Molenaarsfamilie van Hoorn

De molenaars familie van Hoorn gaat al eeuwen terug, er is wel eens geopperd dat zij af stammen van de van Hornes. J.A.W Swane heeft deze veronderstelling gedaan in zijn uitwerking van de genealogie van Brabantse molenaarsgeslachten.

Bij Coenen vinden we ook een dergelijke bewering terug alhoewel deze erg cryptisch is:


“De inwoners van een heerlijkheid waren verplicht om gebruik te maken van de wind- of watermolens van het dorp. De watermolen van Geldrop was eigendom van de Heer, maar ging in erfenis over naar een zijtak van de familie Van Horne in de vrouwelijke linie, waardoor het molenrecht werd losgekoppeld van de heerlijkheid.” aldus Jean Coenen.

Volgens hem is het molenrecht van Geldrop overgegaan, in vrouwelijke lijn, naar een van Hoorn. Dit zou zo rond 1470 gebeurt moeten zijn als Geldrop door Arnt van Ghoor aan Filips van Hoorn verkocht wordt.

Het dorp Geldrop met de heerlijkheid, de hoge en lage rechtspraak, huis en hofgoed en een molen, gingen blijkens register van leenakten der uitheemse lenen van het vorstendom Gelre en het graafschap Zutphen in 1403 over van ridder Philips van Geldrop op diens zoon Rogier van Geldrop.
Dit stuk van 1403 is het oudste geschrift dat bekend is, waarin de waterradmolen van Geldrop Op de Rul wordt genoemd.


Door: C.J.A.v.Helvoort 

In 1456 komt het goed van Geldrop aan de van Hornes, de graven van Heeze en Leende. De ordonnantie van Karel V van 1545 noemt als bezitter van deze molen de heer van Gaesbeke en in deze aanschrijving wordt bevolen, dat de pegel moet geteld worden 2 voet en 4 duim boven het peil van 11 Augustus; de kolk van de molen en de sluizen moeten hiernaar worden geregeld. Bij deze visitatie is ook gebleken, dat de brug beneden Geldrop op de Juffrouwendijk te eng is.

In 1542 komt Maarten van Horn in het bezit van de heerlijkheid Geldrop en hiermede dus ook van de waterradmolen op de Rul. Hij volgt hierin zijn vader op Maximiliaan van Horn. Waarom hij in de zojuist aangehaalde akte van 1545 heer van Gaesbeke –wordt genoemd is niet duidelijk maar wel verklaarbaar. We vinden hem elders aangeduid als Maarten van Horn, ridder en graaf “van Houtkerke en baanderheer van Gaesbeke. Op 10 Juli l552 draagt hij zijn goederen te Geldrop over aan Hendrik van Merode, maar in 1570 komen deze bezittingen wederom in zijn handen terug.
Maarten stierf in 1571. Zijn oudste zoon Philip treedt in zijn rechten te Geldrop maar slechts korte tijd want hij komt in1574 al te overlijden. Een jongere zoon van Maarten volgt hem op. Het is Willem van Horn, die wegens landverraad weinige jaren later word onthoofd. De verbeurd verklaarde goederen in Geldrop worden aan de familie teruggegeven en komen dan aan zijn zuster Maria van Horn van Heeze en Leende.
De waterradmolen blijft vele jaren in het geslacht der van Horns zoals we zien in de catalogus van Sasse van Ijsselt, die een akte van 11 October 166O aanhaalt waarin Mechteld van Horn als eigenares van deze molen staat vermeld.

In het kasteelarchief van Heeze en Leende wordt een sententie bewaard, waaruit blijkt dat op 24 September 1699 in een proces van J.F.de Horne tegen C.A. van Snouckaert het recht moet worden beslist dat eerst genoemde had als eigenaar van 2/3 op de waterradmolen van Geldrop.

In het boek Gelderse lenen van baron Soest, wordt een zekere Charles de Baussele, heer van Diest en getrouwd met Mechteld Marie van Horne genoemd, waarvan rechten op de watermolen van Geldrop in 1662 aan haar man gecedeerd werden door een zekere Gerret de Hornes:

In het boek LEENEN BUITEN GELDERLAND.
(UITHEEMSCHE LEENEN.)
BEWERKT DOOR MR. J.J.S. BARON SLOET.

Confirmation des générations: “Een waetermeulen, bestaende in een coorn-, olye- ende volmeulen, afgesplit van het vorige leen, te leen ontfangen bij Hendrick Charles de Baussele, nomine uxoris Mechtelt Marie de Hornes ), den 5 Martii 1661.
1 Gerret de Hornes verclaert door sijn volmechtiger Engel Peters geen recht nochte gerechticheyt op dese meulens te hebben, ende bij soo veer hij eenich hadde, dat hij sulckx cedeerde aen Hendrick Charles de Baussele ende sijn huysvrouw, den 22 Junij 1662

Mogelijk is een van de Gerard (de oude) van Hoorn hiermee bedoeld, de datum past bij Gerard de Oude van Hoorn, destijds mulder op Wolfwinkelse watermolen.

De wolfwinkelse water molen en haar Mulder…

omslag 1 – Heeswijk, St.Oedenrode, Boxtel

Relaas van de deurwaarder Abram van Deutecom van de domeinen, bij afwezigheid van de Heer Engelroij, over eigenaars van watermolens die in gebreke zijn gebleven m.b.t. de resolutie van 7 augustus 1681. De akte is opgemaakt op 15 maart 1683. Genoemd worden : de molenaar van Halder, de Heer Baijhaerts te Boxtel, Jonker Michiel de Jeger, Jan Craenen rentmeester van de Jeger.

Relaas van de deurwaarder opgemaakt 12 augustus 1681. Genoemd worden: de Heer Baijhaerts te Boxtel, de Heer de Jeger te Sint Oedenrode en Jan Craenen, de molenaar te Halder en de opeenvolgende data dat de deurwaarder contact met hen heeft gehad 12.1.1681, 8.11.1681, 15.3.1682. Op de achterzijde staat: “Overslagen te maken aan de watermolen van Herlair, Boxtel, St.Oedenrode en Wolfswinkel.

omslag 2 – Sint Oedenrode

Verklaring van de leenmannen dat voor hen zijn verschenen Lambert Janssen Rademakers wonende onder Sint Oedenrode op de hoeve van de Heer Oudensteijn, Jan Willems der Kinderen, Tony Willems van de Ven en Peter Joosten van de Ven alle drie wonende onder Son en van competente ouderdom. Ze hebben onder solemnele ede een verklaring afgelegd t.b.v. de Heer Philips Jacob van Borsssele.

Rademakers verklaart op 12 juli 1727 gezien te hebben dat zowel zijn beemden als die der naburen onder water stonden en het afgemaaide hooi wegdreef. Hij is toen met zijn knecht Marten Henderix naar Gerrit van Hoorn gegaan de molenaar op de Wolfswinkelse watermolen met de vraag de sluizen te sluiten, waarop de molenaar zweeg en sloot de sluisdeuren niet. In die zomer hadden de landerijen al meer onder water gestaan. De drie anderen bevestigen deze verklaring. Actum 13 oktober 1727.

Uitvoerige beschrijving van dat op 12 juli 1727 en meerdere malen de beemden rond de watermolen van Wolfswinkel onder water hebben gestaan. Molenaar Gerrit van Hoorn wordt gedagvaard. Met een relaas van de vorster G.D.Gester van Sint Oedenrode. Drie dateringen resp. 16 februari, 28 februari en 1 maart 1728.

Verklaring van de landmeter bij de Raad en Leenhof van Brabant Jan Francis van de Weijer, die bij diverse molens op bezoek is geweest. Op 1.10.1779 te Sint Oedenrode waar hij geen pegel heeft kunnen vinden. Dit heeft hij doorgegeven aan G. van Nouhuijs president te Siont Oedenrode en aan Jan de Porter oud pachter en nu collecteur van de houtschat, die verklaren dat bedoelde pegel eind 1778 of begin 1779 ‘door het ijs was omgedreven en nog in de rivier was leggende sonder dat er een nieuwen sederd dien tijd was gesteld’.

Op 21.10.1779 te Nederwetten om de pegel van de watermolen Hooidonk onder Nederwetten waar de pegel al enige jaren ontbreekt. Daarover heeft hij de president van Nederwetten Arnoldus Habraken geinformeerd.

Op 20 maart 1780 de watermolen te Wolfswinkel waar hij constateerde dat ‘het water boven de3n waterplaat meerder dan 5 voeten hoog was en dat den pegel voor den molen staande ongeveer nog twee voeten boven het water was uytsteekende en dat er verscheijde beemden nog onder water stonden’. Boxtel 1 april 1780.

Relaas van deurwaarder Hendrik Soetens der domeinen met dezelfde informatie – 13 april 1780.

Verbaal gehouden vanwege het steken van een nieuwe pegel aan de olie-, slag- en korenmolen te Sint Oedenrode op 12 augustus 1782. Hierbij zijn aanwezig Mr. Abraham Bastide als oudste leenman van de leen- en tolkamer de raad en rentmeester Schmeling vervangende vanwege diens zwakke gezondheid, Abraham Verster, Mr. Jacob Deutz leenman en griffier Mr. Johan Hendrik van Heurn. Ook zijn er Jan Francis van de Weijer gezworen landmeter en waterschatter bij de domeinen, Koenraad Molhuijzen hussier van de leen- en tolkamer. Ze hebben bij de molen aangetroffen Jonker Karel baron de Jeger Heer van Eeckart die voor 1/3 eigenaar van de molen is en de kinderen van de Heer Fredrik Baron van de Laar Heer van Blerik als eigenaar van het resterende deel. Voorts waren aanwezig Jan Willem van Nouhuis als stadhouder van de kwartierschout van Peelland, Goswin Herman van Nouhuis president, Johan Webster, Wilhelmus van Baar, Isak Roels en Mathijs Ernst als schepenen van Sint Oedenrode, omringd door de nodige omstanders. Bastide vroeg de aanwezigen om documenten of charters waaruit de hoogte waarop de pegel gestoken moest worden af te lezen was, maar die waren er niet. Niet ver van de molen hebben ze toen een eikenpaal gevonden die tot pegelpaal bestemd was. Die is tegen de wal gezet en bleek 11 voeten lang en van boven 9 bij 9 duimen zwaar. Ook is hen daar vertoond een ijzeren kruis met vier neerhangende veren en op het middelpunt een knop, welke kroon zou dienen om op de genoemde paal gespijkerd te worden. Vervolgens heeft men de plaats aangewezen waar de pegel moet komen en opdracht gegeven met het inheien van de paal. De plaats van de vooschreven pegel uit de oostelijke hoek van de oliemolen gemeten is 42 voeten. Daarna heeft men informatie ingewonnen over de laagste beemden of velden ‘boven de molen’ gelegen wat de Kerkenbeemd bleek te zijn, toebehorende aan de Heer Kien te ’s-Hertogenbosch. Die levert jaarlijks 17 of 18 karren hooi op en is uitgemoerd. In die beemd zou nog een bergje liggen waarop men [volgens de verhalen] meent dat Sint Oda gezeten heeft, de patrones van het dorp en een woning heeft gebouwd. Men loopt naar genoemde beemd. Iemand is meegegaan met een snaphaan bij zich om te kunnen schieten wanneer de genoemde laagste beemd nog vrij van water was. Door middel van twee egaal gestelde uurwerken waarvan het een door leenman Verster en het ander door leenman Deutz werd meegenomen, die bij de molen was blijven staan. Op die manier, zo schrijft men, ‘hebben zij kunnen weeten of den scheut die op den laagsten beemd gedaan werd dezelve was die men omtrent den molen gehoord had’. Intussen hebben leenman Deutz, griffier van Heurn en landmeter van de Weijer de ark, sluizen en brug van de molen opgemeten. Ze hebben daarbij bevonden ‘dat de ark tusschen de molens breed was 20 voeten en boven den zelve 22 voeten, dat de sluizen bestaan uit deze deuren en een losse deur en dat de brug breed was 12 voeten en wijt 21 voeten. De omstanders hebben verklaard dat de molen niet op de rivier de Dommel ligt maar op een ‘strang’ ervan, maar dat de sluizen wel op de rivier liggen. Men heeft vervolgens via een trap, even boven de molen, een spijker wiens onderste gedeelte met de oppervlakte van het water gelijk was, geslagen. De beide mannen die naar de laagste beemd waren gegaan keerden terug en zeiden er Jacob van de Laar aangetroffen te hebben de hoevenaar van de Heer Kien, die had verklaard dat het water nog 1 duim hoger zou kunnen stijgen zonder nadelig te zijn of schadelijk. Uiteindelijk is de hoogte van de pegel gefixeerd nl. op 1 duim hoger dan het onderste deel van de spijker. De pegelpaal was op een bepaalde diepte in de grond geheid en vervolgens is de paal ingekort en wel zo ‘dat het bovenste van de knop op het kruis boven op den paal te stellen 1 duim breed hooger zoude zijn als het onderste van den spijker was, zodat deze pegel vijf voeten zes duimen Bossche maat boven den waterplaats van den molen gestelt is’. Tenslotte is gevraagd aan de leenmannen en de landmeter of zij van oordeel zijn dat de pegel op de juiste wijze is gesteld. Geregistreerd door de griffier en accorderende met het register der pegelstekingen. Actum 12 augustus 1782.

Eenzelfde akte m.b.t. de watermolen op Wolfswinkel. De laagste beemd hier van de Koebeemd toebehorende aan Hillegardus Pieter Wierts. Actum 13 augustus 1782.

Verklaringen van het dorpsbestuur aan de overheid 1794-1808

Brief van de regenten van Veghel van 26-6-1794 aan J. van Heurn van de Leen- en Tolkamer als antwoord op diens brief van 10-6-1794.

  • Dat binnen dese plaats gevonden word een koornwindmolen,
  • waarvan eigenaars zijn: Johannes Scheij (wonende te Uden), Antonij Scheij (Zeelst), Wilhelmina en Hendrina Scheij (Veghel) en Johanna van Wil, weduwe van Peter Scheij (Boekel), voor het vruchtgebruik
  • De korenwindmolen is in de verponding voor 100-1-8 aangeslagen, betalende geen bede. Onder dien aanslag zijn geen landerijen begrepen
  • Geen octroije sijn ons bekend
  • Ook staat alhier gedeeltelijk een koornwindmolen genaamt de Coeveringse molen, gehorende mede onder de jurisdictie van St. Oedenrode en Schijndel, betalende alhier geen verponding of bede. De eigenaar is Gerrit van Hoorn, wonende te Sint-Oedenrode. Het octroij is van donderdag voor het feest van St. Noclaes 1299 door hertog Jan gegeven, volgens een copie van 3-8-1762 door Gerrit van Hoorn aan ons vertoont. (door Martien van Asseldonk)

De volmolen bij Kasteel Stapelen in Boxtel

In 1644 wordt daar een volmolen genoemd. Het kasteel was eeuwenlang eigendom en residentie van de Prinsen van Horne en van Salm-Kierburg. In een akte van dat jaar staat dat Gerrit, zoon van Adr. Jan Wouters in de stroom van de Dommel valt bij de volmolen “).

In 1834 verkocht Baron de Senarolens de Grancy van Haanwijk te St.- Michielsgestel de goederen van ‘t Kasteel van Stapelen aan Gerard Bogaers (1770-1850) lakenfabrikant en gemeenteraadslid van Tilburg 20). Er bevonden zich toen 4 molens op de landgoederen van het kasteel aan de Dommel, waarvan twee volmolens; Gerard Bogaers liet hier ongetwijfeld zijn lakens vollen, maar hij onderhield het vorstelijk kasteel met alle molens en gebouwen slecht. In 1857 kocht Jan Hendrik Makie het goed van de erven van Gerard Bogaers. De uitgebreide veiling-catalogus 21) met situatie-schetsen is op het Gemeentearchief te Tilburg bewaard gebleven. Bij de 12e koop: „Molens” staat „een goed beklante water-, graan-, schorsen volmolen”, gedreven wordende door 2 raderen, benevens een water-, vollen oliemolen op het daarbij gelegen smalwater, met al het daarin aanwezige gaande werk, slagbank, wrijfstenen, pan-volkommen, en andere gereedschappen. . ., verder een stoom-graanmolen. Kadastraal bekend en in de schets te zien in totaal 4 molens, nl. no. 352 de oliemolen, no. 249 de volmolen (dubbele watermolen), no. 251 de stoomgraanmolen en daartegenover de lakenvolmolen no. 1052, die later het eigendom zou worden van de Erven van P.G. van Hoorn in 1889. P.G. van Hoorn was graan-, olie- en volmolenaar op de molen te Gasteren bij Liempde, die eveneens eigendom was van G. Bogaers.

Hieruit blijkt dat ook bij Liempde onder Gasteren aan de Dommel een volmolen gestaan heeft, waarvan in 1962 nog resten te zien waren 22). De watermolens van Boxtel en Liempde worden ook genoemd in het Placcaet van Karel V in 1545. De watermolen van Liempde was in 1857 een dubbele molen, nl. een graan-, olie- en velvolmolen met 2 raderen 23). Hij bestond reeds in 1532.

De hoeve op ‘t Zondtveld

De vroegste locatie waar wij een van Hoorn kunnen plaatsen is de Heijhoeve te Zijtaard bij Veghel. Deze hoeve maakte onderdeel uit van het cijnsgoed van de heerrlijkheid Jekschot.

Blijkens een akte uit het schepenprotocol van Boxtel blijkt het volgende:

https://ww.myheritage.nl/site-family-tree-321634831/van-de-ven