möllers, Heinrich, De ijzeren kraag. Historisch bewijs van oude relaties tussen Horneburg, Lüdinghausen en Darfeld , Horneburg 1999; Hoornburg 2 2010.
  • Möllers, H., Onze thuisschat aan sagen, verzameld en opgetekend door v. B. Gellenbeck , in: Horneburg – geschiedenis en verhalen. Bijdragen aan lokale en regionale studies, red. voor het 600-jarig jubileum van kasteel Horneburg door het festivalcomité van de Horneburg Citizens’ Rifle Club in samenwerking met de wijk Recklinghausen, Datteln-Horneburg 1983, 15-19.
  • Möllers, H., studies over de oorsprong en betekenis van de plaatsnaam “Horneburg”, in: Horneburg – geschiedenis en verhalen. Bijdragen aan lokale en regionale studies, red. ter gelegenheid van het 600-jarig jubileum van kasteel Horneburg door het festivalcomité van de Horneburg Citizens’ Rifle Club in samenwerking met de wijk Recklinghausen, Datteln-Horneburg 1983, 53-59.
  • Sauermann, Dietmar en Sabine Greilich , legendarische plaatsen. Een metgezel door de legendarische wereld van Westfalen, Münster 1993, 46f.
  • Sondermann, Dirk, Lippesagen. Van mond tot bron, Bottrop 2013, 125.

Referenties

  • Bernhard Gellenbeck , Horneburg School Chronicle
  • De ridder met de ijzeren kraag
  • Een kraag affaire in Münsterland

Verspreid over Nederland komen we de sporen van de van Horne’s tegen. In het westen vinden we ze o.a. in Barendrecht en Frans Vlaanderen, maar in het noord oosten van Nederland op de grens met de Bondsrepubliek zijn eveneens alom echo’s te horen van hun illuster verleden. Hoe werd hun naam en faam vereenzelvigd met een gebied in Twente, ook wel de Dinkel genoemd? Ik besloot begin dit jaar maar eens af te reizen naar Lage en dit te onderzoeken. Na een ritje van bijna 2 uur arriveerde ik in Ootmarsum waar ik de afslag naar de Laagsestraat nam richting Lage. Een schitterend glooiend landschap voltrok zich aan mijn oog met typische Saksiche boerderijen, het coulissen landschap omzoomd met oude eiken waarin de Holsteiners grazen: de Hornes zich zeker in hun element voelen. Voorbij de door de ‘Hagenbau’ gemoderniseerde stadskern: klampmuren van imitatiebaksteentegels, aluminium raamkozijnen, RVS brievenbussen, kortom Deutsche gründlichkeit met weinig tot geen historische architectuur kwam ik in een rustieke oude dorpskern terecht met een oude watermolen, een kerk, een landhuis met Nederlandse allure. Alles goed geconserveerd en zonder afbreuk te doen aan de oorspronkelijk bouwstijl.

Op deze oude kaart zijn alle plaatsen aangeduid, met zowaar een ruïne van Burg Laghe zoals het op een historische kaart vermeld staat.

Na mijn auto geparkeerd te hebben op de daartoe aangewezen parkeerplaats naast de 17e -eeuwse witte zaalkerk opgericht door Amadea van Flodroff liep ik richting de brug over de Dinkel langs de watermolen op voor het omgrachte en statige huis van de voorgenoemde familie. Mijn voornemen was om een glimp op te vangen van de ‘burgruïne’, maar deze gaf zich niet meteen prijs.

Burgruine Herrlichkeit Lage - Grafschaft Bentheim
De oude watermolen

De eerste oorkonden over Laghe stammen uit het jaar 1183 en gaan over een kanunnik onder Bisschop Herman de II van Munster. In 1227 werd gemeld dat er een zeker Gosewijn van Lage was gevallen in de strijd tegen Rudolph van Coevorden, maar wat heeft deze plek met de van Hornes te doen?

In het aangrenzend bisdom Munster hadden de van Hornes al een traditie:

  • Engelbert van Horne (1270-1310), kanunnik te Luik, Domproost te Utrecht en Münster

Dit gebiedsdeel, betwist onderdeel nabij het bisdom Osnabrück maakte deel uit van het Oversticht van het bisdom Utrecht dat naast geestelijke, ook wereldlijke macht uitoefende. Op de kaart is goed te zien dat een groot deel van het noorden van wat wij nu als Nederland kennen onder invloed stond van het Bisdom Utrecht in de 14e eeuw.

De omvang van het stichtse bezit zou er ongeveer zo uitgezien moeten hebben. Delen van Groningen, Friesland, Overijssel en Gelderland vielen onder deze jurisdictie.

Laat nu net in die periode een van Horne, namelijk Arnold (13391389), zoon van Willem IV van Horne en Elisabeth van Kleef het voor het zeggen hebben. Hij was kanunnik,domproost, bisschop van Utrecht van 1371 
tot 1378 en bisschop van Luik van 1378 tot 1389.

Na het overlijden van bisschop Jan van Virneburg in 1371 schoof het Domkapittel zijn proost Zweder Uterlo als kandidaat naar voren, terwijl de overige kapittels de pauselijke kandidaat Arnold van Horne ondersteunden, die daardoor aan het langste eind trok. Arnold vertoefde op dat moment in Avignon om daar tegen Zweder te procederen aangaande de Domproosdij.

Arnold was een krachtdadig bisschop die door zijn dadendrang de financiële positie van het bisdom in gevaar bracht. Hij mengde zich in 1371-1372 in de Gelderse successieoorlog die bijna leidde tot zijn gevangenname, en hij voerde in 1373-1375 een oorlog tegen Holland met het handelsstrategische dorp Vreeswijk als inzet. Deze acties leverden weinig resultaat op en kostten erg veel geld. Weliswaar werd de westgrens van het Sticht versterkt en de Hollandse opmars gestuit, maar Holland behield de monding van de Vecht en de Lek in handen waardoor Utrecht geïsoleerd bleef.

Abraham Rademaker | Gezicht op Vreeswijk, Abraham Rademaker, Willem  Barents, Antoni Schoonenburg, 1727 - 1733 | Gezicht op het dorp… |  Rotterdam, Nederland, Kasteel
Zicht op Vreeswijk

Bisschop Arnold moest de medezeggenschap van de Utrechtse burgers op het landsbestuur schriftelijk vastleggen in de Stichtse Landbrief van 1375, voordat de standen van het Sticht instemden met een belastingmaatregel om de financiën op orde te brengen. Deze Landbrief is een belangrijk document dat als de grondwet van het Nedersticht beschouwd kan worden.

Nu de oorlogshandelingen gestaakt waren stak de oude strijd in de stad tussen Gunterlingen en Lichtenbergers weer de kop op. Bisschop Arnold wist de partijen gescheiden te houden, maar hij werd in 1378 door paus Urbanus VI overgeplaatst naar Luik als opvolger van de eveneens uit Utrecht afkomstige Jan van Arkel. Daar had het kapittel echter een tegenkandidaat gekozen die gesteund werd door tegenpaus Clemens VII. Pas na een jaar van strijd kon Arnold zijn zetel in Luik innemen en gaf hij zijn positie in het Sticht op.

Arnold van Horne was een hooggeschoold man die goed kon organiseren en inspireren. Hij was vaardig in de sociale omgang en hij was bovendien een bekwaam bespeler van de vedel. Hij overleed op 8 maart 1389 en werd in overeenstemming met zijn wens begraven in het klooster Keyserbosch te Neer.

Met het vertrek van Arnold van Horne en zijn uiteindelijk overlijden hadden de Hornes nog een troef in dit gebied, gelegen tegen het graafschap Bentheim namelijk Dietrich von Horne bisschop van Osnabrugge van 1376 tot 1402.

Dietrich von horne.jpg
Bisschop Dirk van Horne

Dirk was lid van de adellijke familie van Horne die resideerde op de Horneburg in de buurt van het gehucht Westendorf dat nu de Bieste wordt genoemd ten noorden van Osnabrück in de gemeente Rieste. Er wordt beweerd dat hij een onwettige zoon genaamd Frederik van Horne zou hebben.

In 1367 verkoos het kapittel van het bisdom Osbnabruck hem, in episcopum et pastorem ecclesie Osnaburgensis, tot hun nieuwe bischop. Rondom zijn verkiezing was het bisdom betrokken bij verschillende conflicten en bezet hoge schulden. Alle kastelen binnen het bisdom buiten Quakenbroek waren ingenomen door graaf Otto IV van Tecklenburg. Het conflict leefde op toen toen Otto VI eiste dat Diederik zich alleen concentreerde op religieuze zaken binnen het dekenaat en wereldlijke zaken moest overlaten aan de grave van Teckelenburg. Het lukt Dirk meerder steden in te nemen waaronder Vorden tijdens de loop van het conflict.

Tijdens zijn ambtsperiode raakte hij ook in conflict met de orde van Sint Jan. De commanderij van Laghe, die weigerde belasting te betalen aan het bisdom, werd door hem aangevallen op 18 februari 1384. De familie Horne in de persoon van Dirk Loef van Horne nam deel aan deze strijd. Tijdens deze aanval werd de burcht compleet verwoest. Na een moeilijke periode werden de kosten van de herbouw van de burcht door hem vergoed.

Tijdens zijn ambtsperiode besloot het kapittel van Osnabrück dat gedurende het vervolg van zijn ambtsperiode alleen kandidaten van adellijke of afgestudeerden toegelaten konden worden tot het bisdom. In 1400 werd de omvang van het bisdom aangepast, grenzend aan het bisdom Munster werd het district Kloppenburg toegevoegd aan het bisdom Munster, het graafschap Lingen en het laag sticht van Munster werden toegevoegd aan Osnabrück (uitsluitend voor religieuze aangelegenheden) Munster behoud de wereldlijke macht in het sticht.

Tegen het eind van zijn regeerperiode was hij verzwakt door ouderdom en ziekte. Door de leidende kringen in het bisdom dreigde hij op een zijspoor te worden gezet en benoemde hij een woordvoerder ‘coadjutor’ om deze krachten het hoofd te bieden.

Pfennig Osnabrück, Bistum Dietrich von Horne 1376-1402. VF
Munt geslagen onder Bisschop Dirk van Horne

Eenmaal rond de kasteelgracht gelopen in overpeinzing van het bovenstaande werd ik de contouren gewaar van de voormalige burgt.

Burgruine Herrlichkeit Lage - Grafschaft Bentheim
Burgruïne Laghe.

Jammer dat het complex alleen vanaf een afstand te bewonderen is het zou mooi zijn e.e.a. eens nader te bekijken.

Met de invloed van de Hornes is het na de Dirken, Engelbert en Arnold nog niet afgelopen. Daarover meer in een volgende post.

File:Stained glass window, Ss Peter & Paul church, Appledore, Kent (16417233064).jpg
Fantasie afbeelding van William Horne of Appledore Stained glass window, Ss Peter & Paul church, Appledore, Kent (16417233064).jpg, zie de hoogspanningsmast links onderin.

In het Engelse graafschap Kent zijn al eeuwen van Horne’s gevestigd in het landgoed Horne’s Place bij het plaatse Appledore wat erg lijkt op het Nederlandse Apeldoorn of Appeldorn in NRW Duitsland. Of zij familie van de hoofdtak van de van Horne’s zijn is niet bekend, maar er zijn aanwijzingen dat deze familie in de 12e of 13e eeuw van het continent naar Engeland is geëmigreerd.

In de analen van Appledore is sprake van een zekere ridder genaamd Jan van Bassigny die een beroep doet op verworven rechten door king John van Engeland die regeerde van 1199 -1216 van een van zijn nazaten:

Petitioners:John de Basynges (Basing), knight
Name(s):de Basynges (Basing), John
Addressees:King and council
Nature of request:John de Basynges, knight, states that King John granted to Ralph de Normanvill and his heirs the county of Rutland, to hold at farm of him and his heirs; and that he is the heir of Ralph de Normanvill. However, because of two successive minorities in the descent, the county was taken into the king’s hand, and not sued out of it. He requests delivery of the county, to hold at farm according to the purport of the charter.
Nature of endorsement:[None]
Places mentioned:Rutland
People mentioned:John, King of England; Ralph de Normanvill; Gerard [de Normanvill], son of Ralph de Normanvill; Thomas [de Normanvill], son and heir of Gerard de Normanvill; Margaret [de Basynges (Basing)], daughter and heir of Thomas de Normanvill; William de Basynges (Basing), husband of Margaret de Basynges; Thomas [de Basynges (Basing)], son and heir of Margaret de Basynges.

Onderstaand document laat zien dat de Hornes nauw betrokken waren bij het droogleggen van Romney Marsh, een specialiteit van de lage landen…

Deze van Horne’s waren aanzienlijke lieden, die posities hadden als rechters en sheriffs die het gezag van de koning uitoefende in het graafschap. Dit lijkt mede uit het feit dat zij het oratorium mochten ontvangen in hun eigen privé kapel.

Horne's Place Chapel, Appledore | History, Photos & Visiting ...
Privé kapel Horne’s Place, een grade II + listed site van English Heritage.

Deze William I of Horne was een soort warden of peace voor een lagere rechtbank die de vrede van de koning moest bewaken. Hij bezat nog een statig huis in het plaatsje Cuckstone (Cuxton).

Onderstaand een strafzaak tegen William Hoorne ten tijde van Hnery VIII

13 Feb.
R. O.
3926. INDICTMENTS in KENT.
26 Jan.—John Goldyng, of Glemeforth, entered into a recognizance of 100l. to aid the King’s constables when required, to bear himself well towards the King and his subjects, and to appear before the Council on the octaves of Hilary next.
Today appeared the jury of Kent, who refused to find a bill of murder and a bill of rescues against Wm. Hoorne, in spite of “pregnant and manifest evidence” produced by the King’s solicitor and others. Ric. Clerk, Nic. Pix, Nic. Culter and Wm. Strangborne, whose “frowardness” prevented the bill being found, were committed to the Fleet, 28 Jan. The jury confessed that they would have indicted Hoorne, if it had not been for the four abovenamed jurors. Another bill is ordered to be made against Hoorne, and a new jury charged. The men of Apuldore must be present at the next assizes to give evidence against Hoorne.

Zijn opvolger Roger Horne komt voor in de boekhouding van Henry VIII: July 1528, 11-20:

11 July.
R. O.
4501. SIR EDW. GULDEFORD to WOLSEY.
On Sunday last, 5 July, Roger Horne, of Kenerton, and John Bell, of Apuldre, came to me at Hallden, and showed me the lewd sayings of Sir John Crake, parish priest of Brensett in Romney Marsh. Sends a bill of it. Has committed the priest to Maidstone gaol until Wolsey’s pleasure be known, as it was not meet to trouble him with strangers in the time of this plague. Has been ill of it himself. Would be glad to have one of the late Sir Wm. Compton’s offices. Hallden, 11 July. Signed.

(Background): [“When Roger Horne died in 1544, he owned not only this manor of Kenardington, but also five dwelling houses of which one, clearly Hornes Place, Appledore, was held of the Dean and Chapter of Canterbury. His son Henry succeeded to all the property and, on his death in 1565, left all his estate to his daughter Benet. She was to be the last of the Hornes of Appledore and Kenardington. She became a recusant, one of those who refused to take the oath of allegiance to Queen Elizabeth, and in 1570, at the age of eleven, fled to the continent without the Queen’s license. She married another recusant, Richard Guildeforde. They both died in exile, he in 1586, she in 1597. There were no children and the long line of Hornes of Appledore ended with her death.]

W Hornes Place in Cuxton

Another potentate had arrived in the parish, Philip Chute. A man of distinction and of great wealth, he belonged to a family of eminence, of which Chaloner Chute of the Vyne, near Basingstroke, a distinguished lawyer and Speaker of the House of Commons at the time of the Restoration, was to be the most prominent member. Philip Chute had won fame and the gratitude of King Henry VIII at the seige of Boulougne on September 14, 1544. Here he had served as standard bearer to the men of arms of the Kings Band. He was rewarded with the grant of a canton to his coat of arms – the lion of England on a field argent and vert – and with considerable wealth. He had already been given the confiscated monastaries at Winchelsea and Faversham. The King, on July 15th, 1545, appointed him Captain of Camber Castle and, more to the point, provided with the appointment a salary of 2/- a day, and the right to draw 6d. a day for each man on an establishment of eight “soldeors” and six “gonners”. Henry VIII’s patent was endorsed later on behalf of Queen Mary and Queen Elizabeth, thus ensuring the continued payment of the pension.

Philip Chute undoubtedly owned the lease of, and lived in, Hornes Place, Appledore, and was buried in Appledore church. When he acquired it is not known. Hasted is wrong in saying that when Richard Guildeford and his wife Benet, the daughter of Henry Horne, were attainted, Hornes Place, with his other property was confiscated to the crown “and the Queen soon afterwards granted to here.” Henry Horne did not die until 1565, only two years before Philip Chute’s death, and there is no reason to think that he was a recusant or that his property was confiscated. His daughter Benet was then only six years old and was not declared a recusant until 1570. The legend of the Queen bestowing the property of the Papist recusant on her father’s gallant standard bearer is much more colorful, but on his own statement he acquired Hornes Place by purchase, and did so probably some time before Henry Horne died in 1565.”

De Hornes en hun geschiedenis komen ook voor in de poëzie van John Gower (Jan van Goer?), een tijdgenoot en goede vriend van Geoffrey Chaucer. Onderstaand extract op basis van de “Longleat House” editie becommentarieerd door Kate Harris laat zien wat er zoal beschreven is:

Ik vond onderstaand artikel op het internet:

CHAPEL AT HORNE’S PLACE, APPLEDORE.
BY CANON SCOTT ROBEBTSON.

On Appledore Heath stands the ancient mansion of Horne’s Place, now used as a farm-house. At its south-eastern angle there remains, in fair preservation, a small domestic chapel, built towards the end of the fourteenth century. It is now used as a barn for wool. The character of many of its architectural details is remarkable, and they are probably unique in England. Sir Gilbert Scott said that the architect, who designed them, was probably a Frenchman, and certainly a poet. Sir Gilbert traced, in all the carving, forms of the leaves or flowers of the Lesser Celandine, a wild plant which blooms abundantly in the neighbourhood during the spring. So much did he commend the beauty of this very small chapel, that Mr. Benjamin J. Scott (then of Sevenoaks, now of Addiscombe) caused careful drawings and plans of the building to be made. These he has generously placed at my disposal, and from them the accompanying plates have been prepared. Among the domestic chapels remaining in Kent, I know of none which, on the whole, excelled this in simple beauty and originality of design. At Leeds Castle, the chapel retains few of its original details; in the Mote at Ightham, the earlier of the two chapels has good features, but they have suffered more from age and neglect than Horne’s Chapel has done. Perhaps the chapel at Old Sore more nearly resembled this. At Knole, the chapel is of much later date. Such domestic chapels, called oratories, were not uncommon in the Middle Ages; but none could be used, for Divine service, until the “bishop of the diocese had granted his license to that effect. Consequently, by searching the Eegisters of the Archbishopric, I discovered that in November, 1366, Archbishop Langham granted to “William Horne, of ” Apoldre,” permission to hear Divine service in his oratory here.* At that period the stifier vertical lines, of Perpendicular architecture, were beginning to supplant the moreLangham’s Register, folio 48″.
Archaeologia Cantiana Vol. 14 1882

flowing and graceful lines of the Decorated. Of this fact the chapel at Horne’s Place furnishes an example. It stands upon a crypt, which is six feet high in the clear, lighted by two small rectangular windows, deeply splayed; one at the east end, and the other at the west. This crypt was originally entered, from the south side, by descending four steps to a doorway in the south-west corner. It is now used as a cellar, and a doorway from the house has been made through its north wall. The area of the interior of the chapel itself is about 22 feet by 12 ; and its clear height is about 23 feet, from the floor to the apex of each of the three arched and moulded principals of the boarded roof. The ridge of the roof is five or six feet higher. The doorways are two ; one at the north-west corner, by which Mr. Horne’s family entered the chapel from the house; the other, in the west wall at its southern end, is the external entrance, approached by an ascent of three or four steps. The latter doorway is, in the clear, about 6 feet high and 2 feet wide; it has round shafts, with moulded caps and bases. The aegmental arch of its head springs not from the shaft-caps but from vertical stilts, which rise a foot above the caps. Of the “four windows, those in the north and south walls are alike, and partake more of the Decorated style; while the large east window, and the small one in the west wall, are decidedly Perpendicular in character. The latter window, placed higla up in the west wall, has two cinquefoiled lights, with a square head (to which the central mullion runs up), and on. the exterior a square label with its ends returned. The north and south windows have, each, three seven-foiled lights, with shafted mullions of Decorated character. On the exterior the labels are ogeed, but have rather depressed curves; on the interior, the hood-moulding of each window is formed of four curves, crowned by a finial which some consider to represent a horseshoe, on which, instead of nails, seventy-seven round beads are carved. This finial, 4 inches high and nearly 4 inches broad, is shewn on the plate of details. I do not myself think that the architect intended it to suggest any idea of a horse-shoe. The stop, with which the hood-mould dies away into a simple hollow, is extremely peculiar. Two views of it are shewn on the plate of details. The eastern window (now bricked up) has a central seven-foiled light, flanked by two lower five-foiled lights, with shafted mullions, which extend through the tracery (of quatrefoils and triangles) to




the window arch. The exterior hood-mould is capped by a cross with round ends as a finial. On the interior, the hood has only a simple hollow moulding, in which, at the level of the inullion caps, there is a stop similar to them. Sir Gilbert Scott traced, in these caps and stops, a resemblance to the flower of the Lesser Celandine (when stripped of its petals) crowning its slender stem. The boarded roof is very richly moulded. Its three arched principals spring from corbels, of clunch or fine chalk, on each of which, embedded in a cluster of the heart-shaped leaves of the Lesser Celandine (said Sir Gilbert Scott), is carved a shield (having ogeed cusps at its three angles) 4 inches high and 3 inches wide, charged with one Katherine wheel. This is clearly an intimation that the chapel was dedicated to St. Katherine, who in England was one of the most popular of Saints. The suggestion that it bore some allusion to the arms of the Scotts, of Scots Hall, is quite inadmissible. The Scotts bore, on their armorial shield, three Katherine wheels within a bordure. Their family had no connection whatever with Horne’s Place, when this chapel was built; nor was the Horne family connected by marriage with the Scotts. A curious ” squint,” or long slanting hagioscope, is pierced through the southern wall of the chapel, at about 7 or 8 feet from the ground outside. This is one of the peculiar features of the building. Its external aperture is 2 feet square; and through it ventilation could be effected when none of the windows could be opened ; through it, also, the pries b could see, and communicate with, any one outside (which he could not do through the windows, so high are they in the walls). From the outside, no persons could look into the chapel, through this squint, xinless they were mounted upon some external gallery or stage. The family of Horne flourished at Romney and Appledore during the thirteenth,* fourteenth, and fifteenth centuries, but it disappeared from that district before the end of the sixteenth. In. Romney Marsh there was a bridge, called Horne’s Bridge, which was taken down in 1893. King Edward I, when at Romney in 1276, granted to Matthew de Horne a piece of land upon which he might construct a quay. He, or one of the same name, also possessed the manor of East Horne, in the hundred of Blackheath. William Horne, who in 1366 obtained the Archbishop’s licence

In A.D. 1260 Roger de Horne was steward of the Earl of Gloucester for the Lowy of Tunbridge. (Hundred Moll, Purley’s Hist, of the Weald, ii., 128.)

to hear Divine service within his oratory at Appledore, held much land there, from the Priory of Christ Church, Canterbury. He was made a Justice of the Peace in 1378, and perhaps on that account, or on account of his connection with the church lands around, his house was one of those which Wat Tyler’s adherents attacked and broke into in 1381. Two figures, formerly painted in a window of Appledore Church, seem to have represented him and his wife. Beneath them were the names of William Horne and Margaret his wife. We do not know how he was related to Edmund Horne who represented Canterbury in Parliament from 1382 to 1406 ; nor to Richard de Horne who probably resided at Lenham, and was a man of consideration in the hundred of Calehill in 1381. William Horne’s successor was Henry de Horne (probably his son), who was elected to represent Kent in Parliament in October 1404. He served as Sheriff of Kent in 1406. The family seems to have had three branches. In 1426, among the gentlemen of Kent were numbered Henry Horne of Appledore, John Horne of Lenham, and Richard Horne of Westwell.* According to the Digges pedigrees, a few years later one James Horne of Horne’s Place, dying in 1442, left only a sister Juliana, wife of John D’igges, who was his heir. How this could be does not appear. Certainly, Horne’s Place in Appledore continued in the Horne family for more than a century after that. Robert Horne, who was in 1455 a trustee for the transfer of Eastmarsh,t in Appledore and Kenardington, represented Kent in Parliament in 1460. He served the office of Sheriff, also, in 1452, and seems to have been the head of the family at Appledore. Yet the pedigrees place Gervase Horne in that position about A.D. 1451. The children of Gervase were Henry, William, and Margeria, who married James Bering of Lyminge. Henry Horne (son of Gervase) had three sons, Gervase, Robert, and Henry. Gervase, the eldest, was admitted to the freedom of the town and port of New Romney, in April 1478 ; and lived until the 14th Feb. 151|. His two sons were young children when he died; Roger born in 1505, and Thomas in 1507. Roger, the elder of the two, married Ann, daughter of Thomas Ashburnham (by his wife Elizabeth Dudley). In 1525, while Roger Horne was still a minor, under age, John Shery, Rector of Kenardington, resigned his benefice. Young Roger was the

Fuller’s Worthies, ii., 87. •j- Close Roll, 33 Henry VI, memb. 4. J British Museum Additional MS. 5621.

patron; and consequently his guardian, Sir Edmund Walsingham, presented Hugh Presell to the living, Presell was instituted by Archbishop “Warham on the 28th of January 1525-6. As the advowson was appendant to the manor, we must suppose that the manor of Kenardington was possessed by the Horne family before 1525. Hasted says (vii., 26) that Roger Horne purchased, in 1533 (24 Hen. VIII), that manor in Kenardington the seat of which has ever since been called (like the original mansion in Appledore) Horne’s Place; but he must be in error respecting the date. Roger Horne seems to have been an active country gentleman. In July 1528 he and John Bell of Appledore went to Sir Edward Guildeford at ?olvenden to complain of the lewd sayings of John Crake, parish priest of Brenzett, who was in consequence committed to Maidstone Gaol.* When a royal loan was levied for Henry VIII, in 1542, Roger Horne contributed £10; and this was among the later acts of his life. His will was made on the 8th of June 1543. He died before Kenardington Church was ruined by lightning. His son Henry must therefore have been the lord of the manor who contributed so largely (as Hasted says) to the reconstruction of that church in 1559-60. Of the four children of Roger Horne only two left any issue. Henry, his eldest son (who married Katherine Moyle), died on the 6th of June 1565, leaving an only child and heiress Benett Horne, then but five years old. She married Richard Guildeforde, a Roman Catholic, who refused to take the oath of supremacy required by the Government of Elizabeth ; he fled (in 1570,12 Eliz.) into exile; was attainted; and died at Rouen in 1586. His wife died at Brussels in 1597, leaving no issue. Roger Horne’s daughter Katherine survived until New Year’s Day, 1609, She had married Thomas, third son of Sir Walter Mantel!, and she left issue by him; but the forfeited estates at Appledore and Kenardington could not be regained for her children. Horne’s Place in Appledore was granted, by the Queen’s Government, to Philip Chute; and Horne’s Place in Kenardington to Walter Moyle.

Farley’s History of the Weald of Kent, ii., 451.
Kent Archaeological Society is a registered charity number 223382 © Kent Archaeological Society

THE MANOR OF POPESHALL, or Popshall, as it is commonly called, and sometimes erroneously, Copsall, is situated at the eastern boundary of this parish, adjoining to Waldershare park. It is written in the survey of Domesday, Popeselle; at the time of taking which, it was part of the possessions of Odo, bishop of Baieux, under the general title of whose lands it is thus entered in it:

The same Osbern (son of Letard) holds of the bishop, Popeselle. It was taxed at one suling. The arable land is. . . . . . In demesne there are two carucates and one villein, with four borderers, having half a carucate. Two freemen held this land of king Edward. A certain knight of his held half a yoke, and there he has one carucate in demesne. The whole in the time of king Edward the Confessor was worth sixty shillings, and afterwards twenty, now one hundred shillings.

And afterwards:

In Beusberge hundred, Radulf de Curbespine holds half a yoke in Popessale, and there he has three oxgangs of land. In the time of king Edward the Confessor, and afterwards, it was worth four shillings, now eight shillings. Uluric held it of king Edward.

On the bishop of Baieux’s disgrace, which happened about four years afterwards, the king his brother, consiscated all his possessions, and granted the lands abovementioned, among others, to Hugh de Port.

These lands, which together made up the barony of Port, were held of the king in capite by barony, the tenant of them being bound by his tenure to maintain a certain number of soldiers from time to time, for the defence of Dover castle, and it was afterwards held by knight’s service of his descendants (who assumed the name of St. John, and made their seat of Basing, in Hampshire, the chief, or capital of their barony), by the family of Orlanstone, of Orlanstone, in this country; for William de Orlanstone held it, as appears by an escheat roll, marked with the number 86, in Henry III’s reign, and left it to his son William de Orlanstone, who in the 51st year of that reign obtained a charter of freewarren, among other liberties, for his manors of Orlanstone and Popeshalle. At length his descendant John de Orlanstone, about the latter end of king Edward the IIId.’s reign, alienated this manor to Horne, a branch of that family of this name seated at Hornesplace, in Apledore, in which name it continued, till James Horne, dying s. p. in the 20th year of king Henry VI. it descended to John Digge, of Barham, whose ancestor of the same name had married Juliana, sister, and at length heir, of James Horne above mentioned, and in his descendants it continued down to Sir Dudley Diggs, of Chilham-castle, who about the latter end of king James I’s reign, alienated it to Sir William Monins, bart. of Waldershare, who was possessed of the remaining part of Popeshall, probably the same as is described in the survey of Domesday as abovementioned, as having been held by Ralph de Curbespine, which had been in the possession of his ancestors of the name of Monins, as far back as the beginning of king Edward III.’s reign. (fn. 6) His son, Sir Edward Monins, bart. died possessed of the whole of this estate in 1663, after which his heirs and trustees joined in the sale of it, together with other manors and lands in this parish and neighbourhood, to Sir Henry Furnese, bart. who died in 1712 possessed of it; since which it has descended down in like manner as that of Coldred, above described, to the present right hon. George Augustus, earl of Guildford, who is the present owner of it. A court baron is held for this manor.

Henry Malmains, of Waldershare, by his will anno 1274, mentions the church of Popeshale, among others, to which he had given legacies; and in a manuscript of Christ-church, Canterbury, mention is made, that the pension of the vicar of Coldred was assigned to the maintenance of one chaplain at Popeshall; and in the valuation of churches made in the 8th year of king Richard II. anno 1384, the churches of Coldrede and Popeleshale, belonging to Dover priory, are both mentioned. The foundations of this chapel, or church, are still to be seen at a small distance from the manor house.

There was a portion of tithes arising from seventy-six acres of the manor of Popeshall, which belonged to the abbot of Langdon. (fn. 7) It is now the property of the earl of Guildford.

A BRANCH of the family of Finch was settled at Coldred, in the latter end of queen Elizabeth’s reign, of whom there is a pedigree in the Heraldic Visitation of Kent, 1619. They bore for their arms, the same as those of Eastwell, but with the chevron ingrailed.

There are no parochial charities, The poor constantly relieved are about six, casually four.

THIS PARISH is within the ECCLESIASTICAL JURISDICTION of the diocese of Canterbury, and deanry of Sandwich.

The church, which is dedicated to St. Pancrase, is very small and mean, consisting of only one isle and a chancel. It has one bell in it, but the steeple of it has been down for many years past. There are two singular nitches, such as are not seen in these parts, piercing the head wall of this church, at the west end, where it rises above the roof, each of which probably held a bell formerly, and though not used in common in this part of the country, are at this time frequent in the parts adjacent to Calais, in France, formerly under the dominion of the English. In the chancel are memorials for the Ockmans, of Deal, arms, A fess between three crescents, impaling a fess dancette, between three balls. On a brass plate, an inscription for William Fyntch, gent. obt. 1615, who married Bennet, daughter and heir of Christopher Hunniwood, gent. A memorial in the body for Margaret, wife of Thomas Jeken, obt. 1616. A monument for Edward Pettit, A. M. vicar of Shepperdswell and Coldred, obt. June 20, 1709.

The church of Coldred was given to the priory of St. Martin, in Dover, by archbishop Langton, in the beginning of king Henry II.’s reign, and was not long afterwards appropriated to it, and confirmed by the chapter of Christ-church, with the deduction of a competent portion of six marcs to the vicar for his maintenance, (fn. 8) and in this state it continued till the dissolution of the priory, in the 27th year of Henry VIII. when it was suppressed by act, as being under the clear yearly value of two hundred pounds. After which the king granted this church and the advowson of the vicarage, with the scite and other possessions of the priory, in his 29th year, to the archbishop, part of whose possessions they remain at this time. This parsonage is held of the archbishop on a beneficial lease by the right hon. the earl of Guildford. There are twenty acres of glebe land belonging to it. It is valued in the king’s books at 6l. 2s. 6d. and the yearly tenths at 12s. 3d. The antient yearly pension of four pounds is still paid by the archbishop, as possessor of the priory lands of Dover to the vicar. In 1588 here were communicants sixty, and it was valued at twenty pounds. In 1640 here were communicants sixty, and it was valued at thirty pounds.

This vicarage was augmented with the yearly sum of twenty pounds, to be paid by the lessee of the great tithes, by archbishop Juxon, anno 12 Charles II. and confirmed by another indenture, anno 28 of the same reign. It is now of the clear yearly certified valued of 35l. 7s. 9d.

Archbishop Whitgift in 1584, united this vicarage and the adjoining one of Shebbertswell; and archbishop Sancrost in 1680, again consolidated these vicarages, in which state they continue at this time, the Rev. Richard Blackett Dechair being the present vicar of both these parishes.

THERE WAS A PORTION OF TITHES, as has been already mentioned, payable to the abbot and convent of Langdon, from certain lands of the manor of Popeshall; and the same abbot, &c. was entitled to the small tithes of a tenement in this parish, which they held of the prior and convent of Cumbwell, concerning which there was an agreement between the abbot and convent and those of St. Martin’s, Dover, the appropriators of this church in the year 1227. There are at this time seventy acres of land belonging to Popshall, and eighteen acres and a half to Newsole, tithe free, which seem to be the above portion of tithes. There is now another portion of tithes arising from ninety acres of land in this parish, payable to the lords of the manor of Temple Ewell adjoining. (fn. 9)

Footnotes

  • 1. See Dec. Script. Thorn, col. 1931, 2163.
  • 2. See Harris’s History of Kent, p. 81.
  • 3. Rot. cart. ejus an. N. 6. Tan. Mon. p. 221.
  • 4. Augtn. off. Kent, box H. 24. Rot. Esch. ejus an. pt. 8.
  • 5. See more of this family, and the settlements of the Furnese estates, under Waldershare.
  • 6. See the Register of St. Radigund’s abbey, and the Book of Knights Fees.
  • 7. See Ducarel’s Rep. p. 26. Stev. Mon. vol. i. p. 39.
  • 8. Leiger Book of St. Martin’s, Dover, f. 187b, MSS. Lamb. See Ducarel’s Rep. p. 26, 27.
  • 9. See Decem, Scriptores, col. 2163.

The Manor of East Lenham

In latter times the manor of East Lenham was in possession of the Hornes, but whether descended from those of Hornes-place, in Kenardinton, I have not found.

John Horne, esq. was of East Lenham, in the reigns of king Henry V. and VI. in whose family it continued till John Horne, gent. of East Lenham, leaving an only daughter and heir Alice, she carried it in marriage to John Proffit, gent. of Barcombe, in Sussex, who bore for his arms, Argent, a lion rampant, and semee of escallops, sable, whose sole daughter and heir Elizabeth, widow of Richard Manfield, gent. of Middlesex, entitled her husband, John Chauncy, esq. of Hertfordshire, to this manor, of which he died possessed in 1546, and was buried in the church of Sawbridgeworth. He was ancestor of Sir Henry Chauncy, serjeant-at-law, the historian, and bore for his arms, Gules, a cross patonce, argent, on a chief, azure, a lion passant, or, which he quartered with those of Horne, Argent, on a chevron gules, between three bugle horns, sable, three mullets or. his eldest son, Robert, having taken on himself the habit of a Carthusian, Henry, the second son, became possessed of all his father’s estates.

Het is alweer de tweede keer dat we een bezoek brengen aan Kasteel Daelenbroeck, een in een broek gelegen versterking met een oude witgekalkte voorburcht met arduinen poort- en deurlijsten en een nieuw opgetrokken donjon en begane grond van de hoofdburcht.

De voorburcht van Kasteel Daelenbroeck

Waarom Daelenbroeck? Daelenbroeck heeft ‘van Horne’ roots! Johanna van Loon-Heinsberg die huwde met Johan graaf van Nassau-Saarbrücken stamde af van haar overgrootvader Willem van Horne-Perwijs.

Ditmaal waren we te gast in de ruim opgezette kasteelhoeve.

Afgelopen weekend heb ik weer eens eens een reisje ondernomen ter ere en meerdere glorie van de van Hornes. Via een lezer van deze site werd ik uitgenodigd eens naar Waldfeucht af te reizen en het daar gevestigde museum van de “Historischer Verein Waldfeucht” te bezoeken. Wetende dat het museum pas de 3e dinsdag van de maand open zou zijn kon ik mijn nieuwsgierigheid echter toch niet bedwingen…

Ansicht von Waldfeucht im Codex Welser um 1720
Afbeelding van Waldfeucht uit het Welser Codex van 1720

Volgens de kroniek van de jezuïet Jacobus Kritzraed († 1672) vestigde zich er in 1202 twee broers (waar heb ik dit verhaal eerder gehoord m.b.t. Gelre?), Walterus en Joannes, ridders van Vucht uit het Maasland bij ‘s-Hertogenbosch na een vreselijke oorlog tussen Holland en Brabant die dood en verderf zaaide. Ze ontvingen deze “plaats” van de graven van Gelre als leengoed. Maar omdat ze voortdurend door de naburige heren van Valkenburg werden belaagd, bouwde ze een sterk kasteel en omringden ze het dorpje met een verdedigingsmuur waarvan de fundamenten aan de noord en oostzijde nog steeds te zien zijn. Omdat ze uit Vucht kwamen werd het plaatsje Waldvucht genoemd en later verbasterd werd naar Waldfeucht. Aldus mijn informant.

Waldfeucht was onderdeel van de oude heerlijkheid Selfkant, waartoe onder anderen ook Millen en Gangelt behoorden, dat nu een kleiner gebied omspant en bevindt zich als het ware in de hiel van de huidige Nederlanden. Ik herinnerde me nog de vele onfortuinlijke ritjes die ik afgelegd heb vanuit Brunssum over de Provinciale weg N274 als corridor naar Koningsbosch over Duits grondgebied om zo snel mogelijk weer thuis te zijn. In 2002 is deze weg, blijkbaar in alle stilte, overgedragen aan Duitsland. Ik vaak langs dit plaatsje gereden zonder me te beseffen in welk historisch perspectief het me later zou terugvinden.

Eenmaal aangekomen na een uurtje reizen troffen we een typisch Duits dorp aan uit de grensregio. De huizen zijn voorzien van relatief kleine raamopeningen met diepe nissen. De buitengevels zijn bedekt met sierpleister of gladde terracotta steenstrips en hier en daar een klampmuur van gekliste baksteen. Mogelijk heeft het dorp veel geleden in de oorlog en heeft men op deze manier de schade proberen weg te werken. Zo zijn veel van de oorspronkelijke gevels aan het zicht ontrokken.

Ondanks dit typisch Duits fenomeen heeft de middeleeuwse plattegrond van het plaatsje niet veel geleden en is met enige fantasie de 13e eeuw te herbeleven als we een rondgang maken over en langs de voormalige verdedigingsmuur. Wanneer we via het centrale plein terug lopen langs de Lambertuskerk (een verwijzing naar Loons territorium) ligt er langs de weg nog een blok steen van de oude wal. We besloten tegen de klok in te lopen langs de aanpalende perceeltjes aan de linker hand en de vlakke uitholling van de voormalige gracht aan de rechter hand. Onder de bebouwingsmuren richting de dorpskern zie je nog altijd resten van de fundamenten waarop de huidige bebouwing is opgetrokken. Enkele delen zijn nog volledig opgetrokken uit oude veldband stenen met een mengsel van kalkzand en paardenmest.

Halverwege de noordzijde van de oostelijke toegang bevinden zich nog de resten van het voormalig kasteel, waar nu de gemeente Waldfeucht is gevestigd, maar wat heeft dit nu met de van Hornes van doen aan de zelfkant van wat wij Nederland noemen?

In de inleiding over de van Hornes van Klaversma wordt het dorp Waldfeucht genoemd in relatie met de heren van Altena. In 1240 oordkont Dirk van Altena mede goedgekeurd door Willem, heer van Horne en zijn broer Higgebertus dat, – verder zijn deel van het patronaatsrecht van Waltfuthe en Brunesrode (Waldfeucht en Braunsrath) en ook het gebied van St. Elisabethsdal, dat door hem met het hele bos en de grond, waarop het klooster stond, gekocht was van Willem van Onderthens.

Deze Willem van Onderthens geboren rond 1225? (naar beneden bijgesteld aangezien hij geen 10 jaren oud kon zijn bij het verwekken van Margaretha) was de vader van Margaretha van Onderthens geboren rond 1260.1 zij huwde Daniel I van Ghoor, Heer van Ghoor & Cranendonck, Drossaard van Brabant, en deze was op zijn beurt zoon van Engelbert van Horne, Heer van Cranendonck & Ghoor en Agnes van Wickrath.

FamilieDaniel I van Ghoor, Heer van Ghoor & Cranendonck, Drossaard van Brabant b. c 1260
KindHeer Daniel II van Ghoor, Drossaard of Brabant+1 b. c 1285, d. a 9 Okt 1362
Uit: https://our-royal-titled-noble-and-commoner-ancestors.com/p5210.htm

Dit laat weer eens zien hoe nauw de verbondenheid tussen de lokale adel in die tijd was. De recente ontdekking van het archief van Caraman-Chimay dat nu wordt onderzocht bevat vele aanwijzingen dat de relaties tussen de families van Altena en Horne hechter waren dan door Klaversma geconstrueerd.

In de vredesverdragen ten tijde van de oorlogen tussen Gelre en Holland wordt de naam van Engelbert van Horne een enkele maal genoemd.

Wordt vervolgt…

Brussel, of Bruxelles zoals de Waal de stad noemt heeft een rijke betrekking met de van Hornes. Dit weekend zijn we eens gaan onderzoeken waar er nog sporen te vinden zijn. Ik had een aantal objecten op het oog die ik zeker wilde bezoeken. In de voorbereiding hebben we een toepasselijke accomodatie geboekt aan de rue du Prince de Liege, nabij Anderlecht waar Noud van Horne het cepter zwaaide, zie mijn eerdere blog over Brussel en Anderlecht. De titel Prince de Liege wordt vereenzelvigd met de Belgische kroonprins lees Prins of Wales of le Dauphin in respectivelijk de UK en Frankrijk. Dit prinselijke onderkomen is een waar Spa, een locatie overigens een Prinsbischop waardig, is een strategische uitvalsbasis voor het bezichtigen van Horne relieken .


Op loopafstand staat de Sint Guidokerk met met tableau “funéraire” de Arnould de Hornes. Helaas, inmiddels rond zessen, was de deur gesloten. Maar niet getreurd, onze magen waren nogthands leeg, was daar een friture premiere classe waar we heerlijke moules frites gegeten hebben.


De volgende morgen, een zaterdag, zijn we na een klassiek ontbijtje richting de wijk Zavel vertrokken om daar nabij het Berchmanscollege, het voormalige Hôtel d’Hornes onze auto te parkeren. De eerste kerk bij de Kapellen was een deceptie, hoe grondig we ook speurden, er waren geen horentjes te vinden, hoogstens enkele wassenaars.

Image
O.L.V. ter Kapellen

In de hoop meer info te krijgen spraken we de beheerder in een glazen boutique aan met ons beste frans. De man begreep ons niet, we probeerden het in het NL, DE en UK maar niets van dat al. Het was een Pool…nota bene de belangrijke cultuurobjecten worden bemensd door iemand die je er niets over kan vertellen. Dan maar door naar de O.L.V. te Zavelkerk in de wijk Zavel of Sablon wat zand betekend.

Afbeeldingsresultaat voor zavel kerk brussel
De Zavelkerk

Deze zandheuvel trok vele edellieden aan tijden de heerschappij van Karel V en natuurlijk de Hornes. Ik had geen idee wat ik zou aantreffen, de vele wapenschilden in de rechter en linkerbeuk lieten geen schild met een gouden veld en drie hoorns zien. Naarmate we bij het hoogkoor kwamen doemde plots een overdaad aan wapenschilden met horentjes en daaronder enkele privé kappelletjes op. Rechts van het koor het wapenschild van de hoofdtak, mogelijk vanwege Philip de Montmorency, maar ook dat van Maximiliaan de Hornes met de kwartieren Gaasbeek en Hondschote als enige gedecoreerd met het guldenvlies. Ook het wapen van Horne Bassigny met daarin het kwartier van Kleef.

Aan de andere zijde vinden we o.a. Gruuthuyse, Luxemburg maar ook Hornes en alliantie wapens.

De volgende dag hebben we de Sint Guidokerk in Anderlecht bezocht waar ik hoopte weer in contact te komen met de beheerder die mij tijdens een eerder bezoek vertelde dat het graf van Arnoud van Horne in de 19e eeuw nog gerestaureerd is. Ik sprak destijds mijn verbazing uit aangezien er toen geen levende nazaten meer waren. In eerste instantie vondt ik de beheerder niet maar er was iemand aandachtig naar een imgemetseld monument keek, alsof hij wilde zeggen. Kom hier naar kijken, dit is belangrijk! Toen ik wat beter keek herkende ik hem en vroeg of hij inmiddels de documenten van de gemeenteambtenaar retour had ontvangen. Een lang stilzwijgen ging vooraf aan zijn gang naar het kerkelijk archief. Weldra kwam hij met de papieren aan zetten. Hieruit bleek dat vanuit de gemeente Dhr.deHaene de aanzet tot reastauratie gaf.

Alweer een tijdje geleden bezochten we Antwerpen met familie uit Zwitserland. Zoals ieder uitstapje is het een sport om het familiewapen van de van Horne’s te spotten. Ook deze keer as het weer raak in de O.L.V. kathedraal te Antwerpen. Ditmaal sierde het familiewapen in de kwartieren van Engelbertus II van Nassau.

Het wapen van Horne prijkt helemaal links onderin het venster. De onderkant lijkt beschadigd en is voorzien van nieuw glas.

Onlangs heb ik het boek ‘De Herlaars in het Midden-Nederlands rivierengebied (ca. 1075-ca. 1400)’ van A. G. J. van Doornmalen aangeschaft. Ik had de PDF online al eens doorgebladerd, maar wilde er toch eens wat dieper in duiken. Na e.e.a. eens doorgelezen te hebben besloot ik ter illustratie van dit verhaal een tochtje te plannen door de Bommelerwaard. Om zoveel mogelijk gebied te kunnen doorkruisen leek het me handig eerst via Rossum, Gameren en Zuilichem naar Brakel te reizen om van daar onderlangs door Poederoijen, Aalst, Nederhemert, Wellseind naar de feestelijkheden op Kasteel Ammersoyen te rijden.

Gerelateerde afbeelding
De Bommelerwaard

De Bommelerwaard is schitterend te zien vanaf de waaldijk, je kunt hierdoor van boven op de aan de dijk gelegen dorpen kijken. Volgens Doornmalen is de eerste vermelding van een heer van Herlaar, Gerard van Loon, in het rivierengebied een donatie van een tiend in Rodengoye bij Brakel aan de abdij Villers (Villers-la-Ville) in 1272. Er zijn aanwijzingen dat Gerard van Loon bezit had in Zuilichem, Brakel, Vuren en Herwijnen, dat mogelijk in verband te brengen is met het Sint-Lambertuskapittel in Luik.
Otto II graaf van Gelre (1229-1271) had in 1263 het dagelijks gerecht aan Willem van Horne, heer van Altena geschonken. Willem van Horne kreeg van de Gelderse landsheer in ook de tiende van het aangrenzende ‘Rodengoye’ of ‘Rodichem’ (het latere Munnikenland) en de dijkschouw, zo vermeld Doornmalen.

De situatie van 1264, bovenin is Rodengoye te zien.

Het is verbijsterend te lezen dat de bezittingen van de van Hornes in deze periode al zo verspreid over de lage landen lagen en een eeuw later het stamgoed ‘Oud-Herlaar’ van de Herlaars zouden kopen. Ik moest direct denken aan Braine-le-Chateau (Kasteel Brakel) dat in een latere periode tot het bezit van de van Hornes behoorde.

Brakel is een mooi plaatsje met tal van monumentale gebouwen. Vanaf de dijk zie je aan de linker kant het prachtige landhuis Huyse Brakel dat momenteel onder het Gelders landschap valt.

Huyse Brakel

In de tuin vindt je de overblijfselen van Kasteel Brakel gesticht rond het midden van de 13e of 14e eeuw, dat laat ik in het midden.

De ruïne van kasteel Brakel zoals we die aantroffen op deze zomerse dag.

Binnen de ruïne bevindt zich een prachtige moestuin die we helaas niet hebben kunnen bezichtigen.

De Oude Moestuin Brakel is geopend van 13.00 tot 17.00 uur op:

  • de 3de zondag in april
  • de 1ste en 3de zondag in mei t/m augustus
  • de 1ste zondag in september

Toen wij rond een uur arriveerde werd hij net afgesloten door iemand die duidelijk geen behoefte had bezoekers te accommoderen… Het kasteel wordt gelukkig omgeven door een prachtig park waar het goed toeven is, met tal van oude bomen rondom de gracht en in de richting van wat in de volksmond bekend staat als ‘t Spijker. Ten zuidwesten ligt een middeleeuws gebouw binnen een omgrachting, in oorsprong voorraadschuur van het slot Brakel. binnen een omgrachting. Het gebouw is al in 1318 van het kasteel gescheiden als een vrij eigen en niet leenroerig goed. Volgens overlevering zou het tot 1616 het verblijf geweest zijn van een Commanderij Commanderie van de ridders van St. Jan.

De achtergevel van ‘t Spijker vertoond verschillende bouwstadia zoals we dat bijvoorbeeld ook bij Slot Loevestein zien.

Het Spijker wordt nog particulier bewoond en is niet van binnen te bezichtigen. Naast dit gebouw bevindt zich de Nederlands Hervormde kerk van Brakel. In deze kerk bevinden zich bijzondere glas in lood vensters die getuigen van de belangrijke families die hier resideerde. Het is niet bekend waar de ramen oorspronkelijk vandaan komen.

Een van de vensters in de kerk.

Na het bezoek aan Brakel zijn we richting Poederoijen vertrokken om een hapje te gaan eten.

Poederoijen was onderdeel van het leen van de van Hornes. Poederoijen had een kasteel dat in 870 door Boudewijn II, Heer van Heusden is gebouwd. Hij is mogelijk ook verantwoordelijk geweest voor de bouw van de kastelen Brakel en Aalst. Het kasteel lag strategisch tussen Brabant, Holland en Gelderland. Rond 1490 had het kasteel de naam een roversbroeinest te zijn en is door de Fransen in 1672 definitief verwoest.

Poederoijen voor de verwoesting.
Slot Poederoijen dat in 1672 door de Fransen werd verwoest.

Wordt vervolgd…

De plaatsnaam Kessel is meerdere malen verbonden aan de van Horne’s. Zo kwam ik na het lezen van de brochure uit de oude Sint Victor kerk in Batenburg er achter dat de met de heerlijkheid Kessel, het bezit van de tak van Horne Kessel-Batenburg, Maren-Kessel werd bedoeld. Daar hoorde indertijd ook nog Alem bij. Ik was zélf nooit in deze omgeving geweest en besloot onlangs er een een kijkje te gaan nemen.

Het moest niet al te ver van ons vandaan zijn en besloot een binnendoor weggetje te nemen om via Grave, Batenburg richting Kessel-Maren te rijden. Vanuit de polder ontginning kwamen we in de buurt van Maren-Kessel binnen. Op zoek naar wat oude gebouwen kwamen we bij de kerk van Maren terecht. Deze bleek op het eerste gezicht niet zo aansprekend en zijn verder richting de Maasdijk gereden. Kessel-Maren ligt tussen Kessel en Maren in als een moderne woonkern. De oude lint-dorpen liggen respectievelijk links en rechts van deze kern aan de rivier en de Lithse Ham en zien er erg charmant uit. Als eerste kwamen we uit bij de oude pastorie van Maren, die geheel opgeknapt was en het daarbij verwaarloosde maar rustieke kerkhofje. Via de Marense- en vervolgens de Kesselsedijk zijn we verder gereden naar Kessel dat een aantal fraaie oude boerderijen en een landhuis bevat.

De Heerlijkheid Kessel en het Brabants leen Kessel.

Kessel bestond uit 2 aparte lenen, beide in één hand. Het huis en dorp van Kessel vormde één leen, het andere bestond uit de justitie en heerlijkheid van Kessel. Het laatstgenoemde leen werd in 1392 in pand gegeven aan Hendrik van Ranst, heer van Boxtel.

Staatkundige situering 1795

Republiek – Staats-Brabant – Meierij van ‘s-Hertogenbosch – Kwartier van Maasland.

Status 1795

Allodiale heerlijkheid.

Heren

Regerend abt van Sint Truiden.

Bestuur en Rechtspraak

Bestuur: Drossaard, schepenen, rentmeester, een of 2 burgemeesters en geërfden.

Rechtspraak: Schepenbank van Alem bestaande uit 7 schepenen.

Rechtsgebied: Alem.

Bevoegdheid: Hoge, middelbare en lage justitie.

Officier: drossaard van Alem.

Beroepshof: Schepenbank van ‘s-Hertogenbosch.

Waterstaat

Het Laag Hemaal

Bestuur: Drie gecommitteerden onder wie een president en een penningmeester / dijkgraaf en 4 heemraden (RANB, Provinciaal Bestuur 1814 – 1920, inv. nr 9427) / 2 dijkgraven en 7 heemraden (RANB, Bestuursarchieven, inv. nr. 1113) / dijkgraaf en 7 heemraden (H.G.J. Buijks, “675 Jaar waterschappen in de Maaskant” (Oss 1987, 37).

Dijkstoel van Alem

Bestuur: Dijkgraaf, 7 heemraden, een uit Alem, 3 uit Maren en 3 uit Kessel.

Plaats 1795: Maren

Staatkundige situering 1795

Republiek – Staats-Brabant – Meierij van ‘s-Hertogenbosch – Kwartier van Maasland.

Status 1795

Statendorp.

Bestuur en Rechtspraak

Bestuur: Schepenen, raadsmannen, burgemeester, collecteur.

Rechtspraak: Schepenbank van Maren bestaande uit vermoedelijk 7 schepenen.

Rechtsgebied: Maren.

Bevoegdheid: Middelbare en lage justitie.

Civiele zaken: schepenbank. Officier: kwartierschout.

Criminele zaken: schepenbank van ‘s-Hertogenbosch. Officier: hoogschout van ‘s-Hertogenbosch.

Beroepshof : Schepenbank van ‘s-Hertogenbosch.

Waterstaat

Het Laag Hemaal

Bestuur: Beheerskollege met 3 gekommiieerden (1 uit Den Bosch, 1 uit Kessel, 1 uit Maren). In 1825 zegt het bestuur te bestaan uit een dijkgraaf en 4 heemraden, in 1810 uit 2 dijkgraven en 7 heemraden, terwijl tevoren sprake was van een dijkgraaf en 7 heemraden.

Dijkbestuur van Maren

Bestuur: Dijkgraaf, een president-heemraad, 6 heemraden en een dijkschrijver. Situatie in 1825.

Plaats 1795: Kessel

Staatkundige situering 1795

Republiek – Staats-Brabant – Meierij van ‘s-Hertogenbosch – Kwartier van Maasland.

Status 1795

Heerlijkheid; Brabants leen. Kessel bestond uit 2 aparte lenen, beide in één hand. Het huis en dorp van Kessel vormde één leen, het andere bestond uit de justitie en heerlijkheid van Kessel. Het laatstgenoemde leen werd in 1392 in pand gegeven aan Hendrik van Ranst, heer van Boxtel.

Heren en vrouwen

Verhef in 1542 Jan van Horne.

Verhef in 1580 Gerard van Horne.

Verhef in 1615 Ambrosius van Horne.

Verhef in 1618 Willem Adriaan van Horne.

Verhef in 1634 Johan van Horne.

Verhef in 1663 Willem graaf van Horne.

Verhef in 1694 Amelia Louise van Horne.

Verhef in 1721 Stacius Philip graaf van Bentheim. Eind 17e eeuw was Kessel een tijdlang gesplitst.

Verhef in 1730 Bikker van Zwieten.

Verhef in 1765 Tobias Zijdenhagen.

Verhef in 1779 Alexander van Solontha van Salonthay.

Verhef in 1781 Alexander van Solontha van Salonthay.

Verhef in 1791 Eduard Jacob Harell.

Bestuur en Rechtspraak

Schepenbank: Schepenbank van Kessel bestaande uit 7 schepenen.

Rechtsgebied: Kessel.

Rechtspraak: Hoge, middelbare en lage justitie. Officier: drossaard van Kessel.

Beroepshof: Schepenbank van ‘s-Hertogenbosch.

Bestuur: Drossaard, schepenen.

Waterstaat

Het Laag Hemaal

Bestuur: Drie gecommitteerden onder wie een president en een penningmeester. In 1825 zegt het bestuur te bestaan uit een dijkgraaf en 4 heemraden, in 1810 uit 2 dijkgraven en 7 heemraden, terwijl tevoren sprake was van een dijkgraaf en 7 heemraden.

Dijkbestuur van Kessel

Bestuur: Dijkgraaf, een president-heemraad, 6 heemraden en een dijkschrijver. Situatie in 1825.

De naam Kessel is afgeleid van het Latijnse castellum, dat versterking of fort betekent. En inderdaad: eind jaren zeventig van de vorige eeuw zijn in de uiterwaarden bij Kessel gallo-romeinse bouwfragmenten (van een tempel of een wachtpost?) gevonden.

Het Hof van Kessel gaat echter niet zover terug in de tijd. Het dateert van eeuwen later, toen Kessel een heerlijkheid werd.

Een van de heren van Kessel heeft in de loop van de 14e eeuw een versterkt kasteel laten bouwen. Er bestaat een zeventiende-eeuwse tekening van het herenhuis uit circa 1685 door de bekende landschapsschilder Abraham Rademaker. Die tekening bevindt zich nu in de collectie van het Rijksmuseum.  

topografische kaart 1851; 't hof ten zuiden van de pastorie

Van der Aa meldt in zijn Aardrijkskundig Woordenboek uit de negentiende eeuw, dat de restanten van het kasteel in 1801 zouden zijn gesloopt en dat op de plek waar het gestaan zou hebben, alleen nog maar een boomgaard te zien is.

Het huidige huis

Wat we in ieder geval nog kunnen zien oude kaarten, is dat het perceel waarop het kasteel gestaan zou hebben en dat “’t Hof” wordt genoemd, nog steeds omwaterd was, wat goed zou kunnen duiden op een verdedigbare plaats. Die omwatering is er trouwens nog steeds.

Op het perceel is in 1922-1923 een huis gebouwd door Johannes de Werd. Zijn nakomelingen hebben er achtereenvolgens een champignonkwekerij en een legbatterij voor kippen (de eerste in Nederland) gehad.

Tegenwoordig is op het terrein een varkensbedrijf gevestigd.

Batenburg is nauw verbonden met de familie van Hoorn. Ik kwam hier al jaren, maar ik had er nooit bij stilgestaan dat het eens zo machtige kasteel van Batenburg ooit in bezit is geweest van de tak Horne Kessel- (…)Batenburg! Naast een enkele verwijzing op de bruine formica bordjes van de ANWB vindt je niets terug van deze familie, totdat je door stom toeval de oude St. Victor kerk binnen kunt komen. Ik was er een keer tijdens een fietstocht en eenmaal door de roodgelakte deur viel mijn mond open van verbazing. De kerk hing vol met rouwborden van aan de Hornes gelieerde families en de Hornes zélf. Het meest in het oog springend is het rouwbord van Willem Adriaan van Horne. Als generaal der Artillerie maakte hij furore in het leger. Alhoewel hij mogelijk niet in Batenburg is begraven wordt hij door dit bord wel herinnerd.

Het wapenbord ter nagedachtenis aan Willem Adriaan van Horne.

Onlangs ben ik er nog een keer geweest, het gebouwtje was namelijk open voor een expositie. Er lag een beknopt boekje door A. G. Schulte ‘Gewapend in vrede’ De rouwborden in de Hervormde St.-Victorskerk te Batenburg in een uitgaven van Stichting Oude Gelderse Kerken. Hierin zag ik voor de eerste keer het portret van Johan ‘Belgicus’ van Horne door G. van Honthorst. Dit portret was eens in het bezit van de familie van Tuijll Serooskerke te kasteel Heeze die het verkochten op een veiling bij Sotherby’s in 1968 (catalogus: 27-11-1968 object nr. 64).

Ik kwam er ook achter dat de laatste telgen uit deze lijn van de familie huisde op kasteel Endegeest te Oegstgeest nabij Leiden. Mogelijk zijn zij daar of in de buurt ook begraven.

Kasteel Endegeest te Oegstgeest.

Na een zonnig ritje door Limburg en Brabant arriveerde we tegen tweeën bij de imposante facade van het kasteel Heeze en het pal daarachter gelegen kasteel Eymerick waar het ons eigenlijk om te doen is. Na de auto dicht bij het kasteel geparkeerd te hebben liepen we naar de toegangspoort van het kasteel waar even te voren een dame, haar fiets parkerend op de brug, schichtig door de deuropening verdween.

Na het bewonderen van de slotgracht en enkele woorden gewisseld te hebben met de medebezoekers van het kasteel, een echtpaar met moeder uit de buurt en een stel dat weliswaar in Brabant woonde maar duidelijk een Westlandse tongval ten gehore bracht was het dan eindelijk zo ver. We mochten naar binnen en werden verwelkomd door twee dames waarvan de een direct door kon als kasteelvrouwe (parelketting en cocktail jurk) en de ander als lid van de lokale heemkunde club (Barbour jack met pony) die ondersteuning biedt aan het onderhoud van dit landgoed.

Direct werd mijn moeder getrokken naar een tekening van gegeselde horigen die zich hadden vergrepen aan illegale houtkap. Het deed haar denken aan de beeldhouwer ‘Meester van Elsloo’, waarvan zij kortgeleden een tentoonstelling had bezocht in het Bonnefantenmuseum te Maastricht.

De kanunnikessen hadden grote stammen uit het bos van hun heer geroofd en een beeldhouwer opdracht gegeven een aantal religieuze beelden te maken met een opvallen handschrift.

Afbeeldingsresultaat voor meester van elsloo
Gepolychromeerd beeldhouwwerk van ‘De meester van Elsloo’ .

Het ging ons uiteindelijk om het 15e eeuwse Eymerick, het kleine gedeelte van het hoofdgebouw dat nog overeind staat van de voormalige burcht. We werden door onze gids direct naar het achterste gedeelte geleid, kasteel Eymerik. Waar het kasteel zijn naam aan dankt is niet bekend, mogelijk is het vernoemd naar het nabijgelegen dorp of de stad Emmerich in Duitsland, net over de grens bij Nijmegen. Aangezien er aan aantal lenen iin het Brabantse van Gelderse oorsprong zijn is dat niet uit te sluiten. Op dit zaalgebouw tooit het windvaan van de van Horne’s die het ca. 3 eeuwen in hun bezit hebben gehad. De gids wist ons te vertellen dat de van Horne’s hier zelf nooit hebben gewoond, zij bewoonde het domicilie Gaasbeek bij Brussel.

Het wapen van de Horne’s die hier 3 eeuwen de scepter zwaaiden.

De overige resten van het kasteel, in de historie beschreven als een aanzienlijk complex, bevinden zich als fundamenten nog onder het aardoppervlak.

Vanmorgen ben ik al vroeg richting Alden Biesen, de voormalig Landscommanderij van de Duitse Orde, gereden voor het afsluitende
colloquium over het einde van het ancien régime en de desastreuze gevolgen van de Franse overheersing in loon en Luik.

Door deze, voor de regio turbulente periode de laatste decennia van de 18e eeuw, zijn vele archieven verspreid geraakt over met name het Duitse achterland en aldaar verloren geraakt.

Vandaag op zoek geweest naar het Hôtel de Hornes in de Rue de Ursulines te Brussel in de oude wijk Zavel. Heden staat er een school en wordt het eens zo prachtige plein met de Sint Goedele Kerk doorkruist met een tramlijn.

Het hotel van Horne zoals dat er in de 15e eeuw uit zag…

Nu is er het Sint-Jan Berchmanscollege in gevestigd, een Nederlands katholiek college voor secundair onderwijs. Ik heb begrepen dat leden van het Belgisch koningshuis deze school hebben bezocht.

Het Hôtel de Hornes is in de geschiedenis regelmatig bezocht door o.a. de Engelse adel,

Sarah, Duchess of Marlborough by Jervas.jpg
Sarah Churchill, Duchess of Marlborough, by Charles Jervas, after 1714[1]

zo bestaat er een verslag van Sarah Churchill, hertogin van Marlborough die een periode in het hotel verbleef dat zij met Queen Anne door de tuinen van het Hôtel de Hornes wandelt en het fruit en de bloemen bewonderd tijdens een diplomatieke missie van haar man.

Image illustrative de l’article Collège Saint-Jean-Berchmans (Bruxelles)

Berchmanscollege

Mijn aandacht ging ook naar de kerk in Anderlecht waar Arnoud, of oom “Noud”, zoals intimi hem plegen te noemen en zijn echtgenote Marguerite de Montmorency begraven zijn. Het grafmonument is in 1505, na zijn overlijden geplaatst en 1701 door zijn nazaat Maximiliaan Emanuel de Hornes weer in oude glorie hersteld.

Arnould de Hornes en zijn echtgenote Marguerite de Montmorency.

Ome Noud was niet erg populair in Anderlecht, hij hield zich niet al te veel met het bestuur bezig, wat leidde tot onvrede en zélfs het in brand steken van zijn molen, zo vertelde mij de portier van de Sint Giudo dhr. de Grooter.

Deze man bleek zeer goed op de hoogte van de geschiedenis. Hij vertelde mij dat het graf in de 19e eeuw ook nog gerestaureerd is door de familie. Ik was verbaasd en vroeg hem of daar documenten van waren. Terstond vroeg hij mij of ik nog even tijd had en verdween een kwartier lang achter een middeleeuws aandoende deur. De documenten bleken bij de gemeente te liggen, maar als ze weer terug waren moest ik maar weer eens contact op nemen.

Intussen heb ik het mausoleum van Arnoud goed kunnen bekijken en een aantal opnamen gemaakt van dit gedetailleerde werk toegekend aan Jan Mone die ook het grafmonument van Maximiliaan van Horne in Braine le Chateau heeft gemaakt.

Afgelopen zondag ben ik met mijn fietsmaatje weer eens lekker in de buitenlucht gaan wielrennen. Stralend weer, dus halverwege tijd voor een terrasje. Na heerlijk in het zonnetje een cappuccino gedronken te hebben en ik net terugkom van het toilet, zie ik mijn fietsmaat op het plein naar de muur van de dorpskerk kijken. Hé zegt ie, zijn dat geen horentjes?

En ja hoor, warempel twee wapenschilden met horentjes in de kwartieren van de grafsteen voor Jacob van Eijll (+?) en Elisabeth Groesbeek (+1574) die na de oorlog is ingemetseld in een muur van de St.-Willibrorduskerk in Geijsteren. Het gaat hier weliswaar om de de familie van Ghoor of Goir, zoals ze hier uitgehouwen zijn, maar het zijn toch verwanten van de van Hoorn’s.

Grafsteen ingemetseld in de muur van
St.-Willibrorduskerk in Geijsteren.

Op de laatste is een vers te lezen:
“Al ben ick jonck, rice, sterck vnd welgemoet,
noch tant moet ich rvsten op die doet.”

Een mooie aanvulling op de vorige post waarin o.a. nooit eerder gepubliceerde van Honorine van Wittem zijn opgenomen.

Dit artikel is overgenomen uit het Brabants Dagblad:

Honorine van Wittem van Beersel (1580-1643) wordt binnenkort herenigd met haar echtgenoot: Gerard van Horne, Baron van Boxtel, Liempde en Esch. Het schilderij met daarop de Barones van Boxtel afgebeeld, is deze week aangekocht door het Noord-Brabants Museum in Den Bosch.



Het rechter paneel met zijn echtgenote Honorine van Wittem gevonden in Keulen…

Het schilderij werd aangeschaft voor 5200 euro op een kunstveiling bij veilinghuis Lempertz in Keulen. 5200 euro mag dan in de kunstwereld een ‘koopje’ zijn, voor directeur Charles de Mooij van het Noord-Brabants Museum heeft het heel veel waarde. ,,Portretten van Brabantse edellieden zijn heel dun gezaaid. En dit echtpaar was heel belangrijk voor deze regio.” De Mooij verwacht dat de kosten voor de restauratie een stuk hoger zullen uitvallen dan het aankoopbedrag. ,,We hopen dat het schilderij over enkele weken in het museum te zien is.”

Gerard van Horne, Baron van Boxtel. Gerestaureerd portret in het Noord-Brabants Museum

Honorine van Wittem van Beersel was een voorname Brabantse edelvrouw. De Barones van Boxtel was de zuster van de markies van Bergen op Zoom en werd door een tweede huwelijk gravin van Megen. Het schilderij met haar portret is het rechter luik van een drieluik van een anonieme meester. Het linker luik met daarop de Baron van Boxtel werd vier jaar terug al aangekocht door het museum in Den Bosch. Dit schilderij hangt in de museumzaal Het Verhaal van Brabant, de presentatie over de Brabantse geschiedenis. Hier komt ook het schilderij met de Barones van Boxtel, dat 1.49 meter hoog is en 63 centimeter breed.

Het middenstuk van het drieluik is zoek. ,,Het is niet bekend wat hierop staat en het is een groot raadsel waar dit schilderij is. Misschien bestaat het niet eens meer.” De Mooij vermoedt dat de kans het grootst is dat het ontbrekende gedeelte in Keulen of omgeving is. ,,Het lijkt mij geen toeval dat we zowel het rechter paneel als het linker luik in Keulen kochten. Bij twee aparte veilinghuizen in dezelfde stad.”

Charles de Mooij werd door een collega uit Limburg getipt over het schilderij. Hij bood telefonisch op het schilderij. De achterzijde van het luik met de Barones van Boxtel toont de roeping van Petrus door Christus.

Familiedrama

Gerard van Horne (1560-1612) kiest tijdens de Tachtigjarige Oorlog de kant van de katholieken (Filips II), terwijl zijn vader Johan (Jan II) de kant van Willem van Oranje (staatsen) kiest. Het drijft hen uit elkaar. Om zich te beschermen, laat Gerard kasteel Stapelen in Boxtel in 1580 versterken. De grachten rond het kasteel laat hij schoon maken, verbreden en uitdiepen. Bovendien worden bomen rond het kasteel gerooid en de muren van Stapelen opgemetseld en verhoogd.

Kasteel Stapelen te Boxtel

Later gaat Gerard elders wonen in het Huis van Yssche in Overijse vlakbij Brussel. In 1595 trouwt hij met de jonge Honorine van Wittem van Beersel. Tijdens haar leven is Honorine nauwelijks in Boxtel. In het Bossche Zwanenbroedershuis staat nog een tinnen beker van Gerard van Horne uit 1588. De baron was lid van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap. Zijn naam en wapen staan in het wapenboek van de broederschap.

Hieronder publiceer ik een aantal ongesorteerde brieven rond 1640 die mij in 2018 onder ogen kwamen van Eugene Maxiliaan van Horne, Honorine van Wittem en andere betrokkenen bij de heerlijkheid Boxtel zoals dhr. Pieck. Daarnaast komen we nog verschillende namen tegen als van der Heijden, etc.

De foto’s zijn in de haast genomen dus niet al te scherp. Mocht iemand de inhoud ervan willen transcriberen graag! Misschien aardig om dit dan op deze site te posten?

In het Belgische Overijse, voorheen het Principaat van Horne wordt een prinsheerlijk bier gebrouwen onder de naam Prins van Horne bij de brouwerij Vryheydscamme. Op de achtergrond zien we het inmiddels deels vervallen kasteel, waar een school in gevestigd is. Het rechter gedeelte wordt ondersteunt met constructie die de muren moet behoeden voor omvallen.

De Prins doet een oogje dicht…

Wij kwamen hier tijdens onze vakantie de initiatiefnemer voor dit bier tegen. Hij bleek een echte van Horne afficionado te zijn en hebben zijn van Horne collectie bewonderd.

Ook hebben een aantal bieren mee naar huis genomen, een echte aanrader. Het is lichte tripel met een vleug citrus… een echt volbloed bier met een hoornig karakter: af en toe loopt hij er de kantjes van af, mar alé dan toch avontuurlijk…

De Pins van Horne, geblindoekt…

Het afgelopen weekend zijn we op bezoek geweest in Renesse en wel op het landgoed Moermond. We hebben hier jeugdherinneringen opgehaald en eens lekker uitgewaaid bij een heerlijk ‘voorjaars-‘ zonnetje.

Hier heeft de familie Renesse eeuwen lang het Slot Moermond bewoond. Deze familie is, hoe kan het ook anders, ingetrouwd met de van Horne’s. Phillips I van Horne huwde met Clara van Renesse een erfdochter van de heerlijkheid Renesse.

Slot Moermond voor de verbouwing van de achtergevel door Fletcher Hotels.

Het slot is door de watersnoodramp zwaar beschadigd geweest en inmiddels quasi modern gerenoveerd.

Zwart-wit foto van het interieur vóór de watersnoodramp.

Zie het horentje in het wapen boven de deur!

Vandaag hebben we onze korte vakantie afgesloten met een bezoek aan het schitterende Geervliet, liggend in het het land van Putten en Strijen op de Zuid-Hollandse eilanden Voorne en Bijerland. In de hoop nog sporen van de van Horne’s tegen te komen.

Voorne/Putten en Strijen in de 19e eeuw

Geervliet werd al vermeld in 1195 in verband met de vestiging van grafelijke tol op de Bernisse, de vaart die de eilanden scheidde. In 1229 trad Nicolaas I aan als heer van Putten. De laatste telg uit dit geslacht van Nicolaas III van Putten bracht 1 zoon 3 dochters voort, waarvan de middelste, Oda rond 1314 huwde met Willem IV van Horne en Altena. Zij stierf al rond 1332, maar bracht 6 kinderen voort, waarvan een dochter Johanna van Horne trouwde met Gijsbrecht van Abcoude. Hun zoon Zweder van Abcoude en Gaasbeek (bij Brussel) verkreeg Putten van zijn tante Aleijd die het erfrecht bezat. Een andere dochter van Willem IV van Horne en Oda huwde met Jan III van Polanen. Via deze laatste lijn kom je uit bij de Nassau’s.

Het graf van Nicolaas III van Putten en Aleid van Strijen zoals dat er in de jaren 70 uit zag.

Wij waren benieuwd naar de graftombe van Nicolaas van Putten en Aleid van Strijen. Tot onze verassing was de kerk open voor een middag concert. Wij werden vriendelijk ontvangen met een koop koffie door de organisator van Muziek in Geervliet. Hij leidde ons naar het praalgraf dat onder een gordijn en bananendozen voor een rommelmarkt te voorschijn kwam.

Het graf zoals we het terugvonden…

Het graf is na een verbouwing aan de kerk in een nis geplaatst. Daarbij is het patina van het steen verwijderd. Zo te zien heeft dit het monument geen goed gedaan. Losse brokstukken liggen opgestapeld en de lei-achtige steen is aan het verbrokkelen. Jammer dat er zo weinig respect is voor de geschiedenis en haar artefacten uit de vroege 14e eeuw.

De man die ons ontving zag het ook met lede ogen toe, zelf had hij een groot hart voor de geschiedenis. Hij vertelde mij dat de bewoners van het dorp in het algemeen weinig op hebben met het verleden, zij kijken liever naar de toekomst… deze kortzichtigheid doet steeds meer opgeld in onze samenleving, jammer. Maar toch weer een unieke ervaring door het hartelijke ontvangst. Hij vertelde ons dat aan de overkant het slot ‘hof van Putten’ gestaan heeft. Nu staat er een bungalow.

Het hof van Putten met daarachter de kerk met het praalgraf.

Het wordt tijd dat er meer aandacht besteed wordt aan het behouden en conserveren van belangrijke monumenten.

Afgelopen zondag hebben we de tentoonstelling 1000 jaar graafschap Loon bezocht in de Landcommanderij Alden Biesen. Een schitterende etalage van voorwerpen, kaarten, schilderijen, boeken en andere voorwerpen uit de geschiedenis van wat nu Belgisch Limburg heet, het prinsbisdom Luik, de graafschappen Rieneck (D), Moha (B), Chiny (B) en Horn (NL). Na eerst genoten te hebben van een “authentiek” Belgische maaltijd, stoofvlees met frieten zijn we naar de commanderij gelopen vielen we direct met de neus in de boter. Niemand minder dan de curator van de expositie en de auteur van het laatste standaardwerk over de graven van Loon Dr. Jan Vaes was bezig met een rondleiding waar we ons meteen bij hebben aangesloten.

Met trots over deze werkelijk unieke verzameling en veel geestdrift werd ons uitgelegd wat de betekenis van Loon is geweest in de geschiedenis van de Lage Landen. Hieronder wijst hij op de oudste monstrans in de lage landen uit de abdij van Herkenrode.

Dr. Jan Vaes Curator en auteur wijst naar de Monstrans van Herkenrode.

Tot mijn grote verbazing hing er het originele full-colour portret van Prins-bisschop Johan van Horne uit de bisschoppelijke collectie. Tot nu toe had ik alleen de zwart-wit foto gezien op internet. Wat me opviel is dat er een aantal beschadigingen op het schilderij waren te zien, waar de verf van afgebladderd was. Jammer dat dit niet gerestaureerd wordt… Als Prins-Bisschop van Luik was Johan tevens graaf van Loon, vandaar dat zijn portret opgenomen is in de tentoonstelling.

Bij het zien van zijn portret moesten we direct aan ome Piet van Hoorn denken, zie hieronder…

Piet van Hoorn

Verder was er ook nog een schitterende muntslag te zien van de van Horne’s in de collectie van …

Muntslag Horne

Deze kaart laat zien hoe omvangrijk het bisdom indertijd was. Het principaat van het bisdom Luik is rood gekleurd, het uitgestrekte bisdom dat liep van Chiny tegen de grens van Noord-Frankrijk en tot het Land van Altena, is groen gearceerd. Ruim 1/3 van de vroegere lage landen stond onder geestelijke aansturing van het bisdom.

Het Prins-bisdom Luik
Wapen Villenfagne de Vogelsanck

De groep die hij begeleidde moest helaas al weer snel verder, maar tot ons genoegen en dat van baron Claude de Villenfagne de Vogelsanck en zijn echtgenote barones Isabelle ‘t Kint de Roodenbeke , die ook later aansloten, hebben we een privérondeleiding gekregen. De laatste heeft het kasteel Ooijdonk bewoond, de plek waar ook Phillips de Montmorency graaf van Horne zijn residentie had. Haar man is erfopvolger van de baronie en kasteel Vogelsanck, een Loons leen. Stomtoevallig dat we hen zomaar tegen het lijf liepen.

Ter ere van het Loonse millennium (grofweg 1018 – 2018) is door Jan Vaes een goed doordacht lespakket samengesteld voor o.a. het secundair onderwijs. Een aanrader voor eenieder die zich wil verdiepen in de geschiedenis van de lage landen en het achterland.

http://1000jaarloon.be/Secundair%20onderwijs%20Loon%20lessen%20leerlingen.pdf