Filips I van Horne Baucigny (1421-1488)

Filips van Horne (1421 – 1488) was een edelman, de zoon van Jan van Horne en heer van GaasbeekBaucignyHoutkerke en Heeze. Zijn peetoom was Filips de Goede, hertog van Bourgondië.

Huwelijk en kinderen

Filips had omstreeks 1440 een buitenechtelijke verbintenis, waaruit een kind, Jeanne, werd geboren. In 1450 trouwde hij met Johanna van Lannoy. Hun kinderen waren:

Daarnaast zijn nog vijf bastaardzoons bekend.

In 1473 trouwde hij met zijn nicht Margaretha van Horne, die leefde van 1461-1518. Dit huwelijk bleef kinderloos.

Filips bekleedde tal van hoge functies aan het hof van Karel de Stoute, en aan dat van Maximiliaan I en Maria van Bourgondië. Hij speelde op die manier een belangrijke politieke rol in de Nederlanden. Er is een inventaris van zijn heerlijke rechten bekend, waarin ook de grenzen van de heerlijkheid Heeze, Leende en Zesgehuchten nauwkeurig omschreven zijn. Hij sneuvelde in 1488 te Kortrijk, toen er troebelen waren waarbij Gent en Brugge de Vlaamse opstand tegen Maximiliaan aanvoerden. Daarbij werd Maximiliaan door de Bruggelingen gevangengenomen en later vrijgelaten, maar negen van zijn edelen werden onthoofd.

Philippe de Hornes, geboren in 1423, was een telg van een belangrijke edelman afstamming vernoemd naar het domein van Horn, nabij Roermond in het moderne Nederlands Limburg. Zijn ouders waren Jean de Hornes (overleden 1436) en Margriet de la Trémouille Filips werd in eerste instantie ingeleid aan Marguerite de Heinsberg, een nicht van Jean de Hornes (overleden 1505), bisschop van Luik, maar hij trouwde uiteindelijk met Jeanne de Lannoy (overleden ca. 1474), dochter van Jean de Lannoy (1410-1493). Uit dit eerste huwelijk had Filips vier zonen:

  • Arnould (overleden 1505/06), die trouwde met Marguerite de Montmorency, dochter van Jean I de Montmorency (1422-1477), Heer van Nijvel;
  • Jean, gehuwd met Adrienne van Ranst;
  • Franciscus, heer van Lokeren, gehuwd met Isabelle de Halewijn;
  • Antoine, heer van Hubersart, die ongehuwd bleef.

Philips had ook minstens vijf bastaardkinderen. Na de dood van Jeanne de Lannoy hertrouwde Filips zijn nicht Marguerite de Hornes (overleden 1518), dochter van Jacques de Hornes (overleden 1488), een meisje dat eerst aan Philips’ eigen zoon Arnould was beloofd.

Na de dood van Philips hertrouwde Marguerite met Johannes II de Montmorency (overleden 1510), heer van Nijvel.

Ex Libris Phillipus de Hornu

De bibliotheek van Philips I van Horne

Phillips beschikte over een aanzienlijke bibliotheek waaronder enkele kostbare geïllumineerde handschriften. Deze handschriften weren voorzien van zijn familiewapen en lijfspreuk:

Ezel

Een ezel beladen met zadeltassen en geassocieerd met het woord MON TOUT in een lijst

Periode1450-1490
Geografische gebieden Vlaanderen
Personage Philippe de Hornes
Familie van hoorn
Bijbehorende valuta’s ezel
Bijbehorende woorden MIJN ALLES

Het motto en het woord van Philippe de Hornes (Antwerpen, Museum Plantin-Moretus, M. 15-6, f. 1r)

Een ezel beladen met zadeltassen en geassocieerd met het woord MIJN ALLES in een lijst.

Dit woord en dit motto komen voor in twee manuscripten die worden geïdentificeerd door zijn wapen [1] . Deze boeken maakten deel uit van een prachtige bibliotheek die tegenwoordig o.a. wordt bestudeerd (Dubois, Wijsman)

Het motto en de woorden van Philippe de Hornes op een van zijn manuscripten (Parijs, Bibl. de l’Arsenal, ms. 5194, f. 1r)

Waarderingen

  1.   Antwerpen, Museum Plantin-Moretus, M. 15-6, f. 1r; Parijs, Bijbel. van het Arsenaal, mevr. 5194, geb. 1r.

Bibliografie

DUBOIS A., “De bibliotheek van Philippe de Hornes, heer van Gaesbeek en een Valère Maxime uitgevoerd in het atelier van Colard Mansion”, Als ich can. Liber Amicorum ter nagedachtenis aan professor Dr. Maurits Smeyers , CARDON B., VAN DER STOCK J. en VANWIJNSBERGHE D. eds., Corpus of Illuminated Manuscripts , 11-12, Leuven, Peeters, 2002, p. 611-627.

WIJSMAN H., “Twee bloemblaadjes van een bloem. The Copenhagen Flower of stories and the Production of Illuminated Manuscripts in Bruges around 1480”, Fund og Forskning i Det Kongelige Biblioteks samlinger , 47, Kopenhagen, Koninklijke Deense Bibliotheek, 2008, p. 17-72.

Zie ook de vermelding gewijd aan Philippe de Horn in de Bibal-database .

Catalogus van verluchte handschriften, Museum Plantin-Moretus Antwerpen, Leuven 2013

De wapens van Hornes-Gaasbeek werden overschilderd met dat van de familie Montmorency op een onbekend moment. Anne Dubois heeft de overdracht van de manuscripten van Philippe de Hornes in de eerste jaren 70 jaren na de dood van de opdrachtgever.

De handschriften werden voor het eerst geërfd door Arnould de Hornes (overleden 1505/06), Philips oudste zoon. Hij werd (waarschijnlijk op zeer jonge leeftijd) aan zijn nicht Marguerite van Hornes uitgehuwelijkt. Het huwelijk was bedoeld om een geschil over bezit van Gaasbeek tussen de twee takken van de familie te beslechten. Zoals we hierboven vermeldden, trouwde zijn eigen vader Philip uiteindelijk met Marguerite. Arnould trouwde toen met Marguerite de Montmorency, een dochter van Jean de Montmorency en Marguerite de Hornes.

Arnould had een lang juridisch geschil met de erfgenamen van zijn moeder en haar tweede echtgenoot, Jean de Montmorency (die ook vader was van Arnoulds eigen vrouw), over de krans van zijn moeder.

De handschriften zouden dan logischerwijs zijn overgegaan naar Arnoulds oudste zoon, Maximiliaan van Hornes (overleden 1542/43), die ridder was van het Gulden Vlies en kamerheer van Karel V. In 1504 trouwde hij met Barbe van Montfoort, een dochter van Jan van Montfoort, en zij had zeven kinderen. De familieruzies gingen door, omdat Filips de Montmorency probeerde Gaasbeek in bezit te nemen van Maximilien de Hornes. Hij slaagde hier echter niet in. Toen Maximiliaans oudste zoon Henri in 1540 overleed, werd zijn tweede zoon Martin zijn belangrijkste erfgenaam. De opvolging kwam hem niet ten goede want hoewel hij inderdaad de familiebibliotheek heeft geërfd, zal hij zeker ook de zware schulden hebben geërfd waaraan hij zelf nieuwe toevoegde vanwege zijn hoge uitgaven voor het ondersteunen van de militaire expedities van keizer Karel V. Omdat hij zijn schuldeisers niet meer kon betalen, op 13 Mei 1549 werden zijn bezittingen en inkomsten onder het curatorschap geplaatst.

De opdrachtgevers en de latere eigenaars van ons manuscript

Een wapenschild werd geschilderd op f. I van het eerste deel, en op f. 7 f. I), f. 108v (f. CIIv) en f. 127v (f. CXXIv) van het eindvolume van ons manuscript (fig. 1, 2 en 6). In het eerste deel worden het familiewapen gekroond door een kam: het hoofd van een hond. Het familiewapen bestaat een keel van goud met in het midden rood kruis kruis, in de 4 kwartieren staan zestien azuurblauwe alérions. Deze worden al lang erkend als de wapens van de familie Montmorency “de Laval”. Dit heeft geleid tot het vermoeden dat Anne de Montmorency (1492-1567), conetable van Frankrijk, een voormalige eigenaar zou kunnen zijn. Er zijn echter geen verdere aanwijzingen om de claim te staven. Deze familiewapens zijn niet die welke oorspronkelijk in het volume verschenen, want zij zijn over anderen geschilderd. De oorspronkelijke wapens, waarvan…

Vermedling van Philips van Horne in Brugge in de Cronijcke van den lande ende graefscepe van Vlaenderen, gemaect door Jo.r Nicolaes Despars

Van welcken vertreckene die Ghendtenaers ghewaer
schuyt zijnde , zonden tsanderdachs twee van haerlieder
capiteynen met volcke van orloghe naer Gheertsberghe,
dieter voorts al roofden dater ghebleven was , stekende
endelinghe ooc tvier in die stede , omme dieswille dat zy
die prince mede vielen , hoewel dat zyder lettel voordeels
an ghedaen hadden , zo voorzeit es. Hierentusschen , te
wetene up den XVI. der zelver maent , schoten die van der
ghendtscher leghere even dapperlick alle den dach lanck
ghedeurende met haerlieder meeste artijlgerie up die stede
van Oudenaerde , ende die van binnen betaelden hemlie
den met zo ghelijcken payemente, dat men tgheluyt me
nich mnijle varre hoorde , niet zonder diversche dangereuse
coursen ende ooc bloetsturtinghen, al zo wel van der een dere als van der andere zijde. Maer syrijdachs naer
Belokenpaesschen , den XXI van der voorzeider maent ,
haddent die Ghendtenaers, diet passagie te Spiersbrugghe Gerechtby de
bewaerden , veel te quaet jeghens die van der casselrie van Cortrijcke, daer die grave Jan van Stampes dic capiteyn of
482 FILIPS VAN BOURGONDIE , XXVIII ” GRAEF.

  1. was , in der maniere dat zy naer den eersten schok ende anstoot talleghelijck die vlucht an namen , eeneghe thuy
    sewaert met haerlieder capiteyn Jan Boterman , ende dan
    dere naer die kercke die men achter een in gloeyen stelde,
    zo dater wel C ende XL ter stede doot bleven , zonder die
    ghevanghene ende gherentsooneerde. Ende tsondachs daer
    naer vespereyde te Brugghe (niet jeghenstaende den trou
    blen tijt) die forestier van den Vagheviere, vindende hem
    Steekspel tsanderdachs uytnemende wel ghemonteert ende ghewa van den witten Beer. pent ter bane op die Marct , met Jan de Zwaef, Jan Can
    neel , Jooris Metteveye , Jan Hoste ende Jooris Bave, aldaer
    menighe vrome lance ghebroken wiert , eer anderstont dat
    Jooris Metteneye den spiet ghecreech, bedegende midts
    dien nieu forestier voor die toecommende jaerschare. Ten
    zelven daghc ghecreech die ghementionneerde grave van Slampes lèasteel Helchin themwaerts , byder vaylgiandise
    van zijne Artisienen ende Pijcaerden , nemende van danen
    zijnen wech , duer Peteghem, naer die stede van Oude
    naerde , de welcke by die van Ghendt zo buytermaten
    nauwe omrinct ende belegt was als een wondere, niet
    zonder apparent dangier van eer yet lanck (by ghebreke
    van vitaylgie) in die handen van hare vyanden te moeten
    commene, ten hadde ghedaen tsecours voorscreven , van
    twelcke die van binnen gheadverteert zijnde, hemliedeu
    zonderlinghe zeere verblijden , ende ghecreghen couragie
    als leeuwen , doende die van der ghendtscher armeye tal
    len cante al tmeeste leet ende spijt dat zy consten ghe dincken ofte ghepeyzen , daer jeghens die gheoutragierde
    van ghelijcken ooc niet slincx en vielen , revengierende hemlieden zo van als dats hemlieden die gheassiedgierde
    niet beloven en dorsten . Ende bovendien , zo trocken die
    ghuene die ter slinckere zijde van der reviere van der
    Schelde laghen , zeer clouckelick ende in schoonder or donnantie, die grave Jan van Stampes jeghens, die welcke
    FILIPS VAN BOURGONDIE , XXVIII GRABP. 483
    tzelve zo haest niet gheware en wiert, ofte hy en dede 1452 .
    hemzelven terstoot ruddere slaen , byder handt van Mer Hectoor van Savoyen , slaende daer naer zelv . LII edele
    mannen rudders, daer of dat die principaelste waren : Antheunis , die bastaerde zuene van den hertoghe Philips
    van Bourgoengnen , Philips van Hoorne, Antheunis van
    Herreyn , Jacob van Stamburch , Jan van Miromont , Loss
    van Belle , Jan van den Bossche , Loys de Brune ende Wal
    rant van Marrelly ; twelcke alzo ghedaen zijnde, hy stelde
    voorts , zonder dilay , alle zijn gendarmerye (wesende om
    trent acht duysent inannen sterck) driesins in zeer goeder
    ordonnantie ende slachordene , blivende niet min zelve
    beleedere van der bataylgie ; die voorscreven bastaert van
    Bourgoengnen gaf hy die avantgarde , ende Mer Hector van
    Savoyen die arrieregarde , met een groote menichte van
    archiers ende andere voetknechten , zo dater horribelicke De Gentenaers zeere ghevochten wiert , maer die Ghendtenaers en moch-roor Audenaerde geslagen,
    tenter niet houden staen , zy vielen veel le cranck , ten
    upsiene dat haerlieder compaengnons, ligghende ter rech
    tere zijde van der Schelde, hemlieden niet ter hulpe ghe
    commen en consten ; dies vloden zy in groote hopen ( naer
    tverlies van bet dan XV° persoonen) , waer hier waer daer
    in drooghe grachten , busschen ende haghen, sauverende
    hemlieden daer ende zo zy best mochten. Van dat die
    hertoghe Philips van Bourgoengnen te Gheertsberghe dese
    blijde tijdinghe verhoorde , hy zwoer by zijn rudderscip
    dat hy emmers mede deelachtich wesen wilde van der
    victorie , treckende ten dien fine reghelrecht naer die
    ghuene die ter rechtere zijde van der Schelde noch voor
    Oudenaerde ghebleven waren , zo wy ghehoort hebben ;
    maer voorwaer zy en dorsten zijn comste niet verbeyden ,
    loopende ten XXIIII daghe van der maent voornoemt zo haestelick haerlieder veerden , dat zijt al abandonneerden
    dat zyder ghebrocht hadden ; dies nochtans niet jeghen
    484 FILIPS VAN BOURGONDIE, XXVIII” Graef.
  2. staende zy wierden zo stranghelick van allen zijden ver
    volcht, dater zeer lettele van hemlieden , met haerlieder
    capiteynen weder thuysewaert keerden , by der uytne mender vromicheit van den grave Loys van St-Pol , mets
    ghaders ooc van Thibault ende Jacob van Luxemburch ,
    beede zijn broeders, tzamen gheassisteert by Mer Adolf van
    Cleven , die heere van Ravesteyn ; Cornelis , die bastaert van Bourgoengnen , gouverneur van Luremburch ; Jan van
    Croy, die heere van Tours, up de Marne , ende meer an
    dere edelen , de welcke eenen bysonderen grooten moort
    in de vluchtende Ghendtenaers te Marlebeke bedreven ,
    hebbende niet min compassie ende medelijden up haer
    lieder vaendraghere , gheheeten Jan Sneyssoone (ofte Sey Ongemoene dap -sins) wesende een vleeschauwere van zijnen ambochte ,
    Sneyssoone. omme dieswille dat hy hem continuelick even vaylgian telick weerde ooc up beede zijn knyen , naer dat hy in
    zijn becnen ghequetst was dat hy niet meer ghestaen en
    conste , houdende altijts tveendele in deen handt ende
    zijn mes in dandere handt totter laetster aseme

Chronologie

ongedateerd (1475)
Huwelijkse voorwaarden tussen Philips van Horn en Margaretha van Horn te Gaasbeek.

Neuenahr 716; inv. Meurs 1600 D 554

fol. cxii

JOHANNES BOUDENS procureur, JONKER PHILIPS VAN HORNE HEER VAN HEEZE en LEENDE enerzijds, HEER HERMAN VAN EYNDHOUTS priester procureur van het GODSHUIS VAN POSTEL anderzijds en JOHANNES VAN DEN EYNDE namens LIEROP als derde partij – compromis ‘ om sekeren gemeynten wille daer af onlanx questie tusschen is geweest’ er zal een staat opgemaakt worden over het gebruik van de gemeynt – [5.9.1446]

fol. cxv

EERSEL contra POSTEL [19.9.1446]

The authors of this dastardly crime were never discovered, and perhaps
there was no wish to discover them; but rumour pointed to the Lord of
Montigny and the bastard of Gaesbeke, the first the father-in-law, and
the second an illegitimate son of Philip of Hornes, a man known to be
one of the chief foes of the victim and high in the favour of
Maximilian. Had John of Dadizeele lived, he might perhaps have moderated
the passions of his friends, and protected even those who hated him.
'His death was the bursting of the last _digue_ which opposed itself to
the flood of civil discord which had so long been threatening the
country. It was fatal alike to the men who had compassed it and to the
burghers, who celebrated his funeral in a manner befitting a prince; it
was the mourning of all Flanders, condemned as she now was to see the
extinction alike of her domestic peace and of the last faint ebullitions
of her power and liberty.'(...)

Though the _Echevins_ of Bruges were so terrified at the arrest of their
colleagues that they not only made no protest, but in order to
propitiate Maximilian granted him a very considerable subsidy, the
_Echevins_ of Ghent retaliated by pronouncing a sentence of exile for
fifty years against Philip of Hornes, who immediately after Dadizeele's
murder had fled to Marie's Court at Bruges, where, under shelter of her
popularity, he knew that no man would dare lay hands on him, for the
sweet and comely daughter of the Terrible Duke of Burgundy was very dear
to the Flemish people. As Philippe de Commines quaintly has it, '_Elle
estoit très honneste dame et bien aimée de ses sujets, et lui portoient
plus de révérence et de crainte qu'à son mary_.' Keeping herself
entirely apart from the intrigues and machinations of her husband, and
leaving the reins of government entirely in his hands, her delight was
to mix with her people like the wife of some plain citizen. When before
the victory of Guinegate all the women of Bruges walked through the
streets in procession barefoot and with candles in their hands to
implore God's blessing on the Flemish hosts, Marie was among the rest.
When in winter time the Minne Water was frozen and the lads and lasses
of the city disported themselves on skates, many a happy burgher was as
pleased and as proud at the skill and the grace of his beautiful
girl-sovereign as if she had been his own daughter. So too was it when
Marie, along with her ladies, went out to hunt. As she rode down the
_rue des Pierre_, across the _Grande Place_, and along the _rue aux
Laines_ towards the _Porte de Gand_ on her way to the marshes of
Oostcamp or to the woods of Maele the people cheered her to the echo.(...)


CHAPTER XXII

_The Final Catastrophe_


Upon the death of Marie of Burgundy the storm for a moment lulled.
Philip of Hornes had fled the country; the Estates-General had assembled
at Bruges to provide for the administration of the realm during the
minority of the legal heir to all Marie's domains, her son Philip, now
an infant of three years of age; and Maximilian, who knew very well
that, in accordance with the marriage treaty of 1479, his authority over
the Netherlands should now come to an end, and who hoped, nevertheless,
to prevail on the communes to appoint him Regent of Flanders and
guardian of his infant son, was showing himself as conciliatory as
possible. He consented to the perpetual banishment of his favourite
Philip of Hornes, suffered the burghers to open negotiations with Louis
XI., with a view to the instant termination of the war with France, and
did not hesitate to confirm a treaty of peace, which they concluded at
Arras on December 23, 1482, and that, notwithstanding that the King of
France was thereby acknowledged suzerain of Flanders, and that as such
Louis XI. had confirmed and renewed all the rights and privileges
granted by Marie at the commencement of her reign.
(...)


After some hesitation the Duke deemed it prudent to yield: Philip of
Hornes would soon be at Bruges with reinforcements and then he would be
in a position to reassert his authority.

Presently (January 24, 1488) the deputies returned from Ghent with news
that they had failed in the object of their mission. Maximilian, who
received them in the hall of his palace, was bitterly disappointed, and
though at his urgent request the burghers promised to try again, from
that moment he again resumed his machinations against them, and mistrust
and suspicion and evil foreboding were once more rife in the city. That
very night his conduct at a banquet given in his honour at the _Hôtel de
Richebourg_ by the widow of Martin Lem (burgomaster in the time of
Charles the Terrible) was not a little disquieting. He had suddenly left
the table to make a tour of the ramparts, carefully examining the number
of guards at the gates, distributing money amongst them, and so forth.
On January 27 he left the city, ostensibly for the purpose of hawking,
but no one believed that sport alone was his object. So too on the 28th,
and on the 31st he received two pieces of news:--Philip of Hornes was
close to Bruges, and the second deputation to Ghent had been as
unsuccessful as the first.

The dice was cast. Maximilian drew up his German guard in the courtyard
of the palace and sent messengers to Hornes to enter the town at once by
the _Porte des Maréchaux_. The same evening, accompanied by Burgomaster
Van Nieuwenhove, one of his creatures, and a small band of attendants,
to this gate he came, and demanded that it should be opened; but the
gatekeepers, who suspected foul play, flatly refused. No power on earth,
they said, should make them open their gates. There was no time to waste
in parleying, the main object being to quietly admit Hornes and his
reinforcements; but the burghers were aware of what was doing, and the
Regent hastened with like result to the _Porte de Gand_ and the _Porte
Ste. Croix_. More fortunate at the _Porte Ste. Catherine_, by this exit
he went forth--may be its guardians believed he was bent on some further
excursion--dispatched messengers to Hornes to bid him enter at this spot
and not to attempt to do so by the _Porte des Maréchaux_, once more
returned to the city and endeavoured by force to keep the way open for
him. But the guardians, crying 'Treason, treason,' had meanwhile aroused
the neighbours, and before Hornes could effect an entry they had lowered
the portcullis. Whereupon Maximilian fled to the Princenhof and

[Illustration: PORTE DES BAUDETS]

summoning _Écoutète_ Peter Lanchals bade him take measures to obtain
possession of the city gates. It was too late. What had occurred at the
_Porte Ste. Catherine_ was now known throughout Bruges, and all the
gates were strongly guarded by armed guildsmen. Almost in despair, the
Regent gave orders to fire the town, hoping that in the confusion Hornes
would somehow or other be able to effect an entrance--vain hope; the
fires were no sooner kindled than extinguished. Maximilian, however, was
not yet at the end of his tether. The _Porte de Gand_ had been entrusted
to Mathew Denys, Dean of Carpenters, who was said to be favourably
disposed towards him. Again he sallied forth with a handful of faithful
Germans, and again he was disappointed. With rude speech and violent
gestures Mathew disdained his addresses. 'Deliver your dean into my
hands,' cried Maximilian, furious at his refusal, 'and I will load you
with benefits.' This, to the soldiers under Mathew's command. 'While
there is a drop of blood in our veins,' was the reply, 'we will never
abandon him.' 'Then at least let me leave the town,' cried Maximilian,
but neither would they grant this request; they felt sure he would be
off to Damme to summon the little garrison there to join the army of
Hornes.

Whereupon council of war, and assembly in the _Place du bourg_ of all
the Duke's forces, strenuous exertions on the part of Peter Lanchals to
rouse the burghers of his party to rally round Maximilian, much
reluctance on their part to do so, great curiosity on the part of the
multitude to learn what was going on, and no little anxiety on the part
of the Germans to maintain order. _Stact! Stact!_ they shouted, making a
hedge with their halberds as the crowd pressed them closer and closer,
which, in plain English, means 'keep back,' but in the excitement and
turmoil of the moment, the people thought the soldiers cried _slact,
slact_, that is 'strike, strike,' and fled helter-skelter, cry-out as
they went that the Germans were going to slay them. Whereat panic
unspeakable, and whilst the tocsin shrieks over the city, a host of
armed guildsmen file into the market-place, bringing with them
forty-nine cannons and fifty-two standards; and a crowd of trembling
priests secrete in the crypt of St. Donatian's, in the secret chambers
in the thickness of the walls, in the vast _grenier_ above the vaults,
in holes and crannies, wherever they can, their relics and their art
treasures, and frantically call on clerk and sacrist to save them from
the Germans; messengers are sent off in hot haste to summon help from
Ypres and Ghent; Maximilian, trembling for his life, withdraws to his
palace, but not by way of the market-place; the whole town thrills with
excitement and a burning desire for vengeance, increased tenfold when
news comes of the arrest of the incendiaries, two Moors in the service
of Count van Zollern. Not a burgher but was convinced that Bruges had
escaped disaster by the skin of her teeth.
(...)