Tak Geldrop

Met Arnold achterkleinzoon Amandus van Horne (1550-1617), zoon van Maarten van Horne en zijn tweede vrouw Catharina van Horne kwam de zijtak Horne- Geldrop tot stand. Het is in deze zijtak dat de heerlijkheid Niel onder Antwerpen werd verworven. Karel Maximiliaan, graaf van Horne (1720-1772), zoon van Frans van Horne en Isabella Catharina de Cano, werd onderschout van Antwerpen. In de 18e eeuw verschijnen in deze tak door diverse huwelijken ook de namen van families als Diercxsens, Legrelle en d’Hooghe. De kleinzoon van Karel-Maximiliaan , Jean de Hornes (1791-?) werd bij koninklijk besluit van 31 december 1844 erkend als lid van de Belgische adel en afstammeling van het huis der graven van Horne.

Nederlandsche en andere oudheden.

De Heerlijkheden van het Land van Mechelen.

Niel en zijne heeren.

door J. Theod. de Raadt. (1889)

Het volgende grafschrift, dat men voorheen in de St. Pauluskerk te Antwerpen zag, is blijkbaar dat van den eigenaar van Nielerbroeck:


Hier leet begraven
Robberecht vā Haeftē sterf Ao 1597, 20 Decem̄.
ēn Agneete de Bouhault
sīj huijsvr. sterf Ao XVe XLVI de XXs1 dach Julius

Het is aan de Inscriptions funéraires de la province d’Anvers ontleend, welk werk het wapenschild dat den grafzerk versierde, in blanco laat.
Twee rouwborden in de slotkapel van Niel schijnen betrekking te hebben op twee dochters van Robert v. Haeften(?) Het eene (van 14 Maart 1681) is versierd. met een ruitschild, gedeeld, 1 in zilver een zwarte vuursteen van het gulden vlies, vergezeld van 3 meerltjes van hetzelfde, 2, Châtillon, het schildhoofd beladen met een roode barensteel (v. Haeften); het andere (van 22 Juni 1673) voert hetzelfde wapen, maar zonder barensteel.

Na Robert van Haeften vinden wij de familie Arnouts in het bezit van Nielerbroeck, naar het schijnt sedert 1588. Pieter Arnouts gaf in 1597 de visscherij in den Rupel, langs zijne goederen, in pacht aan Egidius van Lijsbette (sic); Jacob Arnouts verhuurde haar in 1605 aan een onbekende.
Hij had den 15n Mei 1600 aan ‘Carel Cornelissen en Jan Pieterssen Bal verhuurd de visscherij, bij Nielerbroeck buijtens dijcxs in den Schelde, beginnende

649


van ‘t sluijsken van Willebeecke opvaerts tot den ouden veer tegens over Eijckenvliet.’
Den 3n Februari 1612 verhuurde hij dezelfde visscherij aan Pieter Verdonck, voor den tijd van 6 jaren. Zijn vischrecht werd betwist door Carel de Warnier, te Rupelmonde; maar een vonnis van 27 September 1613 besliste in zijn voordeel. Een zekere van Ingen, die eveneens de rechten van Jacob Arnouts bestreed, werd afgewezen, den 18n Mei 1627.
Den 1n Juni 1620 bezwaarden Jacob en Jan Baptist Arnouts ten behoeve van Adrian van Nispen hun aandeel aan het huijs van plaisantie en de goederen van Nijelderbroeck, die zij van hunnen vader, hunnen broeder Peter en hunne zusters Agnes, Francisca en Suzanna geërfd hadden, met eene hypotheek van 478 pond 5 stuivers 1 gr. vl. (M 48, p. 259).
Pieter Arnouts senior had Nielerbroeck zwaar verhypothekeerd nagelaten.
Cornelis Meertmans verkreeg als voogd der kinderen van Jan Baptist van Eversdijck, te hunnen behoeve eene beleening met het goed, waarop de grootvader dier kinderen eene rente van 600 gulden had. De raadsheeren Willem de Ruijsschen en Jan Baptist de Visscher, Heer van Schiplaeken, hadden daarop ook renten van 100 en van 75 gulden. Meertmans procedeerde tegen Lucas Hennick, die het beheer van het goed had en op zijne beurt in verzet kwam tegen de in-beslagneming door den Heer van Schiplaeken. Het proces werd den 15n Mei 1638 beslist. (Processen bepleit voor het leenhof van Brab., 804-1958.)

Later werd Philip van Erp, secretaris en thesaurier van den grooten raad te Mechelen, eigenaar van het

kasteel. Hij trouwde 1o Françoise Houwis, die in 1631 stierf, en 2o Isabella Crabbe. Hij werd bij zijne eerste vrouw in de St Janskerk te Mechelen begraven.
Hun grafschrift luidt:

Icy gisent
Phle van Erpe,
Secretaire orde du Roy en son
Grand Conseil, et receveur des
Exploicts de son Conseil privé et
Dudt grand Conseil, obiit le XXV
de Mai 1642 et Dam.
Françoise Houwis
sa femme, obiit le XVIII novembre 1631
Priez pour eux.

Zooals wij boven hebben gezien, verkocht zijne weduwe Isabella Crabbe het kasteel aan Jan Carel Smissaert.

Op den 29n Januari en den 26n Maart van 1650 verheft Jacob van den Kerckhove, koopman te Antwerpen, de Heerlijkheid Niel en het slot Nielerbroeck en nog een stuk land te Niel, voor Gerard Reijnst en zijne zuster Constantia, weduwe van Jan Carel Smissaert, die als erfgenamen van hunnen broeder Jan, ieder de helft van dat goed hadden verkregen. (M. 9. pag. 65 en 77.)
Constantia hertrouwde kort daarna met Willem (Guillelmo) de Raadt (of Raedt); wáár en wanneer hebben wij niet kunnen ontdekken.
Evenmin is het ons gelukt over dezen Willem de Raadt en zijne familie nadere bijzonderheden te vernemen. Uit de omstandigheid dat de naam in de beleeningsacten meestal ‘de Raadt’ met aa, en niet

651

ae geschreven is, en, zooals wij zullen zien, Willem de Raadt en zijne vrouw eene volmacht laten verlijden voor den magistraat der stad Amersfoort, laat zich opmaken, dat dit echtpaar in de Noordelijke Nederlanden woonde2.
Jacob van den Kerckhove, als gemachtigde der bezitters, verkoopt den 7n Maart 1653 voor notaris le Rousseau te Antwerpen, aan Jor Martijn Ignatius de Hornes en zijne vrouw Suzanna de Groote, de heerlijkheid Niel, het slot Nielerbroeck met het daarbij behoorende kasteleinshuis, stalling, duiventil en andere getimmerten, en 74 bunders land, voor de som van 93,500 gulden, waarvan 63,500 ten dage der beleening aan Gerard Reijnst moesten betaald worden; de overige 30 duizend gulden in het volgende jaar met bijpassing van 3 procent voor rente. Deze laatste som moest ten behoeve van den jongen Jan Carel Smissaert, zoon uit het eerste huwelijk van Constantia, op soliede hypotheek belegd worden.
Op den 21n Maart 1653 verleenen Willem de Raadt en zijne vrouw, voor den magistraat van Amersfoort, volmacht op van den Kerckhove om de koopers voor het leenhof van Mechelen in het bezit der goederen te stellen. Eene gelijke volmacht werd door Dr Gerard Reijnst, raad en gewezen schepen der stad Amsterdam, op den 26e van gemelde maand verleden voor den magistraat van den Haag, waarop den 17n Juni daarop volgende de beleening der koopers plaats heeft (M. 10, p. 147 vo.)
In der tijd was verzuimd de ten behoeve van Antonia

652

van Canis, weduwe van Jan van Eversdijck en Hendrik ‘t Seraerts, ridder, heer van Millegem, en diens vrouw Maria de Herbais, op Nielerbroeck gevestigde renten bij het leenhof te laten boeken, wat volgens de wetten van het land van Mechelen noodig was. Dit verzuim werd 30 October 1655 hersteld en aan de rechthebbenden op de renten het kapitaal terugbetaald (M. 11, p. 30, 33, 36); den 28n April 1657 betaalden ook Gerard en Constantia Reijnst aan Jr Johan Antoon de Ruijsschen, heer van Elissem, zoon van bovenvermelden Willem, het kapitaal voor de van zijn vader geërfde rente, groot 100 gulden, op Nielerbroeck. (Ibid.)
Dr Gerard Reijnst, raad en schepen der stad Amsterdam, stierf 29 Juni 1658. Bij zijne vrouw Anna Schuijt had hij deze kinderen:

  1. Albert, sterft jong;
  2. Jan Reijnst, heer van Drakestein, trouwt Eva Hoofman;
  3. Gerrit.
  4. Abraham.

5.Constantia, vrouw van Pieter Schaep (zoon van Pieter en van Margaretha Halling, wier grafschrift en kwartieren men zie bij S. van Leeuwen, Batav. Illustr.

Jan Carel Smissaert, zoon van Constantia Reijnst, was domheer te Utrecht, commandant van Montfoort en lid van de Staten van Utrecht. Hij trouwde 20 december 1674 Constantia Coijmans († 29 december 1723) en overleed 16 Januari 1708. Hij had vele nakomelingen3.

653

Jor Martijn Ignatius de Hornes, de nieuwe heer van Niel, was ook heer van Rivieren en Geldrop; bij openen brief van 6 Augustus 1661 werd hij tot Schout van Mechelen benoemd. Hij was een zoon van Amand, edelman der aartshertogen Albert en Isabella, proviaat-meester (provedor) generaal der legers van de Nederlanden en van Bourgondië, en lid van den raad van oorlog, Heer van Geldrop4, en van Isabella della Faille, dochter van

654

Martijn, heer van de baronie van Nevele, van Heijdonck en Vichte, en van Sibylla Stecher; kleinzoon van dien vermaarden Amand de Hornes, heer van Geldrop, kapitein der infanterie, over wiens geboorte men zooveel geschreven heeft, en van Barbara de Jode of Jeude, vrouw van Hardinxveld5, dochter van Arnout, heer van genoemde plaats, kastelein van Loevestein, en van Maria Boisot.
Martijn Ignatius de Hornes, trouwde 1o Suzanna de Groote (in goud boven twee zwarte sterren en in den schildvoet een groen klaverblad6), weduwe van Frans Meerts, dochter van Ferdinand en van Anna van Colen (dochter van Bartholomeus en van Susanna Tholincx), en kleindochter van Nicolaas de Groote en van Maria van Breuseghem7.

655

Na den dood van Susanna, die op 22 Februari 1663 in het kraambed overleed, hertrouwde Martijn Ignatius de Hornes met Tita Johanna Marchant, vrouw van Marselaer, waarvan zij de helft verkreeg na den dood van haren vader Joachim, bij verheffing van 17 October 1668, terwijl zij de andere helft naastte van Cornelis van Reijnegom, ridder, heer van Buzet, Coensborcht, enz.8.
Deze helft was namelijk bezwaard met een kapitaal van 4500 gulden, naar 6 1/4% rente, ten behoeve van genoemden Cornelis van Reijnegom. Krachtens besluit van het leenhof werd het leen verkocht; de hypothecaire schuldeischer werd kooper voor 11600 gulden, en verhief het 10 October 1670; maar Tita Johanna Marchant liet op den 16e van dezelfde maand hare rechten op de heerlijkheid gelden ‘van bloedswegen’. Zij werd er mede beleend den 30e daaraan volgende, nadat zij van

656

Reijnegom ten volle had afbetaald. (B. 377, p. 219 vo, – 223.)
Martijn Ignatius testeerde met Susanna de Groote, 12 Januari 1663 (octrooi van 25 Juni 1657).
Met zijne tweede vrouw vestigde hij, 9 Februari 1683 eene rente van 312 gulden 10 st. op de heerlijkheid Marselaer, ten behoeve van Igidius Dominicus de Pape, raad ordinaris in den raad van Brabant, en diens vrouw Anna Catherina Nocetti, welke rente werd afgelost 13 April 1686. Maar op denzelfden dag verhypothekeerden zij weder hun kasteel Marselaer met alle onderhoorigheden, voor 9500 gulden, ten behoeve van Jan Baptist Christijn, ridder, lid van den hoogen raad van Vlaanderen, van den raad van State en van den bijzonderen raad, hoofd-intendant van den krijgsraad, en zijne vrouw Catharina de Pretere. (B. 378 p. 78, 153, 156.)
Op 21 Maart 1687 verheft Jor Martijn Ignatius voor hem zelven en zijne familieleden, die hem hunne aandeelen afstonden, door den dood van Catharina de Hornes, eene rente op een molen te Dieghem, genaamd Voortmolen, welke hij denzelfden dag overdraagt aan Jan Baptist Meeus, wijnhandelaar te Brussel en diens vrouw Eleonora Thoron. De verheffing had behooren te geschieden namens de zuster van Catharina, Maria de Hornes, die inmiddels was gestorven. De overige belanghebbenden waren Jor Johan Amand François de Hornes, Elisabeth, Maria, Maria Anna, Françoise Julienne, Johan François, Helena de Hornes, Johan van de Venne, erfgenaam van Augustinus Daniel de Hornes, geestelijke, Machteld en Maria Barbara de Hornes. (B. 378 p. 172.)
Den 16n Januari 1687, laat Jor Martijn Ignatius de Hornes, Schout van Mechelen, Heer van Niel en

657


Geldrop, enz. door George van den Driessche (bij procuratie van 28 December 1686 verleden voor Schepenen van Geldrop) ten behoeve van Jacob du Mont, alias Brialmont, voor een kapitaal van 4300 gulden eene rente van 268 gulden 15 st. op Nielerbroeck vestigen. (M. 15 p. 207.)
Op 28 Februari 1688 doet hij voor notaris Croon, aan zijne vier dochters uit het eerste huwelijk, opgaaf van het haar, in verband van het met hare moeder gemaakte testament, toekomende wettelijke erfdeel, en machtigt hij van den Driessche, voor het leenhof het noodige te doen. Dit geschiedde 13 Maart. (M. 15 p. 268.)
Op 11 Juni 1691 verheft Tita Johanna de Hornes9 voor haar zelven en hare drie zusters, tot zekerheidstelling van haar erfdeel, twee derden in een huis met ongeveer 40 bunders land te Niel (Nielerbroeck), waarop zij als ‘sterfvrouw’ wordt ingeschreven. Jor Amand Adriaan de Hornes, zoon van Jan Frans, legt den eed voor haar af. (M. 16.)
Jor Martijn Ignatius de Hornes en Susanne de Groote hadden 13 kinderen, die, behalve de onder 11 genoemde, allen te Antwerpen in de St-Jacobskerk gedoopt werden.

658

  1. Amand Ferdinand, ged. 26 Febr. 1649.
  2. Anna Maria, ged. 11 Maart 1650.
  3. Susanna, ged. 5 Maart 1651. Sterft jong.
  4. Imbert, ged. 9 April 1652, volgt.
  5. Maria Johanna, ged. 22 Maart 1653.
  6. Margaretha, geboren 1654.

7. Isabella Clara, ged. 24 Juni 1655, non, te Muijsen. Zij neemt 5 Mei 1708 van Mr Jacob Gerard Knijff, schepen te Antwerpen en diens vrouw Maria Agnes Verbiest 2500 gulden ter leen tegen eene rente van 156 gulden 5 st., op haar aandeel in Nielerbroeck, en wordt 26 October 1709 met goederen uit de nalatenschap harer zuster Susanna beleend. 1731 is zij dood.

8. Susanna, gedoopt 15 Juli 1656. Op den 17n Januari 1704 deelden de erfgenamen hare nalatenschap voor Schepenen van Niel. De beleening volgt op 29 October 1709. Zij trouwde te Antwerpen (in St-Georgskerk) 7 Juni 1672, met Jacob van Santvoort, van wien zij geene kinderen had, daar hare broeders en zusters van haar erven.

9. Maria Catharina, ged. 7 Juli 1657.

10. Tita Johanna, ged. 27 Februari 1659, vrouw van Don Francisco Josepho Moreno10, (in 1731 dood)

660

met wien zij in 1706 te Brussel woont; 6 December 1706 dragen zij aan Pieter Boeij, brouwer op het Tolhuijs bij Schelle, eenig land te Niel over, en nemen 5 Mei 1708 van Anna Catharina van Thienen, weduwe van Pedro van Horenbeeck, 2700 gulden ter leen tegen eene rente van 162 gulden, op hunne goederen te Niel; 28 Juni 1716 vestigen zij ten behoeve van Isabella Bosschaert te Antwerpen een kapitaal van 3300 gulden, doende 206 gulden rente. 18 September 1715 betalen zij aan Norbert Johan Schut, zoon van Anna Catharina van Thienen, uit haar eerste huwelijk met Norbert Schut, het van zijne moeder geleende kapitaal terug; 21 April 1731 wordt Tita Johanna de Hornes, als weduwe en erfgename van hare ab intestato gestorvene zuster Isabella, voor haar zelven en hare zuster Francisca beleend. 14 Juli 1733 verheft zij de goederen van deze hare overledene zuster. Zij testeerde 4 Juli 1733 voor notaris van Boeckel te Brussel, en stelde tot erfgenaam in Philip Willem Malinez, die hare goederen 26 April 1736 verheft. (M.) Hij is gezegd een zoon van Philip Lodewijk van Male, gezegd Malinez, burggraaf van St. Albert, te zijn.

11. Susanna Maria Louisa, gedoopt 30 November 1660, te Niel.

12. Francisca Xaveria de Hornes, gedoopt 7 December 1661, echtgenoote van Jor Jan Frans Quellinus11, kapitein in Spaanschen dienst, met wien zij 28 Juli 1706, aan den genoemden Pieter Boeij, 2 bunder weiland in Nielerbroeck overdraagt voor 1050 gulden; den 28e van

661

de volgende maand verkoopen zij weder landerijen te Niel voor 4229 gulden en nemen op den zelfden dag op hun aandeel in het slot Nielerbroeck een kapitaal van 1500 gulden op, naar 6 1/4%. 1733 is zij dood (M).

Jan Frans Quellinus stamde van eene Antwerpensche kunstenaarsfamilie af. Bij zijn doop, op 17 Januari 1673, waren David Teniers de Jongere en Francisca de Hemelaer doopheffers geweest. Hij was een zoon van Jan Erasmus Quellinus, schilder van keizer Leopold, en van Cornelia Teniers, (die eene dochter was van den beroemden David en van Anna Breughel, dochter van Jan, genaamd de fluweelen Breughel en van Catharina van Marienburg), kleinzoon van den schilder Erasmus Quellinus en van Catharina de Hemelaer, en achterkleinzoon van den ‘antiek snijer’ Erasmus Quellinus en van Elisabeth van Uden.

13.Martijn Ignatius de Hornes Junior, ged. 18 Februari 1663. De doopgetuigen waren Ferdinand Amand de Hornes en Tita Johanna Marchant, die later de 2e vrouw zijns vaders wierd. Hij sterft zonder kinderen na te laten.

Daar Martijn Ignatius de Hornes, de vader, een groot liefhebber van paarden was (amantissimus), richtte hij volgens getuigenis van een tijdgenoot, de Baron Jacob le Roy, op zijn goed eene stoeterij op. De berichtgever voegt er nog bij: et locus ille percommodus ob vicina ei pascua, in quce amaenus e domo prospectus, dum armenta in pabula aguntur (March. p. 269).
Martijn Ignatius de Hornes, die dikwijls onder de leenmannen van het land van Mechelen voorkomt, stierf 30 Juni 1691, en werd bij zijne eerste vrouw in de kerk te Niel begraven onder een fraaie graftombe.
Het opschrift luidt:

661

‘D.O.M.
martinus ignatius de hornes
toparcha de geldrop, niel etc.
mechliniae protopraetor
hoc sibi
et susannae de groote conjugi dulmae
monumentum p.
obiit haec
a. xti m.d.c. lxiii. febr. xxii
aetatis suae xxxi
consolatione sola
superstiti relicta
quod unice sibi semper charam
praemisit non amisit
ipse hanc secutus ao m.d.c. lx…
aet…..
sibi ut sociam beatae aeternitati
inveniat praecare.’


Men ziet uit het begonnen jaartal, dat de Hornes, als zijn sterfjaar op dit monument liet zetten, dat hij niet verwachtte de 18e eeuw te zullen beleven. Hij moet dus op hoogen ouderdom gestorven zijn.12
Boven het grafschrift zijn twee wapenschilden. a) de Hornes: gevierendeeld, 1 en 4 in goud drie roode met zilver beslagene jagdhoorns (Hornes), 2 en 3 Châtillon, het schildhoofd beladen met een zwarte meerl (de Jode). b) de Groote: zooals boven omschreven. De eenige helm draagt het helmteeken van de Hornes: een hermelijnen muts. Schildhouders: twee wildemannen die in de vrije hand eene op den schouder rustende knots dragen.

Jor Imbert (of Embert) de Hornes, verhief 25 Augustus 1691 de heerlijkheid Niel, zijn aandeel in Nielerbroeck en een halven bunder land te Niel (M. 16).
Hij verkreeg ook Geldrop.
Op aanzoek van Jan-Baptist Christijn, baanderheer van Meerbeke, werd de heerlijkheid Marselaer in openbaren verkoop gebracht, ingevolge besluit van het leenhof van 16 October 1694; kooper werd Martinus Frambach, die de verheffing deed op 23 December daaraan volgende. (B. 379, p. 160.)
Hij was 9 April 1652 in de St. Jacobskerk te Antwerpen gedoopt, en had zich bij huwelijkscontract op 31 Januari 1688, verleden voor den notaris Christiaan Harts te Lier, in den echt verbonden met Cornelia Manriquez. Zij komt ook voor met de voornamen Cornelia Elisabeth (of Isabella), en was dochter van Jor Alphonse, griffier van Buggenhoudt, Maldere, Liesele en Lippeloo13 en van Susanna Bogaerts, dochter van Jan Bogaerts notaris, drost en ontvanger van Rumpst, enz., en van Maria de Nielis14. Omdat Imbert bij het huwelijkscontract van geen zijner familieleden vergezeld

663

was, houden wij het er voor, dat zij met die verbintenis niet ingenomen waren. De meerderjarige bruid werd bij die gelegenheid vergezeld door haren oom Jan van der Cammen, licentiaat in de rechten.
Er wordt gemeenschap van goederen tusschen de aanstaande echtgenooten bepaald, met uitzondering van den aanbreng der bruid en van hetgeen zij later door erfenis zoude kunnen verkrijgen. De inkomsten en winsten zullen gemeen zijn. Wanneer de bruidegom het eerst zonder achterlating van kinderen komt te overlijden, dan zal de bruid de meubelen, juweelen, gereed geld en effecten verkrijgen, en, uit den boedel van haren man 12,000 gulden, alsmede het vruchtgebruik van zijn geheele vermogen, onder den last van de schulden te betalen. Maar, wanneer er kinderen zijn, dan zal de bruid de meubelen, juweelen en het vruchtgebruik van het vermogen van den man verkrijgen en de helft van de winst, maar niets van de door hem ten huwelijk aangebrachte gereede gelden en effecten. Zij zal de kinderen volgens stand laten opvoeden en bij hunne meerderjarigheid eene uitzet medegeven. Mochten de kinderen zonder testament voor de moeder sterven, zoo zal deze alle voordeelen genieten, alsof er geene kinderen geweest waren. Wanneer de bruidegom de langst levende mocht zijn, dan zal hij alle meubelen en alle gereed geld hebben, alsmede het vruchtgebruik van het vermogen zijner vrouw, onder den last van de schulden, en voorts de kinderen naar stand opvoeden en uitzet geven15.
Ten gevolge van een octrooi van den raad van Brabant van 14 September 1680, testeerde Susanna Bogaerts,

664

weduwe van Jor Alphonse Manriquez, op 23 Mei 1712 voor notaris van Caster te Mechelen, op den grondslag van een mutueel testament, dat zij op 2 November 1668 met haren man had gemaakt voor den notaris van der Elst te Londerzeel. Zij bepaalt dat zij in St. Janskerk te Mechelen begraven wil worden, beschikt brood voor de armen en stelt een groot aantal missen vast, en beveelt voorts dat hare jongste twee dochters, Cornelia Manriquez, vrouw van Niel, en Petronella, behouden zullen de goederen, die haar bij de voorloopige verdeeling, voor notaris Verhulst, 1 Augustus 1690, waren toegewezen, en evenzoo haar zoon Frans Ignatius en hare dochter Maria Theresia. De overige goederen worden gelijk onder de kinderen verdeeld. Van de onroerende goederen moet Petronella hebben een ‘eesterbosch’ genaamd ‘de Diepmeurter’ groot 1 bunder, gelegen te Op-Hombeek; Frans Ignatius twee stukken land te Rumpst, genaamd ‘de Misselblocken’ en een huisje in het ‘leckeruijstratien’ te Mechelen; en Maria Theresia het aldaar door de erflateres bewoondehuis in de Blockstraet. De gezamenlijke goederen van Frans Ignatius worden met fidei-commis belast, en moeten bij zijn kinderloos overlijden aan de jongste twee zusters of hare nakomelingen komen; ook moeten de goederen van de oudste dochter, na haren dood, aan de jongste twee zusters of hare nakomelingen, ten deel vallen. Mochten de oudste twee kinderen dit testament niet binnen acht dagen, na den dood hunner moeder schriftelijk bekrachtigen, dan zullen zij niets meer dan de legitime portie hebben. De schulden moeten door de kinderen gemeenschappelijk worden gedragen en de meubelen aan den meestbiedende der kinderen worden toegedeeld. De opbrengst wordt voor vroome giften en begrafeniskosten bestemd. Tot uitvoerder van

665

den uitersten wil wordt benoemd de pastoor der parochie van St. Jan te Mechelen, die voor zijne bemoeiingen 15 pattacons zal genieten. Getuigen zijn Jan O’Donnoghue en Jan Frans Quellinus. (M. 23. p. 324)16.
Jor Imbert de Hornes, zijne vrouw Cornelia Manriquez en zijne zusters Susanna en Tita, ongehuwd, en Francisca, met Jan Frans Quellinus, haren man, en zijn broeder Jor Martijn Ignatius de Hornes, nemen van Alexander de Bay, generaal majoor (markies bij diploma, d.d. Madrid, 23 Juli 1704) en zijne vrouw Cecilia van Wissenkercke, een kapitaal van 18000 gulden op, waarvoor zij hun eene rente op de heerlijkheid Niel en Nielerbroeck verleenen. Nicolaas van den Bergh,

666

Schout van de heerlijkheid van Laere, dient de acte bij het leenhof in, den 9 Januari 1700 (M. 17).
Imbert de Hornes testeerde met zijne vrouw te Niel, den 1 Februari 1703 en stierf aldaar 30 Juli van dat jaar. Cornelia Manriquez bezat het vruchtgebruik der heerlijkheden Niel en Geldrop en overleefde haren man tot 23 Mei 1744.
Van Imbert de Hornes en Cornelia Manriquez zijn ons deze kinderen bekend, allen gedoopt te Niel.

  1. Susanna Theresia Louisa, ged. 25 December 1688, † te Niel, 25 April 1706.
  2. Maria Johanna Constantia, ged. 7 Maart 1690, † 30 Mei 1746, als weduwe O’Donnoghue. – Zij volgt.
  3. Johanna Maria Josepha, ged. 13 Augustus 1691.
  4. Jan Carel, ged. 18 Juli 1694, † 28 Augustus 1715 te Niel.
    Voorts nog een kind, dat niet te Niel gedoopt is, nl.:
  5. Martijn Ignatius, † te Niel, 17 November 1703.

Op 22 November 1703 verheft Joost Frans Engrand, voor Jor Jan Carel de Hornes, wegens de dood zijns vaders Imbert, de heerlijkheid Niel en zijn aandeel in het slot Nielerbroeck (M. 18, 2e deel, 125).
Jor Jan Carel de Hornes was Hoofdman van de Gilde van St. Sebastiaan te Niel17. 19 April 1710 stond hij met medewerking van andere vertegenwoordigers van die gilde, het Schuttershoff te Niel af aan

Jan Lenie en Adriana Verreijcken, onder den last dat zij er een huis moesten bouwen ten dienste van de gilde, en het overblijvend terrein aanleggen tot tuin, en om er te plaatsen twee doelen omme de Guldebroeders daer op te schieten naer hun gelieven, terwijlen de eerste comparanten verclaeren te hebben hun plaetse ende wip op de heijde, daer sij gewoon sijn den vogel te schieten als van ouder tijden.
De verkrijgers zullen aan het broederschap moeten betalen eene jaarlijksche schuldphchtigheid van tien gulden18.
Op 20 Juni 1705 wordt Maria de Hornes, non, als erfgename van Imbert, beleend met een leen van 1/2 bunder te Niel. Cornelia Manriquez, vrouw van Niel, weduwe van Jor Imbert de Hornes, Heer van Niel, Geldrop, enz. naastte de door hare schoonzusters Tita Johanna en Francisca Xaveria de Hornes aan Pieter Boeij verkochte stukken land, en liet, 2 April 1708, hare kinderen Jor. Jan Carel en Maria Johanna Constantia de Hornes, als bezitters inboeken. Verder verkreeg zij van de erfgenamen van haar schoonvader, die Nicolaas van den Bergh, Schout van Laere, tot uitvoerder van zijnen uitersten wil had benoemd, voor 4300 gulden, die tot gedeeltelijke aflossing der schuld aan den markies de Bay dienen moesten, onderscheidene landerijen, belast met eene jaarlijksche schuldplichtigheid van 15 mocken rogge, en 1 gulden 15 st. ten voordeele der kerk te Niel. (Verheff., 5 Mei 1708; M. 20, p. 18, 32.)
Op grond van een octrooi van den Raad van Brabant, van 8 Februari 1707, neemt Cornelia, met goedkeuring van Hieronymus Haerts, pastoor te Borch,

668

als voogd van hare kinderen, van Mr Jacob Gerhard Knijff, schepen van Antwerpen, en diens vrouwe Maria Agnes Verbiest, 19,000 gulden op, gedeeltelijk ter aflossing der schuld aan den markies de Bay, gedeeltelijk om aan Pieter Boeij zijne koopsommen terug te geven. Het echtpaar Knijff verkreeg daarvoor eene rente van 1187 gulden. Deze 19,000 gulden werden als hypotheek ingeschreven op Nielerbroeck en andere landerijen te Niel, op een goed te Boel (of Bael) bij Aerschot, leenroerig van den Hertog van Aerschot, hetwelk Mr JanBogaerts en zijne vrouw Maria de Nielis in 1644 verhieven, en nog andere daar gelegene goederen. Deze Aerschotsche leenen had Suzanna Bogaerts, de moeder der Vrouw van Niel, vroeger verkregen. Op 12 Mei 1708 werd deze door hare moeder gemachtigd, die goederen tot zekerheid der leening te verbinden (M. 20, p. 42.)19.
Cornelia Manriquez maakte den 20n September 1743 op het kasteel van Niel een nieuw testament, voor notaris Quarteer te Boom.

669

Na bekrachtiging eener schenking aan hare kleindochter Johanna Cornelia O’Donnoghue gemaakt, in Februari 1733, geeft zij den wensch te kennen om in de kerk van Niel begraven te worden bij haren overleden man, en bespreekt zij missen aan de Jezuiëten te Mechelen, en aan de iersche Minderbroeders te Leuven. Tot universeele erfgenaam, stelt zij in hare dochter Maria Johanna de Hornes, douairière O’Donnoghue, en bij haar vooroverlijden, hare vier kinderen Johanna Cornelia, Robert, Jacob en Maria Francisca O’Donnoghue.

Nadat Jan Carel de Hornes, Heer van Niel, 27 Augustus 1715 ongehuwd aldaar was gestorven, verhief den 27e van de volgende maand, zijn zwager Jor Jan O’Donnoghue, advocaat bij den grooten raad van Mechelen, die zich Heer van Niel en Geldrop noemt, voor zijne gemalin, Maria Johanna Constantia, de heerlijkheid Niel, een leen van 6 bunder aldaar, alsmede het aandeel des erflaters in het slot Nielerbroeck (M. 22 p. 453).
Maria Johanna Constantia de Hornes, geboren te Niel, sterft aldaar 28 Mei 1746, trouwde, ook te Niel, 1 December 1714, met Jan O’Donnoghue, Heer van Brackhuijs (in groen, een met de punt naar boven gericht zilveren zwaard, met gouden gevest, waarom zich eene slang windt van natuurlijke kleur, de kop naar links, ter weerszijden vergezeld van een aanziende gouden wolf; zilveren schildzoom), uit een iersch geslacht geboren te Cork 1678; hij werd in 1698 te Leuven licentiaat in de rechten, 27 Juli 1717 door Keizer Karel VI genaturaliseerd, vervolgens advocaat, en bij openen brief van 20 Februari 1724 ter vervanging van

670

Norbert van Voorspoel, raad en request-meester bij den Grooten Raad te Mechelen, (Arch. Gén.; Cart. et Manuscr., 860 A). Hij was een zoon van Conor O’Donnoghue de Gansfleske, Heer van Halou, en van Maria Sinnigh de Thoaff, dochter van David en Julia O’Keeff kleinzoon van Owen O’Donnoghue, Heer van Kilpernum en Kilkern, en van Margaretha O’Houlaghan, vrouw van Kilkern, dochter van Thomas en van Margaretha O’Mahony. (Annuaire de la Nobl. Belge.)
Op 21 Maart 1718 verheft O’Donnoghue, voor zijne vrouw, als erfgename van haren broeder Jan Carel de Hornes, onderscheidene landerijen te Niel; tevens dient hij bij het leenhof een verzoekschrift in voor zijne schoonmoeder Cornelia Manriquez, vruchtgebruikster van Niel en Geldrop, en Petronella Manriquez, ten einde registratie te erlangen van het fideicommissair-testament van Susanna Bogaerts (M. 23, p. 324).
Jan O’Donnoghue komt meermalen voor onder de leenmannen van het land van Mechelen. Bij zijne genoemde vrouw had hij deze vier kinderen:

  1. Cornelia Maria Johanna († te Mechelen, 1 Juli 1774), trouwt, in 1733, Joseph Theodoor de Richterich, raad in den Grooten Raad van Mechelen.
  2. Jan Robert Joseph, heer van Geldrop, raadspensionaris van Brugge, geboren te Niel 17 September 1717, trouwt, 1747, Maria Jacoba Porter, van eene engelsche familie.
    25 Januari 1738 wordt Jan O’Donnoghue, oudste zoon van den heer van Niel en Geldrop, door koop van Philip Willem Malinez, met een deel der goederen te Niel en een aandeel in Nielerbroeck beleend, welke laatstgenoemde geërfd had van Tita Johanna de Hornes; het overige van die goederen was op den 21 van dezelfde

671
maand verheven door Engelbert de Witte, officiaal ter secretarie van den Raad van Brabant (M. 26, p. 414).

  1. Jacob Alexander Carel, heer van Niel, volgt.
  2. Maria Francisca Ursula, volgt:
    Jan O’Donnoghue, † 26 of 27 Januari 1742.
    18 September 1745 werd zijne weduwe als erfgename van hare in Mei 1744 gestorvene moeder, met 7 bunders broeck-land te Niel beleend. (M. 27, p. 345).

Nadat zijne moeder, den 28n Mei 1746, gestorven was, verhief Jor Jacob Alexander (Carel) O’Donnoghue, op 24 September van dat jaar de heerlijkheid Niel (M. 27, p. 369) en op 7 December 1748, voor hem zelven en zijne broeder en zusters, pro indiviso, hun aandeel in het slot Nielerbroeck, en de daarbij behoorende 40 bunders land, alsmede vijf andere leenen te Niel. Verder werd hij 5 Juni 1754 als erfgenaam zijns vaders met de helft van een huis met schuur aldaar, genaamd ‘het Sant’ beleend. (M. 29, p. 381).
Op 29 Augustus 1767 verklaart Gerhard Peeters voor het leenhof, dat hij voor Jor Jacob Alexander (Carel) O’Donnoghue, heer van Niel, raad in den Raad van Vlaanderen, onderscheidene landerijen te Niel heeft aankocht, en dat de 4 Maart plaats gehad hebbende beleening op naam van dezen behoort te geschieden.
Ten zelfden dage draagt O’Donnoghue eenige te Niel gelegene leenen over aan zijnen zwager, den heer Jan Baptist Papejans de Morchoven, eerste secretaris der Schepenen van Gent (M. 31, p. 164, 167). Jacob Alexander Carel O’Donnoghue, Heer van Niel en Hellegat, was in December 1718 te Mechelen geboren. Hij stierf ongehuwd, 18 Augustus 1793, als werkelijke

672

heer van Niel, en werd in het familiegraf der de Hornes, in de Kerk aldaar, bijgezet20.

Maria Francisca Ursula O’Donnoghue, volle zuster van Jacob Alexander Carel, geboren te Mechelen, 21 October 1723, overleden te Gent 16 Juni 1784, en te Niel begraven, trouwde in de St Michielskerk te Gent, 19 Maart 1750, met Jan Baptist Papejans de Morchoven gezegd van der Strepen21, (geboren te Gent 7 Juni 1722, sterft te Brugge, 11 Mei 1795), eerst Schepen, later eerste Secretaris van den gedeele te Gent, zoon van Emanuel Joseph, Ridder (bij open brief van 1717), opper-Schepen van het land van Waes, en van Maria Theresia Goethals (dochter van Adriaan en van Johanna Maria Soenens), en kleinzoon van Jan Baptist Papejans, griffier van Wetteren, vervolgens auditeur bij de Rekenkamer van Brabant, en van Anna Adriana Tanghe.

Het echtpaar Papejans-O’Donnoghue had eenen zoon en drie dochters, waarvan de jongste, Catharina Josephine Maria Theresia, geboren werd te Gent, den 20 April 1760, en den volgenden dag in St. Bavo’s kerk gedoopt (zij sterft te Niel, 1 Juni 1808). Zij trouwde 1[…] September 1799 met Jan Marie Joseph Wirix van

673

Kessel, geboren te Mechelen, 1 Augustus 1759 (sterft te Niel, 23 April 1843), zoon van Ignatius Joseph, ridder, heer van Kessel, Wolfshaeghen, Tenbroecke, advocaat-fiscaal en raad bij den Grooten Raad van Mechelen, en van Clara Johanna Constantia Justina Domis de Semerpont, vrouwe van Tercam, dochter van Frans Nicolaas Joseph, heer van Tercam, die eerst advocaat was bij den Grooten Raad van Mechelen, daarna gegradueerd domheer van de aartsbisschoppelijke kerk van St. Rombout en officiaal van het aartsbisdom van Mechelen22, en van Anna Maria
Florentia de Coriache.
De heer Wirix werd licentiaat in de rechten te Leuven, 23 April 1782 en was daarna achtereenvolgens secretaris van den Grooten Raad te Mechelen, civiel-commissaris bij het Oostenrijksche leger, en na den val van het Keizerrijk, lid van het permanent raad-

674

gevend comité der Beide-Nethen, en afgevaardigde ter vergadering tot organisatie van België; eindelijk werd hij gekozen tot lid van de Staten der provincie Antwerpen. Hij schijnt bij voorkeur op het kasteel van Niel gewoond te hebben, dat met de overige daar gelegene goederen der de Hornes, aan zijne vrouw was toegescheiden.

Wij kennen van dit echtpaar slechts eene dochter, Clara Josephine Ghislaine Maria Wirix, die erfgename der goederen te Niel werd. Zij was op het kasteel van Niel geboren 27 October 1800 (sterft te Brussel in 1858) en trouwde te Niel, 29 Januari 1822 met Jacob Hubert Joseph de Roye van Wichen, geboren te Gheel 27 October 1800 (Sylvaeducensis)23, zoon van Martijn Jan, majoor in dienst van de Vereenigde Nederlanden, en van Maria Anna Josepha Montens (dochter van Hubert Jacob Joseph en van Colette Barbara Ooms, vrouw van Oosterwijk-Houtvenne), en kleinzoon van Bernard Jacob, kolonel der genie en directeur-generaal der fortificatiën der Vereenigde Nederlanden, en van Christina Johanna Maria van Wichen.

Het kasteel en de goederen te Niel gingen over op den oudsten zoon van het echtpaar de Roije van Wichen-Wirix: Richard Hubert Jan Joseph Ghislain, geboren te Gheel 29 December 1822 (sterft te Niel,

676

27 Juni 1874),24 die op 25 Augustus 1857 te Herenthout zich in den echt verbond met Eulalia Maria Ghislaine, barones van Reijnegom van Buzet, (weduwe van Ferdinand Marie Ghislain Otto de Mentock), geboren te Herenthout 10 October 1829, dochter van den baron Ferdinand Joseph Ghislain en van Albertine Maria Josepha Geelhand (dochter van Hendrik Joseph, heer van Merxem en Dambrugge, en van Catharina Regina Constantia Josephine Mols) en kleindochter van Theodoor Jan Joseph baron van Reijnegom van Buzet, lid van de ridderschap en de provinciale Staten van Zuid Brabant en van Maria Johanna Catharina Henriette Louise de Wilde.
In 1869 erfden de echtgenooten de Roije-van Reijnegom van den laatsten mannelijken afstammeling van den oudsten tak, Franciscus Johannes Everardus baron de Roije van Wichen, die na eene schitterende militaire loopbaan in de fransche en nederlandsche legers, van de nederlandsche regeering in 1839 den titel van baron ontving, overgaande op zijne wettige nakomelingen bij eerstgeboorte.

De zoon van genoemde echtgenooten de Roije van Wichen- van Reijnegom, Albert Floris Marie Ghislain,

676

geboren te Brussel, is de tegenwoordige eigenaar van het kasteel van Niel en aanhoorigheden. Hij trouwde 26 Juni 1888 op het kasteel van Basel, bij Niel, met Helena Isabella Maria Theresia, burggravin Vilain XIIII, geboren te Brussel, 20 November 1864, dochter van burggraaf Stanislaus Marie Joseph, senator en burgemeester van Basel, en van zijne nicht, Maria Theresia Astérie de Kerchove van Denterghem (dochter van Prosper Joseph Eugenius Jan Frans Ghislain, Lid van de kamer der volksvertegenwoordigers, en van Emma Frederica Elisabeth Vilain XIIII), en kleindochter van Alfred Lodewijk en van Antoinette Adelaïde Victoria Isabella Laura d’Espiennes.
De 16 kwartieren van de tegenwoordige eigenaren van het kasteel van Niel zijn:


de Roije v. Reijnegom Vilain XIIII de Kerchove
Wirix Geelhand d’Espiennes Vilain XIIII
Montens de Wilde de Feltz de Ghampelaere
Papejans Mols Desmanet de Boutonville de Feltz
v. Wichen Pangaert de Ghellinck della Faille
Domis v. Colen de Hanmer de Claijbroke de Ghellinck
Ooms Otto Helman Papeleu
O’Donnoghue Meijers de Propper Helman.

Volgens de op het kasteel van Niel bewaarde aanteekeningen, bestond in de 13e eeuw in dat dorp eene huizinge, waarschijnlijk dagteekenend uit eene vroegere eeuw, en die wij onderstellen het verblijf te zijn geweest van de familie Berthout, vroegere eigenaren van Niel. Ondanks alle door ons gedane nasporingen, is het ons niet gegeven geweest, eenig bericht omtrent

677

de oude eigenaren van dit heerlijk verblijf te ontdekken. Bij gebrek van bescheiden heerscht eene volslagen duisternis over dit gedeelte der geschiedenis van Niel. Het schijnt echter dat Adriaan Sanders, bij den verkoop van het broeck aan Egidius Vranckx, het kasteel aan den ingang des polders gelegen, aan zich heeft gehouden, – indien ten minste dit kasteel aan hem heeft toebehoord. Want de acte van 1483, waarbij Vranckx het broeck aan Schoof overdraagt, maakt geene melding van het kasteel, als begrepen onder de goederen, die van Sanders waren verkregen, maar constateert dat laatstgenoemde andere goederen bij het broeck had behouden.
Onder de gerechtigdheden die Vranckx met het broeck aan Schoof overdraagt, komt ook werkelijk voor het recht van zijnen wtwegen over Joncker Adriaen Sanders erve aldaer bij gelegen. Moet men daaruit besluiten, dat het kasteel eigendom van Sanders bleef?25
Evenmin als van Schoof, werd van Hoone (of Hoens) in de acten gezegd dat hij een kasteel te Niel heeft. Anders is het met Jan Lengrand (of le Grand, enz.).
De acte van 1524, waarbij Gerard Sterck het broeck en andere goederen verkoopt aan den ridder Micault, maakt melding van een steenen huijs metter hoeven, lande ende huijsingen, een en ander aangekocht van Jan Lengrand, enz. De bewoordingen van dit stuk, dat uitdrukkelijk constateert, dat Nijelderbroeck (32 bunders) een leen is van het land van Mechelen, en dat een ander perceel land te leen gehouden wordt van het hof van Stovers, laten het vermoeden toe, dat

678

het kasteel destijds een allodiaal eigendom was. De acte van 1534, rakende de overdracht door Micault aan den ridder de Taxis, spreekt niet van het kasteel, zooals volkomen begrijpelijk is. Verleden voor het leenhof van Mechelen, moest die acte ook geene goederen behelzen, die niet van dat hof leenroerig waren. Het document van 1560, waarbij de erven de Taxis hunne goederen onder Niel laten overdragen aan Robert van Haeften en waarvan wij helaas! slechts twee zeer gebrekkige fransche vertalingen bezitten, vermeldt niettemin de heerenhuizinge, tous les biens ci-dessus détaillés étant tenus en plein fief de noire gracieux seigneur et Roi dans sa cour féodale de Malines.
Eene van die vertalingen noemt deze huizinge de métairie; de andere zegt château; de eerste voegt er bij: avec une maison neuve y construite; de tweede: avec une maison y batie à neuf. Het feit, dat hier werkelijk het kasteel van het broeck bedoeld wordt, blijkt uit de aanduiding der ligging: ‘sise et situé au bout de l’allée, qui conduit de l’église de Niele à la prédite maison.’ De tweede vertaling zegt: ‘au bout de l’alleé par où l’on va de l’église de Niele vers la maison nouvellement bâtie.’
De aangehaalde acte stelt een belangrijk feit vast: de herbouwing van het kasteel in het broek. Het is onbetwistbaar zeker, dat die herbouwing het werk was van de familie de Taxis, waarschijnlijk van Jan Baptist, den vader, want, indien zij vroeger had plaats gehad, d.w.z. vóór 1534, dan zoude er geene reden geweest zijn, om er bijzondere melding van te maken.
Aanteekeningen door ons op het kasteel van Niel gevonden, zijn overigens beslissend op dit punt. Zij zeggen dat het een Jan Baptist de Taxis was, die het kasteel, dat reeds in de XIIIe eeuw bestond, liet her

679

bouwen. Van dat kasteel bestond toen niets meer dan de slottoren en eene ingangspoort in rondboog, romaansche stijl, overdekt met ribwerk, steunende op menschen koppen. Gebeeldhouwde balkversieringen (culs-de-lampe) van het oude kasteel werden gebruikt om de balken te steunen in het nieuwe gebouw.
Sedert dien tijd onderging het kasteel talrijke min of meer belangrijke veranderingen. De meest volledige werd in 1860 aangebracht door Baron Hubert de Roije van Wichen, de vader van den tegenwoordigen eigenaar, die aan het gebouw den nu bestaanden vorm gaf. Onder de zandsteenen vloeren, van de toen afgebroken groote trap, vond men de dakpannen van het oorspronkelijk kasteel terug. Ook zijn er eene menigte stukken van dakpannen, van buitengewoon fijne aarde gebakken, in de oude gedempte grachten van het kasteel. Dit, bestaande uit een hoofdgebouw met twee vleugels, rechthoekig tegen den achtergevel, vertoont een facade van ongeveer 28 meters breedte. Zij bevat twee verdiepingen, door een hoog dak bekroond, dat versierd is met twee zoogenaamde vlaamsche dakvensters. In het midden van het gebouw is een vooruitspringend gedeelte, bevattende de twee verdiepingen en een spitstoeloopende gevelmuur van kunstig bewerkte vorm, en bekroond met een topsieraad van gesmeed ijzer. Daarboven een spits, die een windwijzer draagt, versierd met drie opengewerkte jagdhoorns, heraldieke stukken der de Hornes. Het voorgebouw, waarvan wij zoo even gesproken hebben, heeft op den beganen grond de hoofdingang, boven begrensd door een cirkelboog en overdekt door een balcon, waaromheen een gesmeede ijzeren leuning, die de initialen O.D.26

680

vertoont. Ter weerszijden van den ingang bevindt zich een venster, omlijst door pilasters, die uitloopen op den puntgevel, en op welke de muurband van de eerste verdieping en de kroonlijst van het gebouw profileeren. Op de eerste verdieping heeft het voorgebouw drie vensters, en ter hoogte van het gebouw heeft de puntgevel een venster, overdekt door een cirkelvormig fronton, waarboven in zandbeeldwerk de wapens van den hersteller van het gebouw en zijne echtgenoote. Er is een ovaal schild, gedeeld, 1 de Roije, met van Wichen over alles heen, 2 van Reijnegom, dat is, in blauw drie gouden leliën, met afgesneden voet.
Dit schild is gedekt met eene kroon en gehouden door twee ridders in volle wapenrusting, ieder een banier houdende. De linker vleugel aan de hoofdgevel heeft op elke verdieping vier vensters zonder versieringen, in den rechten vleugel zijn er slechts drie. Een park van ongeveer vier hectaren omgeeft het kasteel.

De oude kerk, die, zooals men gezien heeft, reeds in 1560 tegenover het kasteel stond, werd in den aanvang der 18e eeuw afgebroken. De nieuwe, die ongeveer ter zelfder plaatse werd opgetrokken, dagteekent, blijkens een steen boven den ingang, van het jaar 1703. Men bewaart in die kerk nog eene monstrans, met het wapen van de Hornes. Eene opmerkenswaardige bijzonderheid is, dat dit gebouw staat buiten de as van de laan, die naar het kasteel leidt, wat een eenigszins onaangenamen indruk maakt. Dit onregelmatig en met voordacht zoo geplaatst gebouw, heeft zijne geschiedenis; zekere redenen houden ons er echter van terug, om dat hier mede te deelen.

681

De laatste hersteller, of beter gezegd, herbouwer van het kasteel, liet de richting van de laan iets wijzigen en verbreedde haar; toch hadden die pogingen niet het gevolg, dat de ingang der kerk in de as van de laan kwam. Die pogingen zijn ongetwijfeld ook de oorzaak geweest, dat de linker vleugel van het kasteel vier, en de rechter slechts drie vensters heeft.

De oudste kerkregisters van Niel dagteekenen van het begin der 17e eeuw. De eerste doop is ingeschreven op 17 Augustus 1609, het eerste huwelijk op 26 October 1610 en het eerste overlijden op 10 November 1628.

In de verzamelingen op het kasteel van Niel zijn nog eenige stukken ijzerwerk, die blijkbaar van het oude slot afkomstig zijn. In het vestibule van de eerste verdieping en in de slotkapel, die in den rechter vleugel van het gebouw is, ziet men een tiental rouwborden van vroegere eigenaren en van eenige andere personen. Onder de talrijke oude schilderijen, waarvan het meerendeel van de familie van Reijnegom afkomstig schijnt te zijn, merkt men een portret op van een der de Hornes in wapenrusting; het is een stuk van een paneel van zeer groote afmetingen, waarop die persoon te paard was afgebeeld. In de muren der slotkapel zijn twee grafzerken der geslachten de Hornes en O’Donnoghue ingemetseld.
De bibliotheek bevat belangrijke archieven en correspondentiën, welke de Heer Baron Albert de Roye van Wichen, met de meeste welwillendheid, ter onzer beschikking stelde. Wij vonden er geene documenten

682

ouder dan de 15e eeuw. De inventarisatie van die talrijke stukken, na voorafgaande rangschikking, zal zonder twijfel nog meer dan een voor de geschiedenis van Niel en andere gemeenten belangrijk document doen ontdekken.

De heeren van Niel bezaten in het dorp een woonhuis, waarvan baron Jacob le Roy ons, in zijne werken eene afbeelding heeft nagelaten, en dat deze geschiedschrijver noemt het Praetorium de Niele.
Volgens de gravures is het een kasteel bestaande uit een hoofdgebouw van eene verdieping, rechts eindigende in een vooruitspringend gedeelte met trapgevel en links in eenen toren met spits.
Het gebouw boezemt niet veel belang in: het heeft kruisvensters; het dak versierd met dakvensters van baksteen geeft het iets karakteristieks, doch overigens heeft het kasteel, zonder grachten, een bescheiden voorkomen; het is eerder eene rijke boerderij.
Tegenwoordig is alleen het hoofdgebouw nog overgebleven, met een nabijstaand gebouw, dat een deel is van de vroegere dienstbodenvertrekken. Het oude raetorium, herschapen in arbeiderswoningen, staat aan het plein van het dorp, en behoort thans aan den Heer Aug. Willockx, lid van den gemeenteraad, wiens vader het in 1824 kocht van zekeren E. Van Camp-Peeters, te Rumpst, door tusschenkomst van den notaris Claessens, te Contich. In den rechter zijgevel ziet men in lichtkleurigen baksteen het jaartal 1763, in welk jaar de gedaante-verandering van het oude gebouw plaats had.
Wij zijn geneigd het er voor te houden dat dit woonhuis gebouwd is ter plaatse waar het groote en

683

fraaie lusthuis stond dat in 1559 door de familie de Taxis aan Robert van Haeften verkocht werd. Volgens getuigenis van Baron le Roy, was het zijn tijdgenoot Martijn Ignatius de Hornes, de vader, die het kasteel in het dorp herbouwde en aanmerkelijk vergrootte en verfraaide, dat toen het Kasteel van Niel genoemd werd, blijkbaar omdat dit, en niet het kasteel aan den ingang van het broek, den heer tot verblijf diende.

Niel had sedert onheuchelijke tijden eene kapel, die onder de kerk van Contich behoorde. Deze plaats, – Condacum Castrum – met de villa van Dieseghem werd in 660 door de H. Renildis aan de abdij van Lobbes geschonken, met alles wat er van afhing, juist zooals graaf Widger, haar vader, hetzelve bezeten had. Later zien wij het bisdom van Kamerijk in het bezit der kerk van Contich, maar in 1049 stond bisschop Nicolaas haar weder af aan de abdij van Lobbes.
Het daarop betrekking hebbende charter is afgedrukt in J.B. Stockmans, Geschiedenis der gemeente Mortsel, enz. De bisschop zegt daarin: ‘ad petitionem dilecti filii nostri Lamberti abbatis et pro salute anime mee et predecessorum meorum episcoporum, nec non parentum meorum, dedi ecclesie Sancti Petri Laobiensis, ecclesiam de Contheca, cum appendentiis suis Waerlos, Hemingsham, Niela, liberam et sine persona, salvo tamen iure episcopali et ministrorum episcopi.’ (blz. 463.)
De groote afstanden, die de geestelijke van Contich moest afleggen bij de vervulling van zijne priesterlijke plichten en de toeneming der bevolking maakten het noodzakelijk, dat te Waerloos, Hemixem en Niel hulp-

684

kerken werden opgericht, waar, zooals het ons voorkomt, vroeger reeds kapellen bestonden; eindelijk op het laatst der XIIe eeuw, werden die hulpkerken tot parochiekerken verheven.
Uit de stukken van het proces, dat de pastoor van Niel in de XVIe eeuw gevoerd had tegen de tiendheffers van het dorp blijkt: quod ecclesia de Niel fuerit quarta capella parochiae de Conticq, et ob multitudinem inhabitantium in parochiam erecta.
De parochiekerken, die uit vroegere hulpkerken der kerk van Contich ontstaan waren, moesten eene schuldplichtigheid betalen aan de kapel van St Martinus, aldaar. Volgens den Kerkenligger van 1538 betaalde ‘die parochiaenschap van Nijle,’ aan die fundatie ‘ij St. iij den. brab.’
Bij akte van 9 Meert 1550, verleden voor notaris Koenraad Vlaminck, tusschen heeren Jan Gonnet, erfprochiaan van Contich, en Jan de Neve, erfprochiaan van Niel, staat de eerste al zijn recht en jurisdictie op het vlek Hellegate (geleghen twe grote hueren ghaens van Conticke) aan den tweeden af, mits een jaarlijksche cijns van 14 stuivers erfelijk.
Nadat het bisdom van Antwerpen voor goed was ingericht (1571), werden de parochiën van Niel (3e klasse), Aertselaer (3e kl.) en Hemixem (2e kl.) bediend door den pastoor de Wit.
Sedert 1573 bezaten de graven van Cantecrode, door opvolging van den kardinaal van Granvelle in de abdij van Lobbes, te Niel, even als in de talrijke naburige gemeenten (Mortsel, Hove, Contich, Aertselaer, Hemixem, Boom, Reeth, Waerloos) het patronaatsrecht, met de collatie der kapelleniën, der geestelijken en kosters.
In 1616 gingen die rechten over op Jan Maes, die

685

het graafschap gekocht had – zonder den titel van graaf – en van 1627 tot 1655 bleven zij in het geslacht Godines. Door het huwelijk van eene dochter uit dit huis met Carel Ghislain van Fiennes, gingen zij in deze familie over.
Den 22en Maart 1720 werd eene dading aangegaan tusschen den abt van Lobbes, Frans Goffart, eischer, en Philippus Marcus van Fiennes, graaf van Chaumont, burggraaf van Fruges, heer van Cantecrode, verweerder, waarbij gezegde verweerder en zijne opvolgers, erfgenamen en rechtverkrijgenden voor altijd zouden behouden het patronaatsrecht der parochiën van Mortsel, Hove, Boom, Niel en Hemixem met de collatie der kapelleniën, der geestelijken en kosters, en van alle binnen de grenzen der genoemde parochiën gestichte prebenden. De eischer en zijn klooster behielden dezelfde rechten in de parochiën van Contich, Waarloos, Aertselaer en Reeth.
Bij zijn testament van 31 Maart 1738, legateerde de heer van Cantecrode, Philippus Marcus van Fiennes aan de kerk van Niel 200 gulden mits een eeuwigdurend lezend jaargetijde.

Behalve het klooster van Lobbes, hadden de abdijen van Roosendael, van St Bernardus en andere, aanzienlijke bezittingen te Niel. Die van St Bernardus werden op den 1 December 1794, in de herberg in de half maen te Niel, publiek verkocht.

Nog eene merkwaardigheid. Eene klok, die voor de kerk van Niel gegoten was, werd in 1814 door het dorp Berlaer overgenomen. Niel was in dat jaar door

686

de Franschen zoo zeer geplunderd, dat het niet bij machte was, om bij de aflevering de klok te betalen. De ingegoten namen van den pastoor en de kerkmeesters werden vervangen door dit opschrift: S. Anna ora pro nobis27.

Niel had vroeger geen korenmolen. De inwoners waren verplicht hun koren te laten malen op de windmolen (ventimola) te Schelle, ‘op den heerwege die men heet Molenstraete’, en waarvan de eerstbekende eigenaar was Jan Berthout, gezegd van Berlaer. Deze verkocht haar aan zijnen neef Floris Berthout, heer van Mechelen en ‘Saterdachs nae S. Simon en Jude dach,’ 1323, droeg deze hem weder over aan ‘Gielis van Rusbroec, poorter in Brussel, onsen lieven Cnape’. Deze overdracht bevatte alle aanhoorigheden van den molen, ‘mette gracht en de berghe daerse op staet’. Floris beval aan ‘alle onse liede van de prochie van Scelle, Nijele en Hellegate en van onse andere dorpen, die ter voorsz. molen hier voortijde gemaelen hebben mogen’, om op geene andere molens dan dezen te laten malen. Den verkrijger werd vergund den molen te vervreemden of te verwandelen indien hij dat verkoos.
Later zien wij de abdij van St Bernard in het bezit van die molen. Bij acte van 12 October 1472 vergunde Karel de Stoute aan den tijdelijken abt om haar te verplaatsen naar Niel op het terrein genaamd

687

‘op den Cattenberch’, een eigendom van den Hertog, dat deze aan genoemden prelaat afstond28.

Het wapen van de gemeente Niel is thans nog dat van van Berchem: in zilver drie roode palen; het schild is getopt met eene N., de aanvangsletter van den naam van het dorp.
Daar dit bijvoegsel geheel in strijd is met de regels der wapenkunde, uiten wij den wensch van het spoedig uit het gemeente-zegel te zien verdwijnen.

Volgens decreet van 25 Pluviose, an X (14 Februari 1802) was Niel eene der gemeenten die het kanton Boom uitmaakten, later werd dit dorp gevoegd bij het kanton Contich; eindelijk in 1873 werd het opnieuw in het kanton BOOM begrepen29.

De naam der gemeente werd eertijds geschreven: Nielne, Nielen, Niele, Nijle, Nijele, enz.

688

Bijlagen.

I.

Gerard Sterck verkoopt aan Ridder Jan Micault en echtgenoote Livina van Cats, het broeck genaamd Nijelderbroeck met een heerenhuis en andere goederen, zooals hij een en ander had gekocht van Jan Lengrand; 22 Maart 1524.

Wij Henrick van Berchem, riddere, ende Jan van Delft, scepenen van Antwerpen, maken cond, dat voer ons quam Gheerdt Sterck, coopman, ende bekendt, dat hij omme eene somme ghelts die hem al ende wel is vergouden, vercocht heeft wel ende wettelick her Janne Micault, riddere, tresorier van der ordenen ende ontfanger generael van der financien ons heeren ‘s keijzers, ende vrouwen Lievijne, dochtere Claus Lievens zoon van Cats, zijnre wettiger gesellinnen, inden iersten een broeck, geheeten Dnijelderbroeck, groot zijnde omtrent tweendertich buijnderen metten dijcken, schoren, vogelerijen, visscherijen, heerlicheden ende metter thienden, den zelven broecke toebehoorende, metten gronde ende allen den toebehoorten, gelegen te Nijele, alzoe hij dat tot eenen vollen leene houdende is van onszen alregenedichsten heere den keijser, als heere ‘s lants van Mechelen; item noch een stuck lants, groot zijnde een buijnder, dwelck men te leene houdende is van den hove van Stovers, gelegen aende oostzijde aen Jan Scheijfs erve tot Neyle voersz., ende noch het steenen huijs metter hoeven, lande ende huijsingen daer toe behoorende, met oic eenen cleijne boschkene groot zijnde bijnae een half buijndere, metten gronde en de toebehoorten, groot al te samen metten voersz. broecke vijftich buijnderen ende een half, gelijc ende in alle der manieren hij alle de voersz. parcheelen van goeden den sevensten dach van Januario nu lestleden jegens Janne Lengran, coopmanne, gecocht ende gecregen heeft, na inhout der scepenen brieven daer af zijnde, die hij hem mede overgaff, als wij verstonden, alsoe dat de voersz. Gheerdt Sterck alle de voersz. parcheelen van goeden metten gronde ende allen den toebehoorten ende metten scepenen brieven, gelijc voerschreven is, opdroech met verthijdene ende claerlick quijte schaudt tallen
dagen des voersz. her Jan Micaults ende vrouwen Lievijnen, zijnre gesellinnen, ende tot huerlieder nacomelingen behoef, met alle den rechte dat hij daer ane hadde ende houdende was, ende bekende, dat hij gheen recht meer daer ane en behielt, ende geloefde hen die te waerne jaer ende dach jegens alle die ghene die te rechte comen willen ende te claerne los, vrij ende quijte van allen commere ende calaengien, die hij oft ijemant anders van zijnen twegen daerop gemaect mochte

689
hebben in eeniger manieren, sonder argelist ende behoudelick den heere sijnen rechte. In kennissen van dezen lettren bezegelt met onsen segelen. Gegeven int jaer ons heeren als men screef MCCCCC ende vierentwintich, tweentwintich dagen in meerte.
Vander Rijt.

(Origin. op perkament; de zegels zijn weg; archieven op het kasteel van Niel).

II.

Ridder Jan Micault transporteert aan Ridder Baptist de Taxis het goed genaamd Nijelderbroeck. 10 Sept. 1534.

Wij Jan van Diest, stadthoudere van der leenen ons genadich heeren des Keijsers, in zijnder genaden leenhove des lants van Mechelen, doen condt allen den ghenen dijen dese letteren gethoont zelen worden, dat opten dach van heden, date van deser, voer ons als stadthoudere van den leene voersz. ende voer de mannen van leene van den selve hove hier naerbescreven, te wetene van heere Aerde van Diest, heere Claese Schooff, ridders, Jannen Kerman ende Michiele Daniels, gecomen is heer Jan Micault, ridder, tresorier van der ordenen des gulden Vlijes ons genadich heeren des Keijsers voersz., ende heeft bekent ende verleden, dat hij wel ende wettelijck vercocht heeft heeren Baptisten de Taxis, riddere, meestere van den posten der keijserlijcke Majesteijt, een broeck geheeten Nijelderbroeck, groot omtrent tweendertich buenderen, gelegen onder ‘t dorp van Nijele, metten dijcken, schooren, vogelrijen, visscherijen, houtwasse, heerlijcheijden ende metten thijenden, den selven broecke toebehoirende, ende voert metten rechte van zijnen vuijtwegen over wijlen Joncker Jan Zanders erve aldaer bij gelegen, ende oick mede met allen zijnen toebehoirten, alsoe de voersz. heere Jan Micault dat gepossesseert ende beseten heeft, ende alsoe dat van den voersz. genadich heere vuijt saicken des voersz. lants van Mechelen te leene ruerende is, ons vriendelijck biddende de voersz. heere Jan Micault, dat wij van ons voersz. genadich heeren wegen ons consent daer toe geven wilden ende eenen der voersz, mannen van leene daer op manen eens vonnisse, wes naer den rechten van den voersz. hove daertoe schuldich waere te geschiedene, alsoe dat wij als stadthouder voersz. ter bede des voersz. heeren Jans ons consent daer toe gevende, maenden eenen vanden voersz. mannen eens vonnisse, die, des alsoe gemaent zijnde, naer dat hij hem metten
voersz. anderen mannen van leene daer op wel beraeden hadde, bracht ons overe wijsende voer een vonnisse met vollen vervolge der voersz. mannen, zijnder medegenooten, dat de voersz. heer Jan Micault ‘t voersz. broeck metter thiende ende allen zijnen toebehoirten boven gescreven ons

690
met eenen halme in onsen handen als in handen van den heere geheelijck ende al opdraegen ende overgeven soude tot behoef des voersz. heeren Baptiste de Taxis, bekennende hem noch zijne erfgenamen ende nacomelingen nemmermeer naemaels egheen recht meer daer aene te hebbene noch te behoudene, met eenen halme daer op soude werpen ende verthijen met geloften van waerscape alsoe dat na des voersz. hoofs recht behoirde ende schuldich waere te geschiedene, dwelck de voersz. heer Jan Micault, gelijck vonnisse der voersz. mannen van leene gewijst hadde, volcomelijck ende al dede, ende dat gedaen zijnde, beleenden wij in den name ende als stadthoudere voergenoemd ende droegen weder op bij vonnisse der voersz. mannen van leene ‘t voersz. broeck met allen zijnder toebehoirten voersz. den voersz. heeren Baptisten, die tselve van ons te leene ontfinck ende dede ons in den name van onsen voersz. genadich heere manscap met hulde van eeren ende eede van trouwen ende allen anderen heerlijcken rechten ende gewoenlijcke diensten na des voersz. hoofs recht, die daer toe behoiren ende schuldich waeren te geschiedene, ende wij inden name ende als stadthoudere voersz. ontfingen hem alsoe daer af in manscapen ons voersz. genadich heeren, behoudelijck den selven onsen genadich heere zijnder heerlicheijt ende eenen iegelijcken zijnen rechte ende geschieden hier inne alle poincten ende articulen van rechte, die na den costumen ende rechten des voersz. hoofs daer inne behoirden ende schuldich waeren te geschiedene, niet daer inne vergheten noch achtergelaten, alle argelist daer inne vuijtgescheijden, ende des t’oirconden hebben wij Jan van Diest als stadthou dere voergenoemd onsen zegel hier aen gehangen ende voert versocht den voersz. mannen van leene, die hier mede oevere ende bij zijn geweest, dat zij huere zegelen bij den onsen hier mede aen hingen, dwelck wij Aerdt van Diest, Claes Schooff, ridders, Jan Kerman ende Michiel Daniels, want wij
als mannen van leene ons voersz. genadich heeren des keijsers daer mede bij oevere ende aen zijn geweest, daer de saicken, gelijck die voerscreven staen, geschiet zijn, ten versoecke des voersz. stadthouders ende in getuijgenisse der dingen voerscreven gheerne gedaen hebben. Gegeven op ten thiensten dach in septembri int jaer ons heeren duijsent vijfhondert ende vierendertich.
(Origin. op perkament; van de vijf zegels is alleen het laatste overgebleven, in rood was. Het schild vertoont twee dwarsbalken, en eene schuinbalk, beladen met drie….. over alles heen; helm en helmteeken onkenbaar; omschrift S. Machiel Daneels) (diam. 23 m.M.)30.

691

III.

Leonard de Taxis en consorten dragen aan Robert van Haeften over het leen van Nielderbroeck en andere goederen; 1 Augustus 1560.

Nous Jean Huijgelen et Jean van Berculaer, échevins de Niele, et nous Pierre Veijcken et Jean de Winter, membres de la cour dite Stovers, et nous Joseph Veijken et Adrien Bal, fils de Pierre, hommes de fief de notre bien aimé seigneur Sr Antoine del Rijo en sa cour féodale de Cleijdale, faisons savoir et notifions que devant Joseph Cruijt, en qualité d’écoutette de Niele, Mayeur de la cour dite Stovers et Stadthouder de la cour féodale susdite et devant nous échevins, membres et hommes de fief ci-dessus dénommés, est comparu en personne Jean de Fraije fondé d’acte de procuration pour et au nom de messieurs Léonard de Taxis, chevalier, directeur de Postes de notre gracieux seigneur et Roi, Jean Baptiste de Taxis, son frère, messieurs et maîtres Jacques Maes, Docteur ès droits, conseiller ordinaire de Sa Majesté en son Conseil ordonné en Brabant, et Demoiselle Adelaide de Taxis, son épouse, dame Marguerite de Taxis, veuve de feu Monsieur Charles Boisot, chevalier, conseiller au conseil d’état de feu Sa Majesté l’empereur, assistée de Gilles Ghuijset, huissier au susdit conseil de Brabant, son tuteur lui donné par la loi, demoiselle Marie de Taxis, veuve de feu Sr Daniel van den Berge, en son vivant conseiller de sa dite Majesté impériale en son conseil en Flandre, assisté de François Schuermans, Bailli de Cheebeke, son tuteur lui donné comme dessus, et de sieur Martin van den Berge, conseiller et commissaire des finances de sa dite Majesté, comme procureur constitué par acte notariel, passé devant le notaire Nicolas Monachus, le 12 septembre 1550, par messieurs Jean Zapata, directeur des Postes à Naples, et par demoiselle Elegra de Taxis, son épouse, et en vertu d’une
procuration donnée à lui comparant par toutes les personnes susdites, ladite procuration passée devant Bourguemaître, échevins et conseil de la ville de Bruxelles le 15 décembre de l’an 1559, item pour Louis de Taxis: pour autant que la chose le concerne:) ensuite et en vertu des procurations données par ledit Louis, et passées devant Bourguemaître et Echevins et Conseil dudit Bruxelles en date du 18 du mois de juin de l’an 1558, signé Teijsens; item pour et au nom du sieur van der Aa, conseiller et secrétaire de Sa Majesté en son conseil d’état, comme fondé de pouvoir de Monsieur Christophe de Taxis, Directeur des Postes de Sa Majesté impériale à Ausbourg, et de Demoiselle Reine de Taxis, son épouse, et aussi comme substitué par ledit sieur van der Aa, par acte de procuration lui donnée par le ci-dessus dit sr Christophe, conjointement avec la susdite

692
demoiselle Reine, ladite substitution aiant été passée devant Jean de Leeuwe, le 28 mars dernier; tous enfants légitimes de feu Jean Baptiste, chevalier et directeur général des postes de Sa Majesté impériale, et de Dame Christine de Waghtendonck, leur mère: le susdit Jean de Fraije, en sa dite qualité, reconnaissant d’avoir bien et légalement vendu pour une somme de deniers dont il déclare être entièrement payé, à son contentement, à Robert van Haeften et à ses successeurs, pour en jouir duement et héréditairement, de plein droit, une belle et grande maison de plaisance, bâtie en pierres31, avec les jardins, vergers et deux gloriettes en plantis de chêne, une cense avec tous ses bâtimens, grange, écuries pour chevaux, écuries pour vaches, écuries pour moutons, ainsi que toutes ses autres dépendances avec douze bonniers de terres à culture et trois bonniers de prairies32 y annexées, sur le pied et comme Augustin Verbert tient depuis quelque tems en louage la susdite cense: item encore un chateau33 avec une maison y bâtie à neuf avec etc. (sic!), les fonds et appendances ultérieures qui se trouvent situés au bout de l’allée par où l’on va de l’église de Niele vers la maison nouvellement bâtie34; item encore un bois joignant ladite Allée près de l’Eglise, planté d’arbres de chêne montans; item encore une belle pièce de prairies nommée le Nielderbroek avec ies fonds et dépendances telle quelle se trouve à présent avec les digues et leurs alluvions y telatifs, terminé du côté des terres par une barrière, nommée Valveken et à la digue par une barrière tournante, item la pêche des étangs dans ladite pièce des prairies et le droit de pêche et dans l’Escaut, qui compète aussi aux dites prairies, avec le droit de chasse aux oiseaux, qui leur compète également; item encore un bois de jeunes chênes, avec une prairie y attenante etc. etc. (sic)!, telles que se trouvent les dites parties et biens vendus, tant par rapport à leur situation qu’à leur grandeur, sans oser garantir aucune mesure précise et déterminer tous les biens ci-dessus détaillés étant tenus en plein fief de notre gracieux seigneur et Roi dans sa cour féodaie de Malines etc. (sic)! sur le pied et de la même manière que les susdits messieurs Léonard, Jean Baptiste, Louis, demoiselle. Adelaïde, dame Marguerite, demoiselle Marie, demoiselle Elègre et demoiselle Reine de Taxis les ont possédés, et qu’ils leur sont adjugés au brûler de la bougie, et leur sont advenus en partie et succédés du chef de décès de

693
monsieur Jean Baptiste de Taxis, leur père, dans son tems chevalier et directeur des postes de Sa dite Majesté impériale, et enpartie par cession et transport faits par dame Christine van Wachtendonck, leur mère et épouse du susdit seigneur Jean Baptiste de Taxis, en date du 25 octobre 1559 et en conformité de lettres-patentes dudit Seigneur et Roi, qui en existent et aussi comme les dits seigneur Jean Baptiste de Taxis et Christine van Wachtendonck, leur père et mère, les ont acquis et acheptés en partie de feu monsieur Jean de Mickhoudt et en partie d’autres personnes, suivant les documens qui en existent et que le souvent dit Jean de Fraije transmet à l’acquéreur; et aussi sur le pied et de la façon comme ledit Robert van Haeften en est resté achepteur et dernier enchérisseur au brûler de la bougie le 18 octobre 1559 dans le village de Schelle etc. (sic!), tellement que ledit Jean Baptiste de Fraije en sa qualité de vendeur ci-dessus cède tous droits et actions sur lesdits fonds et biens et qu’il les transmet et transporte avec les titres y afférans, et dont il est fait mention ci-dessus, à Robert et à ses descendans pour en jouir en pleine propriété etc. (sic!) et d’après tout ce que dessus et les proclamations accoutumées, ledit Robert y a été adhérité et investi sans dol ni fraude. En foi de quoi, nous échevins de Niele avons fait apposer notre scel, ainsi que nous hommes de fief y avons fait apposer celui de notre cour féodale et nos cachets particuliers aux présentes lettres, en l’an de notre Seigneur mil cinq cents soixante, le premier jour d’août: était signé G. van Hogenbossche, avec paraphe. Pour extrait conforme Anvers le 27 vendémiaire an onze, signé Ch.J. Janssens, notaire;
enregistré à Anvers le 29 vendémiaire an XI; reçu un franc et dix centimes etc. (sic!), signé Jouvencourt. Pour translat fidèle et conforme, Malines le 3 frimaire an onze.

Marci, traducteur admis.

(Copij op het kasteel van Niel.)

  1. Alibi XXVI. ↩︎
  2. De bekende geslachtkundige H.M. Werner had de beleefdheid voor ons onderzoek te doen naar dezen de Raadt in het archief te Amersfoort, waarover wij hem onzen dank betuigen. Die nasporing leverde echter geen resultaat op. ↩︎
  3. Vele gegevens betreffende de familiën Reijnst en Smissaert, zijn wij verschuldigd aan de welwillendheid van den heer Jhr J. Six te Amsterdam, die met de meeste bereidvaardigheid zijne papieren ter onzer beschikking stelde. ↩︎
  4. In 1377 gaf Jan van Geldrop, ridder, voor schepenen van ‘s Hertogenbosch, aan zijne dochter Beele en aan Jan Oem van Bouchoven (i.e. Bokhoven), haren aanstaanden man, als huwelijksgift, eene feudale rente van 20 gulden penningen, gehypothekeerd op de heerlijkheid van Geldrop, destijds toebehoorende aan Heer Arnout de Hornes. (B. 20, p. 176). – Op den 23n Januari 1615 komen voor: François de Hornes, graaf van Houtkercke, baron van Honscote, Sluis bij Rijssel, Heer van Braine-le-Chasteau, Yttre, enz., en ‘damoiseau Amand de Hornesécuyerseigneur de Geldrop’, aan wien eerstgenoemde, van zijns vaders wegen, George de Hornes, graaf van Houtkercke, enz. 5007 gulden schuldig is (B. 371). – Bij open brief van 23n Januari 1630 werd Amand de Hornes, Heer van Geldrop, benoemd tot gewoon monstercommissaris van het krijgsvolk des Konings (C. 45873, p. 535). In 1635 of 1636 richtte Amand de Hornes een verzoekschrift aan den Koning, om den titel van Ridder te verkrijgen. Hij zet zijn verzoek kracht bij door te herinneren aan den langdurigen krijgsdienst van zijnen vader Amand, Heer van Geldrop, en aan den heldendood van zijnen overgrootvader van moederszijde ‘mort au service de Sa Majestéen défendant le château de Lovenstein’. Hij voegt er nog bij dat hij zelf sedert 22 jaren in dienst is van zijne majesteit; dat hij 6 jaren gediend heeft in het regiment van den baron de Hassicourt, 10 jaren als edelman van het Huis van wijlen den Aartshertog en 6 jaren in hoedanigheid van ‘Commissaire des montres desservant l’office de veedor general et contador’ (Papiers d’état et d’audience 884. p. 394). Op den 30n April 1639 bekennen Jor Amand de Hornes, Heer van Geldrop, ‘provédor général des vivres de Sa Majesté’ en zijne vrouw Isabella della Faille van den magistraat der stad Antwerpen de aflossing ontvangen te hebben van het kapitaal eener rente. Isabella was de dochter van Martijn della Faille, heer der baronie Nevele, die bij testament van 11 April 1619, voor notaris Nicolay verleden, zijne goederen met fidei-commis belastte. (B. 374, p. 128.)
    Den 7 December 1641 werden de Jors Godfried (Goord), Amand, en Hendrik de Hornes en hunne zusters Catharina en Maria, allen kinderen van wijlen Barbara de Jeude en van wijlen Jor Amand de Hornes, Heer van Geldrop, beleend met eene rente gehypothekeerd op eene molen te Dieghem, krachtens het testament van hunnen oom Jor Jan de Jeude, Heer van Hardinxvelt. (B. 374, p. 204).
    Men zegt dat Amand de H., echtgenoot van Barbara de Jode, een zoon is van Martijn de Hornes, graaf van Houtekercke, en van Catharina de Hornes.  ↩︎
  5. Eene andere Barbara de Jode, natuurlijke dochter van wijlen Gerard de Jode, werd te Brussel gelegitimeerd, 20 December 1641. (C. 167, p. 22.) ↩︎
  6. Op de rouwborden uit de 18e eeuw, op het kasteel van Niel, is het schild van zilver, en de sterren van rood. ↩︎
  7. Frans Meerts koopman te Antwerpen en handelsdeelgenoot van Nicolaas de Groote, trouwde in 1646 met de zuster van zijnen compagnon, Susanna. Het contract werd den 27 October 1646 verleden voor notaris Doppegieter. De aanstaande man verschijnt vergezeld van Balthazar de Groote, ‘zijnen schoonvader’; de bruid is bijgestaan door hare moeder Anna van Colen, Jor Joachim Marchant, heere van Marselaer, secretaris van den secreten Rade van S. Maj. etc., haeren behout vaderJan de Bartholomeo van Colen, haren oom en haren broeder Nicolaas de Groote.
    Meert brengt ten huwelijk aan een huis met tuin in de Venisstraat, kapitalen, geplaatst in de handelshuizen de Groote en Meerts, en Balthazar en Ferdinand de Groote, drie huizen te Weert, schuldbrieven, enz. (Arch. op het kasteel van Niel.) ↩︎
  8. Mr Francois Marchant, raad der prinsen van Savoije, Beijeren, Cleve en Luik, en hun vertegenwoordiger aan het hof der aartshertogen Albert en Isabella, en zijne vrouw Tita (Tieth) Hoppers, dochter van den bekenden geleerde Joachim H., den vriend van den grooten staatsman Viglius ab Aijtta van Zuijchem, kochten Marselaer en verhieven het 19 November 1608. Zijne dochter Petronella Livina Marchant en haar man Maximiliaan de Mol volgden hun op, 11 Maart 1628. (E.B. en B 370, p. 249.) Deze heerlijkheid was gelegen onder Malderen, Lippeloo en Londerzeel en bestond in 1683 uit 36 bunders bouwland, bosch en weiland, een kasteel, een laathof, een cijnsboek en een leenhof (B. 378. p. 153.) Jan Baptist Christijn, baron van Meerbeek, stelde een proces in tegen den Curator van het sterfhuis van Martijn Ignatius de Hornes en Johanna Marchant, vrouw van Marselaer; hij eischte den gerechtelijken verkoop van de heerlijkheid Marselaer. Het proces werd uitgewezen den 9 Juli 1693. (Processen, bepleit voor het leenhof van Brabant 876-2671.) ↩︎
  9. Door den minder gewonen voornaam Tita, welken ook de tweede vrouw van M.J. de Hornes droeg, zou men in verzoeking komen, te meenen dat Tita Johanna uit dit tweede huwelijk gesproten was, hetwelk toch niet het geval is.
    Goethals (Diction. Nob.) noemt in zijne genealogie de Hornes, (waarvan wij intusschen met voordacht geen gebruik hebben gemaakt, omdat wij meermalen in de gelegenheid waren de onbetrouwbaarheid van dien schrijver te bevestigen) Tita Johanna: ‘Ida Johanna’ en duidt haar aan als eene dochter uit het tweede huwelijk. En daarbij citeert hij zelf een uittreksel uit haar testament, waarbij zij hare moeder Susanna de Groote noemt! ↩︎
  10. 14 Augustus 1654 verheffen de zonen van Don Domingo Moreno, kapitein der cavalerie in dienst van zijne Majesteit, ten gevolge van den dood huns vaders, 6 bunders bosch te Nuwerode, in het bosch genaamd van Wailhain, of de Mainaert; Jean Louis Moreno, priester en kanunnik van St. Waudru te Bergen, werd als sterfman van het leen ingeschreven (B. 375 p. 138). D. Petrus Ignatius MorenoBruxellensisnobilis, werd aan de universiteit te Leuven als student ingeschreven 4 September 1651 (Matricula van Leuven). Don Petro Moreno, licentiaat in de rechten en advocaat bij den Raad van Brabant, en Jean Louis Moreno, priester en kanunnik van het adelijk kapittel van St. Waudru te Bergen, geven kwijting voor notaris de Mailleth te Brussel, 20 December 1673. ↩︎
  11. Arnout Quellinus, beeldhouwer, † 22 November 1700, ligt te Antwerpen begraven in de St. Jacobskerk, met zijne beide vrouwen Anna Gabron, † 15 November 1669, en Cornelia Volders, † 24 Februari 1700. (J.F. II p. 153.) ↩︎
  12. Volgens de Inscript. funér., was hij geboren 25 December 1619 en stierf hij te Antwerpen. In de St. Pauluskerk aldaar, ziet men op de eerste zitplaats langs den kant van de Epistel, het wapen van M.J. de Hornes, gevierendeeld met de Jode. ↩︎
  13. Hij wordt gezegd ook kapitein en gouverneur van Lier te zijn geweest. Hij stierf 2 November 1672. Zijn rouwbord in de slotkapel te Niel, heeft deze kwartieren: Manrique, de la Corona, Ido, Liedekercke. Hij voerde het wapen van Manriquez de Lara. ↩︎
  14. Bogaerts: in zilver een groene appelboom met gouden appels en staande op een grond van het tweede. Nielis: in goud drie zwarte kepers. ↩︎
  15. Archief der stad Lier; een afschrift van dit contract zijn wij verschuldigd aan de welwillendheid, van den heer Mast, schepen dier stad. ↩︎
  16. Suzanna Bogaerts en hare dochters Maria Theresia en Petronella, lieten, krachtens een vonnis, 2 1/2 bunder land, toebehoorende aan George Joseph d’Ittre de Castre, erfgenaam van Maria Eleonora d’Ittre de Castre, in het openbaar verkoopen. Pieter van der Auweraa is kooper en wordt er mede beleend 14 October 1713.
    Den 24n Maart 1714 verheft de secretaris van den grooten Raad te Mechelen, Bogaerts, wegens den dood der weduwe Manriquez, voor den heer Lucas Frans Bogaerts, zijnen broeder, land te Schrieck.
    Den 14e van de volgende maand verheft bovengenoemde Frans Ignatius Manriquez, wegens den dood zijner moeder, een bosch te Beersel, genaamd ‘de Kouberch’ (M. 22, p. 215, 293, 294) 7 September 1716 verheft Maria Theresia Manriquez, vrouw van Jor Willem de la Motte, krachtens de na doode harer moeder plaats gehad hebbende boedelscheiding, een bosch te Beersel.
    Den 17e der volgende maand verklaart zij hare rechten, op het bosch te Beersel aan haren broeder te hebben afgestaan. (M. 23, p. 51, 55.)
    Den 4n Juli 1731 verheft Susanna Manriquez dit leen door den dood van haren vader Jor Frans Ignatius. Deze was kapitein in Spaanschen dienst in het regiment van den generaal, markies de Lozorios. Zijne weduwe Barbara Theresia Kampart als vruchtgebruikster, en haar 20jarige zoon Ferdinand Manriquez, kadet bij hetzelfde regiment, verkoopen het bosch aan Adriaan Serneels, meijer van Beersel. (M. 26, p. 91, 157.) ↩︎
  17. De Heer Bon Alb. de Roye van Wichen deelde ons mede dat sedert dat tijdstip de eigenaren van het kasteel van Niel allen die functie hebben bekleed, zoo als dit nog heden ten dage het geval is. ↩︎
  18. Arch. op het kasteel van Niel. ↩︎
  19. Maria Agnes Verbiest stierf te Antwerpen, 23 Mei 1724. Haar man plaatste voor haar in het Minderbroedersklooster aldaar een gedenkteeken met beider wapen, waarop hij zich noemt ‘Jacob Gerardus KnijffS.R.J. Eques hereditarius hujusque urbis consul’. Hij was bij diploma van 1 September 1719 door Keizer Karel VI tot den Rijksridderstand verheven. 9 Augustus 1724 verheft M’her Jacob Gerhard Knijff, voor hem en zijne kinderen, wegens den dood zijner vrouw, de rente op de goederen van Niel, enz., en laat zijn oudsten zoon Jor Jacob Gerhard Xaverius als sterfman inboeken (M. 25, p. 133). Knijff werd later Burgemeester der stad Antwerpen, en eindelijk op het laatst van zijn leven, priester en kanunnik der Cathedraal van Antwerpen. 15 October 1743, verklaart de eerwaarde Heer J.G. Knijff, priester, dat wijlen de Vrouw van Niel hem, in 1710, 2,000 gulden heeft afgelost. Zijn straks genoemde zoon was omstreeks dezen tijd gestorven, waarom Jor Jacob O’Donnoghue, Heer van Geldrop, voor zijne erfgenamen de rente van een kapitaal van 17,000 gld. verheft, den 29 October 1743 (M. 27, p. 262). ↩︎
  20. Zijn met 16 kwartieren versierd rouwbord bevindt zich op het kasteel van Niel in het vestibule van de eerste verdieping. ↩︎
  21. Gevierendeeld, 1 en 4 in rood een gouden leeuw, gekroond van hetzelfde; 2 en 3 in goud zes roode leliën; hartschild: in rood een gouden dwarsbalk, beladen met een blaauwe hoekige dwarsbalk. ↩︎
  22. Ignatius Josephus Wirix, advocaat bij den Grooten Raad van Mechelen, Amandus Josephus, licentiaat, professor in de rechten aan de universiteit te Leuven, en Anna Catharina Josephine, kinderen van wijlen Libert, doctor in de rechten aan gezegde universiteit, en van Johanna Theresia Peeters, verhieven, 30 Augustus 1751, bij doode van deze Vrouwe het kasteel van Wolfshaeghen, te Kessel bij Leuven met verschillende landerijen. Bij scheiding werden die goederen toegewezen aan Amandus Josephus, die een nieuwe verheffing deed 21 Januari 1755. Bij testament liet hij ze na aan zijnen broeder Ignatius Josephus (verheffing van 16 Mei 1760). Krachtens het geheim testament van dezen, van 15 Juli 1789, verhieven zijne vrouw en kinderen, Amatus Josephus, Johannes Maria Josephus en Maria Anna Josephine Wirix, den 22 October 1791 Wolfshaeghen en het leen van Ten-Broecke, te Santhoven. 14 Mei 1766 werden Jors Johannes Paulus, Amatus Franz en Clara Justine Domis, vrouw van den raadsheer in den Grooten Raad te Mechelen Wirix, met renten beleend, bij doode van den Eerwaerdigen heere Franz Joseph Nicolaas Domis, heer van Tercammen, eerst advocaat bij genoemden raad, later gegradueerd domheer van St Rombout te Mechelen (B). Wirix: in zilver een roode leeuw, gen. en get. van blaauw, in de rechter poot een gouden passer houdende, de punten naar beneden. ↩︎
  23. Peter en Meter waren: Hubert Jacob Joseph Montens, van Breda, en Wilhelmina Christina Maria Verheijen, geb. de Roije. – Zeldzaam samentreffen! beide echtgenooten waren dus op denzelfden dag geboren. ↩︎
  24. Op zijn rouwbord op het kasteel van Niel, ziet men dit wapen: gevierendeeld, 1 en 4 in rood een zilveren schuinbalk (Roije), 2 en 3, in rood een zilveren weerhaak, waar dwars overheen een zwarte hamer met gouden steel, waarboven een kroon van hetzelfde (Wichen). Gekroonde helm; helmteeken, een geharnaste en gehandschoende rechter arm, een turksche sabel zwaaiende, deze van zilver met gouden evest. Schildhouders: twee krijgsknechten in volle wapenrusting, houdende die rechts de banier van Roije, en die links van Wichen. Devies: Domine ad adjuvandum me festina. ↩︎
  25. Wij zullen later bemerken, dat de acte van 1534 eene soortgelijke clausule bevatte. ↩︎
  26. O’Donnoghue. ↩︎
  27. Stockmans, op. cit.; Analectes pour servir à l’hist. ecclés. de la Belg. IX, p. 37; Miraeus, Opera diplomat. IV, p. 22; H. Sel, De Heerlijkheid van Boom; de Raadt, Reeth en Waerloos; Berlaer et ses seigneurs; Alfr. Harou, Quelques mots sur la commune d’Hemixem; l’Abbé Vos, Lobbes, etc. ↩︎
  28. In het werk over de geschiedenis van Schelle, dat wij in medewerking met den Heer J.B. Stockmans, archivaris van Borgerhout, onder handen hebben, zullen wij meer bijzonderheden over die molen doen kennen. ↩︎
  29. Rectifier ainsi l’erreur commise par nous à la page 194. ↩︎
  30. De familie Daneels, die volgens overlevering een tak van het geslacht Berthout is, voerde in zilver twee roode dwarsbalken, met een zwarte schuinbalk, beladen met drie schildjes van Berthout (in goud drie roode palen), over alles heen. ↩︎
  31. Maçonnée en briques, porte une autre traduction de l’original, faite, en 1812, par le traducteur J.F. Wauters, à Anvers. ↩︎
  32. Wauters vertaalt: bruyère in plaats van prairies↩︎
  33. Wauters vertaalt: métairie in plaats van château↩︎
  34. Wauters heeft: …‘à la prédite maison en briques.’  ↩︎