Herman van Horne (1150-1156)*

Herman van Horne (gestorven op 31 januari 1156) was bisschop van Utrecht van 1150 tot 1156.

Vanaf 1149 was Herman proost van Sint-Gereon te Keulen. De graven van GelreHolland en Kleef schoven hem naar voren als kandidaat voor de bisschopszetel van Utrecht. Het ministerialiteit van het Sticht en de inwoners van Utrecht en Deventer waren voorstander van Frederik van Berg en kwamen in verzet toen Herman desondanks in juli 1150 tot bisschop gewijd werd. Frederik Barbarossa kwam hierop persoonlijk naar Utrecht om de tegenstand te breken.[1]

Er bestaat geen bewijs dat deze Herman dezelfde persoon was als Herimannus, archidiaconus Leodiensis (aartsdiaken Herman van Luik), genoemd in een oorkonde uit 1136. Deze bemiddelde in 1131 tussen Arnold van Loon en Walram van Limburg. In de oorkonde die over deze laatste gebeurtenis bericht wordt deze Herman uit Luik vereenzelvigd met de latere proost van Sint-Gereon, maar deze oorkonde zou in de 17e eeuw vervalst zijn.[2]

Munten van Bisschop Harman van Horne gevonden in de buurt van Nijmegen

Familie Horningen

De achternaam “van Ho(o)rne” werd Herman gegeven in latere overleveringen, maar Herman was niet verwant aan de heren van Horne.[3] De schrijver van de Quedam Narracio de Groninghe noemde hem episcopum Horningum (Horningse bisschop) in plaats van episcopum Hornensem. Hermans achternaam luidde dus “van Horningen”, genoemd naar Hörningen bij Nordhausen. Een bekende telg uit deze familie was Judinta van Hürningen, echtgenote van Albert II van Habsburg (een afstammeling van koning Rudolf). In de 12e eeuw leefden in deze contreien verschillende Horningens, en in tegenstelling tot de heren van Horne genoten zij een hoog aanzien. We weten bovendien dat ze banden onderhielden met de keizer en de voorgenoemde graven, want ze worden samen vermeld in de volgende oorkondes:

Echter in de 15e eeuwse kroniek van Kattendijke verschijnt hij wel degelijk met het Horne wapen:

Herman in de Kroniek van Kattendijke

Dit is Harmanus van Horen, die XXVII bisscop van Uutrecht. Hij regierde VI jaer lanck.

[wapenschild met houtsnede (verloren)]

Harmanus van Horen was die XXVIIste biscop van Uutrecht VI jaer lanck. Ende dit was in graef Dircs tijden, int XXVIste jaer van sijnre regnacien, int jaer ons Heeren M C ende L. Als Herbaertus ghestorven was, wort grote tweedracht in den capittel, want die hoechste mannen der kercken van Uutrecht, als graef Dirck van Hollant, Heynrick grave van Ghelre baden, dat men kiesen woude Herman van Horen, proest van Sinte-Jeroens tot Colen, biscop te wesen tot Uutrecht. Die borghers van Uutrecht ende van Deventer mitten anderen steden die baden dat men kyesen woude Frederick mitter Hovel. Mer die


201r

moghentheit der twe princen die creghen meest ghehoers, als dat Harman also veel stemmen crech als die ander. Ende graef Dirck van Hollant brochte desen Harman int besit van den bisdom ende maecten hem onderdanich al die hem teghen waren. Daerna twe jaren so seynde die paus een cardinael, die daghede beyde dese ghecoren tot Ludick. Ende daer crech dese voerseyde Harmen bi denselven cardinael ende den coninck Koenraet, dat hij dat bisdom behielt. Dese biscop Harman was sacht van sinnen ende goedertieren, sodat in sijn tyeghenwoerdicheit dootslaghen ghescieden, want hij en mocht die borghers van binnen niet bedwinghen dat sij hem onderdanich weesen wouden. Ende onder desen biscop Harman begonde die eerste parthien binnen Uuttrecht.

Int jaer ons Heeren M C ende LVI, op die VIste Kalen van april, so starf biscop Harman van Horen ende wert begraven mit groter waerdicheit in den doemkerck tot Uutrecht.

Int selve jaer was een kint dat Wilhelmus hiet ende wort van den joden op den Goeden Vrijdach ghecruyst. Ende die selver tijt was daer oeck een kint, welcke kint dat die helle sach, daer dat kint wonder seyde daervan.

Over dezelfde bisschop. (Hartbert of Herbert van Wierum) Omstandigheden noodzaakten bisschop Hartbert eens om naar Rome te vertrekken en toen hij naar een voorspoedige reis terugkeerde, trof hij Groningen door toedoen van een aantal oproerlingen in wanorde aan. Om hen te bestraffen trok hij krachtdadig de stad binnen en viel degenen die zich gewapenderhand vanuit de Sint Walburgskerk verdedigeden met belegeringswerktuigen aan, zoals nu nog aan de muren te zien is. Zij die van de kerk een huis van strijd hadden gemaakt werden gevangen genomen en hij dwong alle burgers te zweren dat ze zoiets nooit meer tegen de bisschoppen zouden ondernemen en die stad ook niet zouden ommuren. In de loop der tijd hebben zij zich daaraan echter allerminst gehouden. Na de dood van die bisschop en zijn begrafenis in Utrecht is heer Herman tot bisschop gekozen. (Herman van Hörningen bij Nordhausen!) Hij heeft de kerk drie en een half jaar bestuurd, zonder zich veel moeite en hoge uitgaven te getroosten. Ze noemden hem ook wel de bisschop van Horne (Hörningen?!), omdat hij geboren was op het kasteel Horne. (Hiermee wordt niet het kasteel Horn bij Roermond bedoeld, maar het kasteel Hörningen. De adel die hier woonde was veel invloedrijker en had banden in het hoogste gezag. Dat was nodig in die tijd om belangrijke posten te kunnen krijgen) Zijn opvolger was bisschop Godfried, een fier edelman, die zijn kerk, zoals nu nog te zien is, verrijkt heeft met goede, sterke burchten, namelijk Horst, Vollenhove, Montfoort en Woerden. Met veel moeite en hoge uitgaven, vanwege de zeer zware oorlogen die hem buiten zijn schuld waren aangedaan, heeft hij de kerk twee en twintig jaar energiek bestuurd. Ik waag me er niet aan zijn daden, die die van andere bisschoppen ver overtreffen, nu te beschrijven – het zijn er teveel. Maar wat voor ons verhaal dienstig is, zal als volgt aan de orde komen.

Coenen vermeld een Hermanus de Horne in 1175:

1175
Hermanus de Horne getuige bij schenking van het gasthuis van Loon (bij Grathem Bel.
Limb.) door Agnes, gravin weduwe van Loon, aan de abdij van Villers.

Coenen nr. 512

1295 februari 6
Valse akte
Arnold van Corswarem, heer van Miel, (Mielen-boven-Aalst, bij St. Truiden) (afstammeling
van Jan van Loon, tweede zoon van Arnold II van Loon) en zijn zonen Arnold en Rutger,
kanunnik te Utrecht verklaren: Bij de dood van mijn vrouw Eleonora op het kasteel van
Lum(m)en, in het bijzijn van haar vader, had mijn dochter Ida, non te Nijvel, haar juwelen als
geschenk gekregen. Ook had zij van haar moeder de helft van haar allodium te Niel geërfd en
andere goederen van Herman van Hornia, voogd van St. Gereon (te Keulen). Dit alles werd
ons nagelaten onder verplichting daarvoor aan de abdis (van Nijvel) jaarlijks uit te keren 20
lb leuvens. De akte is (zogenaamd)bevestigd door Arnold V graaf van Loon en als getuigen
traden op Raimundus, pastoor in Corswarem (Korsworm) en de bloedverwanten Willem van
Los, heer van Horne, Robrecht de Corswarem, heer van Nandren, ridders.
Coenen nr. 2499

Zie ook Coenen nr. 2609