Helmond (NL)

EEN ONBEKENDE OORKONDE VAN 1222 BETREFFENDE HELMOND

M.W. VAN BOVEN*

1. INLEIDING Het onderzoek naar de oudste geschiedenis van de Meierij van ‘s-Hertogenbosch is krachtig gestimuleerd door het verschijnen van het Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, deel I De Meierij van ‘s-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert), voortreffelijk bewerkt door dr. H.P.H. Camps. In zijn inleiding op dit deel verhaalt Camps hoe moeizaam het werk tot stand is gekomen; niet in het minst door het feit, dat dit oorkondenboek geen echte voorloper heeft gehad en zodoende het meeste materiaal nog verzameld moest worden. Het risico, dat na het verschijnen van het Oorkondenboek nog oorkonden zouden worden ontdekt, die in het werk thuis hoorden, was daarom groot. Camps heeft dat ingecalculeerd en kondigde al een supplement aan1 ). Inmiddels zijn reeds verschillende oorkonden geregistreerd, die te zijner tijd in dat supplement zullen worden opgenomen.

Onlangs werd door M.P.J. van den Brand uit Venray2 ) een belangrijke ontdekking gedaan van oorkonden, waarvan enkele beslist een plaats verdienen in het supplement. Op zoek naar gegevens over het geslacht Van Mirlaer in relatie met Milendonck bezocht hij begin december 1983 het Herzog von Croy’sches Archiv te Duimen (Westf.) en trof daar een tot nu toe in ons land geheel onbekend archiefbestanddeel aan van oorkonden betreffende het graafschap Horn. Hieronder bevond zich een oorkonde van september 1222, waarin Hendrik I, hertog van Brabant, van Willem van Home het allodium de Helmont en andere goederen in de Peel koopt.

Ofschoon de ontdekte oorkonden, voor zover van belang voor Noord-Brabant, nog door de huidige bewerkers van het Oorkondenboek van NoordBrabant, drs. M. Dillo en drs. C. van Synghel, bestudeerd zullen worden, menen we – na overleg met beide bewerkers3 ) – de oorkonde van september 1222 over Helmond niet onvermeld te moeten laten, temeer niet omdat de belangwekkendheid van de inhoud te groot is om te wachten tot de publicatie in het supplement van het Oorkondenboek. De publicatie daarvan is niet op korte termijn te verwachten”).

2. DE OORKONDE VAN SEPTEMBER 1222

2.1. Enige archivistische en diplomatische bijzonderheden De oorkonde van september 1222 maakt deel uit van 27 charters, lopende van (1108) 1217 tot 1586, betreffende het graafschap Horn. Ze bevinden zich in het Archief van het Hertogelijk Huis van Croy (inventarisnummer MIII, l, berustende in het Herzog von Croy’sches Archiv te Duimen (B.R.D.). Voor de herkomst van deze oorkonden bestaat een plausibele verklaring. De bemoeienissen van het geslacht Von Croy met Horn ontstonden door het huwelijk in 1716 van Philipp Alexander Emanuel von Croy-Solré met Maria Margaretha Luise von Milendonck, erfdochter van het genoemde geslacht. De Van Milendonck’s, in vrouwelijke lijn afstammend van het geslacht Horne, hebben jarenlang processen gevoerd tegen de prins-bisschop van Luik en diens kapittel over de aanspraken op het graafschap Horn5 ). De twist was ontstaan na de dood van de laatste mannelijke stamhouder van de Horne’s in de 16e eeuw, die voor wat het graafschap Horn betreft leenman was van de prins-bisschop van Luik. Luik meende, dat door het ontbreken van een mannelijke erfgenaam het leen terugviel tot de leenheer, die voortaan hierover vrijelijk zou kunnen beschikken. De erven van de Horne’s daarentegen beriepen zich op een Successionsordnung, bekrachtigd door de Roomse Keizer in de 15e eeuw, krachtens welke ook vrouwelijke erfgenamen in dit leen zouden kunnen opvolgen. In deze twist speelde de bijzondere positie van het graafschap als rijksonmiddellijkheid een rol. De geschillen werden in rechte uitgevochten voor het Rijkskamergerecht te Wetzlar. In de 18e eeuw stelde het geslacht Von Croy-Solré zich partij als pretendent van de rechten van de Horne’s. De jarenlange processen eindigden abrupt en onafgedaan in 1794 toen het prinsbisdom Luik met het graafschap Horn bij Frankrijk werd ingelijfd6 ).

Vele processtukken over deze kwestie bevinden zich in het genoemde archief te Duimen, alsmede ook de oorkonden betreffende het graafschap Horn, die door het huwelijk in 1716 in het bezit van het huis Von Croy-Solré terecht zijn gekomen. Deze oorkonden waren tot op heden onbekend. In de oude Brabantse bronnenpublicaties (Butkens, Miraeus, Miraeus-Foppens) wordt hiervan geen melding gemaakt. Ook in latere tijden zijn de oorkonden, voor zover wij hebben kunnen nagaan, buiten publicatie gebleven. Van de oorkonden bestaan een tweetal regestenlijsten, berustende in het archief te Duimen: één in het Frans, daterende uit de 18e eeuw, en één in het Duits, opgemaakt door enkele onbekende Duitse archivarissen in de periode tussen de twee wereldoorlogen7 ).

De inhoud van veertien oorkonden van 1108 tot 1317 zijn anderszins bekend: via tweede exemplaren van de grosse of via cartularia. De oorkonde van september 1222 is uniek en volledig onbekend. Dit is opmerkelijk, omdat het een chirograaf betreft, waarvan het tweede exemplaar berust moet hebben in de kanselarij van de hertog van Brabant. Omdat het hier klaarblijkelijk om een enkel stuk gaat is enige voorzichtigheid ten aanzien van de authenticiteit van de oorkonde geboden. Zeker nu oorkonden betreffende het graafschap Horn te Duimen ook dienst hebben gedaan als retroacta bij de bovengenoemde processen over de aanspraken op het graafschap. Toch hebben we geen reden om aan de echtheid van de oorkonde te twijfelen. Allereerst is er geen verband te leggen tussen de rechtsvraag bij de processen en de inhoud van de oorkonde. In de inventaris van de processtukken8 ) wordt de oorkonde van 1222 niet genoemd of als bewijsstuk toegevoegd, zodat enig motief voor vervalsing op dit punt ontbreekt; Bovendien is de paleografie van de oorkonde zonder twijfel eigentijds. Het schrift maakt een betrouwbare indruk zonder doorhalingen of raderingen. Het eigentijdse karakter wordt nog bevestigd door de namen van de getuigen en de overige personen, die in de oorkonde worden genoemd. Voor zover ze reeds uit andere bronnen bekend zijn, komen ze in de genoemde periode voor. Vijf van hen treffen we als getuige aan in een oorkonde van de bisschop van Utrecht ten behoeve van de hertog van Brabant, die in dezelfde maand en hetzelfde jaar is verleden9 ).

Toetsing van de inhoud aan de eigentijdse omstandigheden is moeilijk, omdat de bronnen over Helmond in die periode nauwelijks voorhanden zijn. Wel is de beschreven rechtshandeling niet onbekend10) en past de overeenkomst, die in de oorkonde wordt bevestigd, geheel in de politiek van de hertog van Brabant in die dagen in onze streken.

Enige onduidelijkheid blijft bestaan over de vraag of de oorkonde ooit rechtskracht heeft gehad. Men zou hieraan kunnen twijfelen, omdat het zegel én de zegelstaart van een der partijen, nl. van Willem van Horne, geheel ontbreken. Enige aftekening op het perkament van een ooit aanwezige zegelstaart was, mede door de slechte staat van het charter, niet te ontdekken. In de bovengenoemde Franse regesten!ijst uit de 18e eeuw wordt al melding gemaakt van het ontbreken van de zegels, zonder mededeling over de aanwezigheid van de zegelstaarten. Er zijn redenen te veronderstellen, dat de beoogde rechtshandeling wél is geëffectueerd. Naar ons gevoelen is de oorkonde opgemaakt op initiatief en in de omgeving van de hertog. De namen van de getuigen en de overige in de akte genoemde personen pleiten hiervoor”). Voor het overgrote deel kunnen zij gerekend worden tot de naaste kring van de hertog. Nu de oorkonde aangetroffen is iri het archief van de Horne’s, de wederpartij van de oorkonder, moet er sprake zijn van een grosse, niet van een minuut of concept. Bovendien is er na 1222 geen sprake meer van bezittingen van de Horne’s in Helmond, zodat Willem van Horne zijn allodium moet zijn kwijtgeraakt. Nader onderzoek in het kader van de uitgave van het supplement op het Oorkondenboek kan wellicht meer uitsluitsel geven. Ons onderzoek naar de authenciteit van de oorkonde kon niet meer dan zeer voorlopig zijn.

2.2. De inhoud van de oorkonde

Volgens de inhoud van de oorkonde blijkt Willem van Horne in 1222 bezitter te zijn van het allodium Helmond en van andere goederen in de Peel. Deze bezittingen verkoopt hij aan Hendrik I, hertog van Brabant voor de prijs van 300 mark Keuls. De koop wordt gesloten in september 1222 en gaat in op l oktober („a festo beati Remigii”) van dat jaar. Etedongen wordt, dat betaling zal’plaatsvinden in twee termijnen van elk één jaar. Klaarblijkelijk zien partijen toch problemen bij het betalen van de koopprijs. Zij komen dan ook overeen, dat voor het geval binnen de afgesproken termijnen niet is betaald, de hertog voor elke niet-betaalde termijn jaarlijks 18 mark Keuls zal betalen. Deze „boeterente” zal Willem van Horne ontvangen in de vorm

5 van goederen, die op advies van vier personen zullen worden aangewezen: twee met naam genoemde personen uit de omgeving van de hertog, namelijk Thomas Proost en Willem de Vos uit ‘s-Hertogenbosch en twee nog nader aan te wijzen personen door Willem van Horne. Thomas Proost is voor ons een onbekende. Vermoedelijk is hij lid van de vooraanstaande Bossche familie Proost, waarvan een zekere Dirk in de 13e eeuw deel uitmaakt van de Bossche schepenbank12).

Willem de Vos komen we in de oorkonden van de hertog vaker tegen, zonder dat nu geheel duidelijk was waar hij vandaan kwam. Zoals uit de tekst van deze oorkonde blijkt, uit ‘s-Hertogenbosch. Hiermee wordt het vermoeden van Camps, dat hij uit de Meierij zou komen, bevestigd13). Twee Bosschenaren dus, die de hertog assisteren in de Meierijsche aangelegenheden. Een constatering die past in de opvatting dat vanuit ‘s-Hertogenbosch het noorden van het hertogdom door Hendrik I in zijn invloedssfeer is gebracht.

Door partijen wordt voorts overeengekomen, dat Willem van Horne voor de waarde van de bedongen koopprijs goederen van de hertog in leen kan houden. De opbrengst van de goederen wordt dan nadrukkelijk buiten de koopprijs gehouden en de hertog is gerechtigd om van jaar tot jaar de helft terug te kopen. Een wat onduidelijke zin is gewijd aan de voogdij van de Echternachse goederen. De hertog stelt, dat hij aan Willem van Horne een leenman zal geven, die zonder leenverhef of andere verplichting zich als leenman mag stellen, vanwege de voogdij van Echternach („de advocatia que habetur a beato Willibrordo”). Vermoedelijk betreft het hier een compensatie voor het feit, dat Willem van Horne zijn voogdij verliest over de bezittingen van Echternach in de Peel14).

Tot slot wordt vermeld, dat Dirk van Altena, n.b. een oom van Willem van Horne, zich als borg stelt voor de hertog. De getuigen bij deze oorkonden zijn allen te identificeren: Willem Mureken of Morken15), Gillis van Wange16), Wouter van Kampenhout17), Arnold van Heusden18), Arnold van Walhain19), Willem de Vos20), zijn zoon Daniel21), Wouter Clutinc22), Wouter van Huideberge23), Hendrik Brune24) en Jan van Heirode25).

2.3. Het oostelijk deel van Noord-Brabant rond 1222

De oorkonde past in het beeld van de geschiedenis van het oostelijk deel van de huidige provincie Noord-Brabant26). Hendrik I, hertog van Brabant, richtte in de periode tussen 1195 (stadsrechtverlening aan ‘s-Hertogenbosch)27) en 1232 (verlening van stads- of vrijheidsrechten aan Eindhoven en St.-Oedenrode)28) zijn aandacht op het noordelijk deel van het hertogdom. Hij stuitte aan de noord-oostgrens op de graven van Gelre, die in dit gebied de nodige invloed hadden. Hierdoor ontstonden veelvuldig conflicten. In 1203 werd tussen beide partijen een overeenkomst gesloten ter beëindiging van de vijandelijkheden. Otto I, graaf van Gelre en Hendrik I, hertog van Brabant, verklaren beide evenveel recht te hebben op het huis te „Hese” en de graaf ziet o.a. af van zijn rechten op de Eninge van de Kempen. De gezagsverhouding in dit gebied lijkt dan vast te liggen. Maar in 1229 betwistte Gelre, nu gesteund door Keulen en Vlaanderen, wederom het gezag van de hertog. Eerst in 1231, wanneer de hertog van Gelre het graafschap St.- Oedenrode verkoopt aan de hertog van Brabant, is van enige stabilisatie van de hertogelijke macht in dit deel van zijn hertogdom sprake. De feitelijke afronding vindt plaats doordat aan Eindhoven, St.-Oedenrode en wellicht ook Helmond vrijheidsrechten worden verleend, waarbij de hertog de versterking van de defensieve functie van deze kernen voor ogen moet hebben gestaan. Bij de inbezitname van dit gebied was de hertog ook gedwongen met de plaatselijke kleine heren tot een akkoord te komen. Dit bereikte hij door de verwerving van de vele allodia en de ondersteuning van de kerkelijke instellingen, die ook vele bezittingen in dit deel van het hertogdom hadden. Twee belangrijke juridische instrumenten hanteerde hij hierbij: de feodaliteit en de voogdij. Vele allodia werden gefeodaliseerd of werden aan kloosters geschonken, die onder de wereldlijke voogdij van de hertog stonden. De norbertijnenkloosters Floreffe, Averbode en Postel en de benedictijnenkloosters St.-Truiden en Echternach erkenden de hertog als hun voogd of oppervoogd. De kleinere heren verdwenen uit dit gebied of werden leenman van de hertog. In sommige gevallen werden ze beleend mét hun eigen bezittingen, die ze tevoren aan de hertog hadden overgedragen. Het is bekend, dat de hertogen van Brabant de politiek voerden om met name in grensgebieden allodia te feodaliseren met het oog op de daardoor zekere hulp van de leenman bij conflicten met naburige gebieden29). Kleine dynasten die op deze wijze een groot deel van hun zelfstandigheid in het hertogdom Brabant verloren waren onder andere de heren van Horne, Van Altena, Van Cuyk, Van Herlaer en Van Boxtel30).

Met de heren van Horne en de heren Van Altena zijn we direct gekomen bij de oorkonde van 1222. Van belang is de in de oorkonde genoemde Theodoricus of Dirk van Altena31). Hij speelde in de politieke verwikkelingen van die tijd een belangrijke rol. Als leenman van Kleef van de heerlijkheid Altena, ingeklemd tussen Holland en Brabant, en als bezitter van vele goederen in Brabant en Gelre, was hij actief betrokken bij de wisselende partijschappen en de eigentijdse diplomatie. Rond 1220 blijkt hij aan de Brabantse kant te staan. Klaversma vermoedt zelfs, dat zijn vrouw Imaina een naaste verwante van de hertog was. Tijdens zijn leven schonk Dirk van Altena veel van zijn bezittingen aan Brabantse kloosters. Met name het klooster Averbode werd door hem goed bedacht. Hij had twee neven van zusterszijde, Willem en Engelbrecht van Horne, die we regelmatig als getuigen in oorkonden van Dirk van Altena tegenkomen. Willem van Horne blijkt zijn favoriete neef te zijn. Tijdens zijn leven laat Dirk van Altena hem mede belenen met de heerlijkheid Altena en na de dood van Dirk van Altena wordt Willem van Horne zijn erfgenaam in die heerlijkheid. In tegenstelling tot zijn oom blijkt Willem van Horne weinig eigen Brabantse bezittingen te hebben. Schenkingen die hij op eigen titel deed, vóórdat hij beleend werd met Altena, betreffen goederen en rechten gelegen in het huidige Midden-Limburg. Opvallend is daarom de oorkonde van 1222 waaruit blijkt, dat Willem van Horne het allodium Helmond en goederen in de Peel bezit. Over het geslacht van Horne bestaan nog vele onduidelijkheden, zeker voor wat de oudere generaties betreft. Ook van de omvang van hun bezittingen aan het einde van de 12e en het begin van de 13e eeuw is niet veel bekend. De meest recente publicatie over dit geslacht vóór 1300 is van de hand van drs. T. Klaversma, die gedeeltelijk afrekent met de onbetrouwbare genealogie van het geslacht Horne van F. Goethals32). Over Willem van Horne weet hij op grond van de tot dan toe bekende oorkonden mede te delen, dat hij een zoon was van Willem van Horne (f 1191-1196) en Margaretha (?) van Altena. Schriftelijke blijken van Willem van Horne treffen we aan in de periode 1212-1264. Hij huwde tweemaal, de tweede maal met een zekere Heilwigis. Na de dood van Dirk van Altena noemt hij zich Willem van Horne en Altena. Hij is de stamvader van het huis Horne en Altena. Hij overlijdt in 1264.

3. DE OORKONDE VAN 1222 EN HELMOND

Over de oudste geschiedenis van Helmond vóór de periode van de hertogen van Brabant is weinig bekend. Slechts een viertal schriftelijke blijken kunnen ons hierover nader informeren. In 1108 treffen we een zekere Hezelo de Helmund aan als getuige in een oorkonde van de bisschop van Utrecht33). Een wat op zichzelf staande constatering die weinig ruimte laat voor enige conclusies. In 1179 bevestigt paus Alexander III de abdij Floreffe in haar bezittingen, waaronder een curtis de Helmont cum suis pertinentiisu ). Deze curtis of vroonhof heeft de abdij gekregen van een zekere Stephanus, die ze als allodiaal goed in eigendom had. Frenken meende op grond van gegevens over de bezittingen van de abdij uit de 17e eeuw, dat de genoemde curtis niet meer kon zijn dan het terrein van de voormalige pastorie van de parochiekerk in de Haag bij Helmond35).

Op een andere plaats36) heb ik al mijn ernstige twijfels uitgesproken over Frenkens interpretatie. Onder een curtis wordt ook nog in de 12e eeuw een domeingoed verstaan, dat vermoedelijk haar oorspronkelijke omvang zal zijn kwijtgeraakt maar nog steeds groter zal zijn geweest dan het terrein van de pastorie. Zeker wanneer het een curtis cum suis pertinentiis betreft. De curtis is oorspronkelijk de hof en het centrum van een domein. Door de verbrokkeling van de domeinorganisatie in de loop van de l Ie en 12e eeuw is vaak de binding van de curtis met het domein verloren geraakt. De domeingrond wordt meer en meer geëxploiteerd door vrije boeren en laten die in ruil voor een vaste cijns het land in gebruik hebben. Zij blijven onderworpen aan de jurisdictie van de grondheer.

De omvang van het oorspronkelijke domein Helmond is niet precies be- kend. In mei 1220 blijkt het dominium de Helmont in bezit te zijn van Hendrik I, hertog van Brabant37). Met het dominium is het domein met de daaraan verbonden heerlijke rechten bedoeld38). De curia Sterksel, ruim 15 km ten zuiden van Helmond gelegen, behoorde hiertoe. Wellicht ook goederen en rechten te Binderen, Hersel, Lierop, Vlierden, Someren en Tongelre. Bij de reconstructie heb ik me gebaseerd op de gegevens over de werkingssfeer van de schepenbank van de stad Helmond in de 13e eeuw, in de veronderstelling dat deze schepenbank voortsproot uit het oorspronkelijke hof- en cijnsgerecht, welke sporen nog lang zichtbaar bleven39).

De grootte af te meten aan de bezittingen van Maria van Brabant, die in 1235 de heerlijkheid Helmond in lijftocht had, is riskant. Vermoedelijk bezat ze in onze streken ook nog andere goederen40). Uit de bronnen is niet op te maken welke goederen tot het dominium Helmond behoorden. Bovendien dienen we rekening te houden met het feit, dat in de 13e en 14e eeuw in het noorden van het hertogdom Brabant vele nieuwe heerlijkheden zijn gevormd, die hooguit in naamgeving overeenkomen met de oude territoria. De heerlijkheid Helmond, die in 1314 door de hertog van Brabant in leen werd gegeven aan Jan van Berlaer in ruil voor diens bezittingen te Lier, besloeg slechts de stadsgrond met directe omgeving. De Peellandse cijnzen, die Van Berlaer mede in leen kreeg, behoorden zeker niet allemaal tot het oorspronkelijke dominium Helmond41).

De vorige eigenaar van het dominium Helmond is onbekend. Smets meende, dat de oorkonde van 1220 aanleiding geeft te veronderstellen dat Heribert van Heeze de oudste bezitter is geweest42). Hij was immers de bezitter van Sterksel, dat in het dominium Helmond lag. De heren van Heeze bezitten in de periode 1140-1270 vele allodia, lenen, opbrengsten en rechten in een uitgestrekt gebied rond het huis Heeze: te Sterksel, Heugten, Leende, Gennep (bij Eindhoven) en Lieshout. Ze hebben hun invloed, zoals de meeste lokale heren, in de eerste helft van de 13e eeuw langzaam verloren. Rond Eindhoven werden ze in de tweede helft van de 13e eeuw opgevolgd door de Horne’s en Cranendonks43). In een ander artikel44) heb ik mijn vermoeden uitgesproken, dat Hendrik I, hertog van Brabant, in het bezit van Helmond is gekomen door de curtis te verkrijgen van de abdij Floreffe. Teveel ging ik hierbij van de veronderstelling uit, dat de curtis de Helmont ook nog in 1220 het centrum van het domein was, waaraan de domeinrechten, zoals de rechten op de cijnsen en de jurisdictie, verbonden waren. Van het oorspronkelijke domein zijn wellicht delen in handen van andere grondheren gekomen. Heribert van Heeze bezat de curia Sterksel, een zekere Stephanus schonk vóór 1179 de curtis aan de abdij Floreffe en in 1222 blijkt Willem van Horne een allodium de Helmont te hebben. Enige nadere aanduiding van dit allodium hebben we niet. Een allodium is een abstract begrip. Het geeft slechts aan, dat de eigenaar het vrij en eigen, zonder leenbanden bezit. Of we onder het allodium het dominium moeten verstaan betwijfelen we. Vóór 1220 is de hertog in het bezit van dat dominium. Eerst per l oktober 1222 verkrijgt hij van Willern van Horne het allodium. Mocht in het koopcontract tussen de hertog en Willem van Horne sprake zijn van een vernieuwde overeenkomst, dan zou dit op een of andere wijze in de oorkonde tot uiting zijn gekomen. En waarom zou dan in het contract geen sprake zijn van het dominium in plaats van het allodium?

De betekenis van het woord allodium laat ons – zoals gezegd – de nodige ruimte voor eigen interpretatie. Zeker is, dat de curtis in de Haag óf behoorde tot de abdij Floreffe óf een onderdeel vormde van het dominium Helmond dat vóór mei 1220 in het bezit is gekomen van Hendrik I. De daaraan verbonden jurisdictie was in ieder geval in het bezit van de hertog, alleen al op grond van zijn voogdij over de abdij Floreffe. Het allodium dienen we dan elders, maar wel in de directe nabijheid van de curtis te zoeken45). Gedacht kan worden aan de burcht, die in Helmond gelegen moet hebben en wel in de Haag, zoals recentelijk door opgravingen is aangetoond46). Ook is het mogelijk, dat met het allodium de grond is bedoeld aan de overzijde van de rivier de Aa, waarop de stad Helmond is ontstaan. De aankoop zou dan de weg vrijmaken voor de verlening van stads- of vrijheidsrechten door de hertog aan de nederzetting Helmond. Het zijn vooralsnog vrijblijvende gissingen. We zullen ons voorlopig tevreden moeten stellen met het gegeven, dat Willem van Horne te Helmond een belangrijk allodiaal goed heeft gehad, waarvan de omvang noch de vorm bekend is. Het gegeven informeert ons wel over de invloed van de Horne’s in dit gebied rond 1200. Er zijn verscheidene aanwijzingen, dat hun bezittingen zich over geheel Zuid-Oost Brabant hebben uitgestrekt47). In de onmiddellijke nabijheid van Helmond leefde sinds de 13e eeuw het geslacht Van Bruheze (te Brouwhuis bij Helmond) die op grond van hun wapen naar alle waarschijnlijkheid verwant zijn aan de Horne’s48). Ook vanuit de historiografie is een relatie tussen Horne en het gebied Helmond en omstreken gelegd. Volgens A.C. Broek zou een zekere De Lannoy in zijn Genealogie des Nobles Families hebben beweerd, dat Helmond in het bezit van Hendrik I, hertog van Brabant, zou zijn gekomen door koop van Hendrik van Ittre, zoon van Jan van Ittre en Maul van Horne. Zij zou als dochter van Gerard van Horne Helmond als bruidschat van haar vader hebben gekregen49). Door de meeste auteurs is deze mededeling als onbewezen terzijde geschoven. En terecht. Door de ontdekking van de oorkonde van 1222 is dit gegeven echter in een nieuw daglicht komen te staan50).

4. SLOT

Met dit artikel hebben we slechts beoogd de belangwekkende oorkonde van 1222 voor de historisch geïnteresseerden bekend te maken. Hierbij hebben we ons enige archivistische, diplomatische en historische verkenningen veroorloofd, die een voorlopig karakter dragen. Met betrekking tot het historisch gedeelte van ons betoog hebben we ons beperkt tot de oudste geschiedenis van Helmond. De inhoud van de oorkonde biedt echter meer historisch materiaal o.a. voor de studie over de voogdij van de goederen van Echternach, de politiek van Hendrik I in onze streken, zijn wijze van verwerving van de allodia, de rol van de Horne’s en de Van Altena’s etc.

De uitgave van de hiernavolgende tekst van de oorkonde wil slechts een bijdrage zijn tot dergelijke studies. Bijlage 1222 september Hendrik I, hertog van Lotharingen, verklaart dat tussen hem en Willem van Home een betalingsregeling is getroffen over de 300 mark Keuls die hij aan Willem van Horne verschuldigd is als koopprijs voor het allodium van Helmond en andere goederen in de Peel. Bovendien wordt vanwege de voogdij over de goederen van Echternach een regeling getroffen. Origineel in: Herzog von Croy’sches Archiv te Duimen (West/.), Archiv Herz. Haus, Charters Grafschaft Horn, inv.nr. MIII, 1,1222 sep. De twee uithangende zegels van Hendrik I en Willem van Horne verloren. Van het rechterzegel (van Willem van Horne?) ontbreekt ook de zegelstaart. Chirograaf met aan de bovenrand, omgekeerd, de bovenste helft van het woord CIROGRAPHUM. Tekst op sommige plaatsen onleesbaar door vocht en inktvraat. Afmetingen: lengte 220 mm (tot deplica) en breedte 135 mm. Onuitgegeven.

Henr[icus], Dei gratia dux Lotharingie, omnibus has litteras inspecturis in perpetuum. Tenore presentium notum facimus inter nos et Wille/mum de Horne talem intervenisse conpositionem quod pro allodio de Helmont et aliis bonis que in confinio quod Pedel dicitur se habere dicebat centum et quinquaginta marcas Co\or\ienses ei dabimus a festo beati R[e]migii infra annum et alias centum et quinquaginta ab eodem festo ad duos annos. At si prefatis terminis non fuerint persolute pro singulis portionibus decem et octo marcas ei annuatim assignabimus in bonis competentibus iuxta consilium Thome Prepositi et W. Vulpis de Busco et duorum aliorum quos prefatus W. ad hoc nominabit. [.. .] a) de eadem pecunia bona in territorio nostro comparabit que a nobis in feodum tenebit iure brabantino vel de allodio suo a nobis in feodum [.. .] iuxta [v]alorem pecunie memorate et de prenominatis bonis […] b) iusta warandia pres[ta]re tenetur. Proventus etiam bonorum a nobis sibi concessorum in sortem non conputabit et nos de anno in annum medietatem redimere poterimus sine contradictione. De advocatia que habetur a beato Willibrordo hominem ei dabimus qui sine relevio et alio onere sibi homifnium] prestabit. De predictis aut omnibus vir nobilis Th. dominus de Altena se c[on]stituit nobis fideiussorem. Testes Wille/wws Mureken, Egidiws de Wange Walterws de Campenoit, A. de Hosdenne, A. de Walhan, W. Vulpes, D.filius eius,W. [C]lutinc,Walterws de Huideberge, H. Brune, J. de Helrodi? et alii quamplures. Actum anno Domini MCCXX secundo mense septembri.

11 tekstnoten: a) grotendeels onleesbaar. De eerste letter is een „Q” en de laatste een „m” met een contractieteken: „Quod dictum”(?) b) gedeeltelijk leesbaar een „b” met contractieteken. Noten *m.m.v. M.P.J. van den Brand ‘) H.P.H. Camps (bew.), Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312; deel I De Meierij van ‘s-Hertogenbosch (mei de heerlijkheid Gemen) ‘s-Gravenhage 1979 (OBM I), p. XVIII. 2 ) Hem is de auteur veel dank verschuldigd. Hij attendeerde hem op de vondst, introduceerde hem te Duimen en gaf vele nuttige aanwijzingen.

3 ) Dank gaat ook uit naar drs. M. Dillo, die vele nuttige aanwijzingen gaf. Omdat hij niet in de gelegenheid was om het origineel van de oorkonde van 1222 te raadplegen, blijft de auteur geheel alleen verantwoordelijk voorde tekstuitgave van de oorkonde in de Bijlage hierna.

4 ) Naar verluidt zal het supplement verschijnen na,uitgave van het derde en laatste deel van het Oorkondenboek.

5 ) Horn was vanouds een leen van de graaf van Loon, welke titel sinds 1366 overgegaan was op de prins-bisschop van Luik.

6 ) Zie hierover: Das Herzogliche Haus von Croy. Sonderdruck aus Weskamp, Geschichte der Stad Duimen aus Anlass der 600-jahr. Jubelfeier der Sladt. Z.pi en j., pp. 10-11; P.L. Nève, Het Rijkskamergerecht en de Nederlanden. Assen 1972, pp. 335-350 (met verwijzingen naar relevante literatuur). ‘) Vriendelijke mededeling van R. Knoke, medewerker bij de Herzog van Croy’sches Verwaltung te Duimen en tevens belast met het beheer van het aldaar berustende archief. Beide regestenlijsten zijn in kopie in het bezit van de Gemeentelijke Archiefdienst van Helmond. 8 ) Herzog von Croy’sches Archiv te Duimen, Archiv. Herz. Haus, abt. Grafschaft Horn, inv.nrs. MIII4-12. ‘)

A. Verkooren, Inventaire des chartes et cartulaires des duchés de Brabant et de Limbourg el des pays d’Outre-Meuse: Deuxième partie, Cartulaires Tome 1. Bruxelles 1961, p. 54;

K. Heeringa, Oorkondenboek van hel Sticht Utrecht, dl. III. Den Haag 1940, pp. 155-156. Het betreffen Dirk van Altena, Willemde Vos, Arnold van Walhain, Wouter Clutinc en Hendrik Brune. I0) Cf. OBN I,nr. 120. Overeenkomst tussen Hendrik l en Bétto van Stavenisse over goederen te Tilburg. “) Zo worden in de oorkonde de raadslieden van de hertog met naam genoemd terwijl de raadslieden van Willem van Horne door hemzelf nog dienen te worden aangewezen. l

2) Dirk Proost: OBN I, nrs. 198, 212, 380 en 439. ‘ 3 ) OBN I, nr. 114. ‘”) Hendrik I, hertog van Brabant, is oppervoogd van Echternach. In ons gebied blijken de lokale heren de feitelijke voogdij te bezitten over de goederen van Echternach in dit gebied. Bv. de Herlaers te Waalre c.a. (OBN I, nr. 385). Echternachse goederen in de Peel lagen in Bakel, Deurne, Gemert, Liessel, Bottel (bij Deurne) en Milheeze (P.T.A. Zweegers en R.J. Wols, Inventaris van het archief van de Commissie van Breda. (1421) 1799-1811 (1828). ‘s-Hertogenbosch 1982 p. 54).

15) Cf. Willem Morken, OBN I, nr. 99. 16) Egidius de Wange. Cf. Verkooren, II, l, pp. 61 -62. “) Walterus de Campenoit; behoorde tot de barones in de omgeving van de hertog. Cf. Verkooren, II, l, pp. 55, 56 en 58. ‘”) Arnoldus de Hosdenne; OBN I, nr. 69 (samen met Dirk van Altena) en Verkooren II, l, p. 73. . . “) Arnoldus de Walhan; Komt veelvuldig als getuige voor in oorkonden van de hertog. Cf. G. Smets, Henrif, duc de Brabant 1190-1235. Bruxelles 1908, p. 246. 12

20) Wilhelmus Vulpes. Cf. OBN I nr. 114 met toelichting van Camps. Bovendien R. van Uytven, Aspecten van de Middeleeuwse stadsgeschiedenis in het noorden van het hertogdom Brabant; het recht van Leuven en ‘s-Hertogenbosch. In: Plaatsbepaling van het historisch onderzoek betreffende N oord-Brabant. Uitg. Stichting Zuidelijk Historisch Contact. Tilburg 1982, p. 20.

21) D. fïlius eius; vermoedelijk dezelfde als Daniel de Vos in oorkonde van 1233 mei 19 (Verkooren, II, l,p. 73).

22) W. Clutinc; vermoedelijk Wouter Clutinc, die veelvuldig in hertogelijke oorkonden voorkomt in deze periode. Na 1232 treffen we Wouter Clutinc aan als seneschalk van Brabant.

23) Walterus de Huideberge; Verkooren II, l, p. 51 en wellicht dezelfde als Walterus Kara de Huideberge (Verkooren II, l, pp. 68, 76,77,80).

24) H. Brune; zie hiervoor noot 9. Bovendien Verkooren II, l pp. 54,73,81,82.

25) J. de Heirode; Jan van Heirode?; in 1225 en 1228 is sprake van bezittingen te Aarschot die Hendrik l van Johannesde Heirode had verworven (Verkooren II, l, pp. 58,64).

26) Recentelijk publiceerde hierover W. Steurs, La région entre Dommel et Peel (Brabant Septentrional). Peuplement rural, géographie politique et création de villes, 1200-1400 environ. In: Revue Beige de Philologie el d’H istoire/Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 60(1982),pp. 791-808.

27) Met deze datum volgen we de opvatting van Van Uytven (Van Uytven, Aspecten, pp. 17-23). 2») OBNI,nrs. 165 en 166.

28) F.F.X. Cerutti, De vorming der stad. In: Geschiedenis van Breda. De Middeleeuwen. Tilburg 1952, p. 30.

30) Cf. A.C.M. Kappelhof, Institutionele structuren in het noordoosten van Brabant: de Meierij van Den Bosch. In: Organisatie en indeling van de Kempen op politiek en religieus gebied tijdens het Ancien Régime. Uitg. Stichting Brabants Heem, 1981, p. 16-18.

31) Het hierna volgende is, indien niet anders vermeld, voornamelijk gebaseerd op T. Klaversma, De geslachten van Altena en Horne tot ca. 1300. In: Publications de la sociélé hislorique el archéologique dans Ie Limbourg. CXIV (1978), pp. 7-61.

32) F.V. Goethals, Hisloire génealogique de la maison de Homes. Bruxelles 1848. “) S. Muller en A.C. Bouman, Oorkondenboek van hel Sticht Utrecht, deel 1. Utrecht 1920-1925, nr. 280; Cf. W. Steurs, La région, p. 800, die meent dat Hezelo de Helmund als één der representanten van de landadel getuige is in de oorkonde van de bisschop van Utrecht.

34) OBN I, nr. 71. 35) A.M. Frenken, De kerkelijke tienden van Helmond en Rixtel. In: Bossche Bijdragen, dl X (1929-1930), p. 75.

36) M.W. van Boven, Helmond als stad, een schets over de wording. In: De Vlasbloem, Historisch jaarboek voor Helmond, 1983, p. 102. 37) OBNI,nr. 117. 38) Cf. F.F.X. Cerutti, De schepenbank in de Brabantse stad en de overdracht en bezwaring van on roerende goederen. In: Varia Historica Brabantica, III (1969), p. 55 en noot.

38) Bij bestudering van de zeven oorkonden in de periode 1241-1283 (OBN l, nrs. 192, 195,261, 303, 381, 386 en 394), waarin de schepenen of als oorkonders of als getuigen en medezegelaars optreden vallen enkele zaken op: de schepenen treden op als collectief met het stadszegel, dat als randschrift kent S. BURGENCIUM OPIDI DE HELMONT; alle oorkonden betreffen goederen en rechten buiten de stad en de partijen zijn meestal geen Helmonders; in een enkel geval is het met zekerheid te zeggen dat het gaat om goederen die tot het oorspronkelijk domein Helmond behoren, in andere gevallen betreft het goederen die aan Maria van Brabant behoren, maar waarvan het niet te bewijzen is dat ze tot het dominium Helmond gerekend kunnen worden. Een afzonderlijk laat- of cijnsgerecht voor Helmond is in die periode onbekend, wel een leenbank (OBN I nr. 261). Dit alles zou in de richting wijzen dat de schepenbank van Helmond tot laat in de 13e eeuw haar sporen als oorspronkelijk gerecht voor het dominium heeft nagelaten. Een uitgebreide studie over de oorsprong van de schepenbank van Helmond zou over deze kwestie meer duidelijkheid moeten geven.

40) Cf. Steurs, La région, pp. 800-801. 13

41) Dit wordt door verscheidene auteurs niet voldoende onderkend. Cf. Cerutti, Schepenbank, pp. 69-70, die bij zijn signalering van een laatbank te Helmond in 1485 nog teveel ervan uitgaat dat tussen het dominium de Helmond van 1220 en de heerlijkheid Helmond van na 1314 een continuïteit bestaat. De laatbank van 1485 is m.i. een geheel nieuw instituut, bedoeld voor de cijnzen van de heer van Helmond, die hij in 1314 in leen heeft gekregen. Ook bij Kappelhof (Institutionele structuren, p. 11) meen ik dezelfde misvatting te bespeuren, wanneer hij stelt dat Helmond al een heerlijkheid was voor ze het eerst in de schriftelijke bronnen werd vermeld.

42) Smets, Henril,p.94noot3. 43) Steurs, La région, p. 799.

43) Van Boven, Helmond als stad, p. 102.

44) Althans dat meen ik uit „allodium de Helmont” te mogen opmaken. 46) J.H. van Hooydonk, Twee verrassende burchten. \n:Fibula,jrg. 23(1982), pp. 17-21.

45) T. Klaversma, De Heren van Cranendonk en Eindhoven, ± 1200-1460. Eindhoven 1969, pp. 10-13. 46) A.C. Broek, De Stad en Meierij van ‘s-Herlogenbosch ofderzelve beschrijving: facsimile uitgave Streekarchivariaat „Langs Aa en Dommel” te Veghel(1^78), p. 350.

47) Idem, bijlagen achter p. 144; Door 19e eeuwse auteurs als Coppens en Sassen is dit verhaal overgenomen (Cf. Van Boven, Helmond als stad, p. 103). Het werk van De Lannoy heb ik niet kunnen achterhalen. so) De door mij geraadpleegde genealogieën van het geslacht Van Horne (Klaversma, Geslachten van Altena en Horn, Goethals, Histoire maison Homes en J. Linssen, Iets over de afstamming van de heren van Horn. In: De Limburgse Leeuw*) (1961), pp. 113-117 ) maken geen van alle melding van deze door De Lannoy genoemde personen. Enige relatie met Willem van Horne is dan ook op voorhand niet te ontdekken.