Hedel, ten Noorden van ‘s-Hertogenbosch aan de Maas gelegen, was een leen van Gelre, en ontleende zijn belang niet alleen aan de ligging op de Geldersche grenzen, maar ook aan den riviertol, die aan de heerlijkheid verbonden was. De heer van Hedel bezat de hooge en lage jurisdictie, alsmede de collatie der pastorie. Het bestuur werd uitgeoefend namens den heer door een drost, tevens kastelein van het kasteel, en rentmeester van de aan de heerlijkheid verbonden bezittingen.
In 1378 kocht Margaretha van der Lippe, eerst gehuwd met N. van Cranendonck, en sedert het vorige jaar weduwe van Jan van Polanen, heer van de Leck en Breda, deze heerlijkheid van haar stiefzoon (?) Jan van Cranendonck, heer van Sevenborn * . Als vroegere bezitters zijn bekend de heeren van Cranendonck uit het huis Hornes.
In 1327 was Willem, heer van Cranendonck, reeds heer van Hedel * , in 1336 werd Willem, heer van Cranendonck, door graaf Reinald van Gelre met het huis en den burcht van Hedel tot een open huis beleend * . Hij werd opgevolgd door zijn broeder Dirck (1342), terwijl hun zuster (?) Ermgart, vrouw van Thomas van Sevenborn, in datzelfde jaar eveneens beleend werd * .Wij vermoeden, dat Jan van Cranendonck, heer van Sevenborn, die in 1378 de heerlijkheid verkocht, hun zoon was, tenzij Claes van Sevenborn, heer van Cranendonck, wiens moeder blijkens zijn zegel (1357) * een Hornes-Cranendonck was, hier nog tusschen moet worden geplaatst. De mededelingen van Van Spaen omtrent de opvolgende heeren van Hedel en Cranendonck, welke op Butkens schijnen terug te gaan, kunnen onmogelijk juist zijn * . Ook vermeldt het Geldersche leenregister ten onrechte, dat bovengenoemde Thomas (1342) een Van Zevenbergen zou geweest zijn, daar zijn betiteling in oorkonden van 1337 en 1345, nl. dominus de Septemfontibus, hem uitdrukkelijk als een heer van Siebenbornen in Luxemburg doet kennen * .0214 Huis Bergh, (828) 1227-18422. Inleiding 19322.2. Inleiding
Wij vermoeden, dat Jan van Cranendonck, heer van Sevenborn, die in 1378 de heerlijkheid verkocht, hun zoon was, tenzij Claes van Sevenborn, heer van Cranendonck, wiens moeder blijkens zijn zegel (1357) * een Hornes-Cranendonck was, hier nog tusschen moet worden geplaatst. De mededeelingen van Van Spaen omtrent de opvolgende heeren van Hedel en Cranendonck, welke op Butkens schijnen terug te gaan, kunnen onmogelijk juist zijn * . Ook vermeldt het Geldersche leenregister ten onrechte, dat bovengenoemde Thomas (1342) een Van Zevenbergen zou geweest zijn, daar zijn betiteling in oorkonden van 1337 en 1345, nl. dominus de Septemfontibus, hem uitdrukkelijk als een heer van Siebenbornen in Luxemburg doet kennen * .Organisatie: Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers.
Een jaar na den aankoop van Hedel door Margaretha van der Lippe werd haar eenige zoon Otto van der Leck met den aan Gelre leenroerigen burcht van Hedel beleend, behoudens den lijftocht voor zijn moeder * .
Zoals bekend is, huwde Otto van Polanen, meer bekend onder den naam van Otto van der Leck, omstreeks 1395 met Sophia, enige dochter en vermoedelijke erfgename van Frederik III, heer van den Bergh en Bylandt. Doordat Sophia vóór haar vader overleed (1412), is eerst na het overlijden van Otto (1428) een personele unie tussen Bergh en Hedel ontstaan, aangezien Willem van der Leck, het enige kind van Otto en Sophia, in 1416 zijn grootvader Frederik als heer van den Bergh, en in 1428 zijn vader Otto als heer van Hedel opvolgde.
De vereniging der beide heerlijkheden duurde slechts kort, want bij den dood van Willem van der Leck (1465) kwam Hedel aan zijn tweeden zoon Ludolph, in 1499 opgevolgd door den derden zoon Adam.
Deze overleed omstreeks 1503, na bij testament zijn broeder, Oswald, den graaf van den Bergh, onterfd, en diens zoons Willem en Frederik van den Bergh tot universele erfgenamen benoemd te hebben * .Blijkens het Geldersche leenregister kwam Hedel toen aan Frederik, jonggraaf van den Bergh, die in 1513 ongehuwd overleed. Zijn bezittingen vererfden op zijn neef Oswald, graaf van den Bergh, eenigen zoon van zijn broeder Willem, die Hedel dus weder vereenigde met Bergh.
Na Oswald’s dood liet graaf Willem, als oudste zoon, zich belenen, doch reeds na verloop van eenige jaren werd ook Hedel een voorwerp van strijd tussen hem en zijn broeder Frederik, waarover bij de behandeling van de geschiedenis van Boxmeer het een en ander is medegedeeld * . Van de verbeurdverklaring van Willem’s goederen wist Frederik gebruik te maken, door zich met Hedel te laten belenen, en zich van het kasteel meester te maken (1577), nadat Alva hem dit reeds in 1572 had geschonken * . In 1578 werd zijn bezit door de Staten-Generaal bevestigd, doch reeds in 1580 moest hij, gewantrouwd door den prins van Oranje, de heerlijkheid weder verlaten * . Zijn broeder Willem wist zich echter evenmin in het bezit hiervan te stellen.
Na Frederik’s overlijden kwam Hedel aan de gezamenlijke kinderen van den in 1586 overleden graaf Willem, voor wie gravin Maria, hun moeder, het bewind voerde (1592). Bij de scheiding tussen deze kinderen in 1598 * viel Hedel ten deel aan graaf Adolph van den Bergh, die in 1609, zonder wettige kinderen na te laten, overleed, en volgens leenrecht door zijn oudsten broeder, graaf Herman, werd opgevolgd.
Deze stond echter Hedel onmiddellijk weder af aan zijn broeder graaf Hendrik, tot dusverre heer van Stevensweert en Spalbeek * . Van graaf Hendrik (overleden in 1638) vererfde Hedel op diens dochter uit zijn eerste huwelijk, Maria Isabella van den Bergh, sedert 1630 echtgenoote van Eitel Friedrich, graaf van Hohenzollern-Hechingen, en van deze in 1671 op haar eenige dochter Henriëtte Françoise van Hohenzollern, gehuwd met Frédéric Maurice de la Tour d’Auvergne. Het laatstgenoemde echtpaar verkocht in 1698 Hedel aan zijn drossaard Godefroy Frederick van de Poll, welke koop echter door een resolutie van de Staten van Gederland ongeldig werd verklaard. Dit college wenschte ten behoeve van het gewest gebruik te maken van het in het leenrecht bekende naastingsrecht, dat den leenheer toekwam.
Ondanks vele protesten van den kooper wisten de Staten hun plan, om deze belangrijke bezitting aan het domein te hechten, door te voeren.
Het eenige van de heerlijkheid, dat hun ontging, was het archief, dat door Van de Poll nooit is afgegeven, en thans spoorloos verdwenen is * .
Sedert het jaar 1699 maakte Hedel derhalve deel uit van de Geldersche domeinen, en stond onder het beheer van de Geldersche Rekenkamer.