Het Land van Altena is een historische landstreek en voormalige heerlijkheid in het noorden van Noord-Brabant. Het gebied wordt in het noorden begrensd door de Afgedamde Maas en de Boven-Merwede, in het westen door de Biesbosch en in het zuiden door de Bergsche Maas en in het zuidoosten door het Land van Heusden.
Plaatsen in dit gebied zijn Andel, Giessen, Rijswijk, Woudrichem, Uitwijk, Waardhuizen, Almkerk, Sleeuwijk, Nieuwendijk, Werkendam, Hank, Vierbannen en Dussen. De hoofdstad van het gebied is Woudrichem. Op de oude kaart is te zien dat het Land van Altena reikte tot aan den Bosch, met plaatsen als Nieuw Cuijk en Vlijmen. Verder naar het westen vinden we Sprang-Kapelle en Geertruidenberg.
Het land van Heusden is eeuwenlang een twistappel tussen Holland en Brabant geweest. Het was oorspronkelijk een leen van Brabant aan Kleef, dat door de heren van Heusden als achterleen werd gehouden. In 1357 wist graaf Willem V tegen een belofte van hulp in de opvolgingsstrijd tegen Vlaanderen stad en lande van Heusden van Wencelaus en Johanna van Brabant te verkrijgen. Philips van Bourgondië erkende in 1452 als hertog van Brabant zijn recht als graaf van Holland op Heusden.
Altena, vanouds een Kleefs leen, was sedert 1230 ten dele aan de graaf van Kleef, ten dele aan de graaf van Holland leenroerig. Graaf Willem III maakte in 1332 van gunstige omstandigheden gebruik om het leenheerschap van Altena te kopen; de grafelijke riviertol van Niemandsvriend (bij Sliedrecht) werd in 1354 als grenstol naar Woudrichern (en in 1420 naar Gorinchem) verplaatst. In de latere middeleeuwen waren de heren van Hoorne leenman van Altena, niet ongestoord en niet onbetwist. Van hun aanzienlijke positie in de Bourgondische Nederlanden trachtten zij gebruik te maken om Altena tot een souvereine heerlijkheid verheven te krijgen. Het schijnt, dat Philips II er wel oren naar had, maar de opstand kwam tussenbeide. De positie van de heren van Hoorne werd bij de splitsing tussen Noord- en Zuid-Nederland dubieus en de Staten van Holland maakten in 1590 van de gelegenheid gebruik om alle rechten van het geslacht Van Hoorne op Altena af te kopen.
Het gebied van de Langstraat vormde de zuidgrens van het oude Zuid-Holland (Noord-Holland is oorspronkelijk de naam van het gebied van Rijnland, Delfland en Schieland). Het was door de graven in een eeuwenlange afwisselende strijd op de Brabantse pretenties veroverd: in 1200 nam graaf Dirk VII het nog van hertog Hendrik I van Brabant in leen, in 1283 werd Floris V van die leenband ontslagen. De feitelijke grens werd hier in de venen bepaald door het droit d’occupation, dat een grillige lijn heeft geschapen, vastgelegd in talrijke veertiende- en vijftiende- eeuwse akten van paalscheiding. Geertruidenberg en de Zwaluwen, delen van het oude graafschap Strijen, waarvan ook de baronie van Breda afstamt, waren al in de dertiende eeuw Hollands bezit. Zevenbergen, in 1290 van de heerlijkheid Strijen afgescheiden, verviel in 1427 aan Philips van Bourgondië als graaf van Holland, wegens de steun door Gerrit van Strijen aan Jacoba van Beieren verleend. Niervaart (Klundert) reeds in 1361 bij boedelscheiding van Zevenbergen afgenomen, is in 1390 door Jan van Polanen aan Albrecht van Beieren als graaf van Holland opgedragen en weer in leen terugontvangen. Het geweld der stromen, vooral de Sint-Elizabethsvloed, vermocht hier wel de natuurlijke gesteldheid van het land te veranderen, maar niet de juridische status van wat boven water bleef: tot 1811 was Strijensas aan de zuidkant van de Hoekse Waard een deel van de heerlijkheid Klundert.
In het eilandengebied is de grens van de provincie bepaald door wat na de Sint-Elizabethsvloed nog boven water was en geleidelijk weer bedijkt kon worden van de oude heerlijkheden Voorne (= Voorne + Goeree en het westen van Flakkee) en Putten en Strijen (Putten, de westelijke helft van IJsselmonde; bijna de gehele Hoekse Waard en de oostelijke helft van Flakkee).
De heren van Putten en Strijen moesten na 1300 incidenteel het leenheerschap van de Hollandse graaf erkennen; zij zaten er moeilijk tussen, nadat in 1323 het recht van de Hollandse graven op Zeeland onherroepelijk door Vlaanderen was erkend. In 1456 kocht Philips van Bourgondië de opvolging in Putten en Strijen van Jacob van Gaesbeek, die in 1459 overleed. Het gebied was tot 1467 (met Arkel en Gooiland) een apanage voor Karel de Stoute.
De heerlijkheid van Voorne, die met meer recht dan Putten als oorspronkelijk tot Zeeland behorend beschouwd mag worden, verviel na het uitsterven van de burggraven van Voorne in 1371 aan de Hollandse graaf. Van 1394 tot 1425 behoorde het als erfdeel aan Jan van Beieren, de beruchte elect van Luik, tot 1432- aan diens weduwe. In 1433 werd Voorne toegewezen aan Jacoba van Beieren, die het schonk aan Frank van Borselen. In 1470 viel Voorne volgens accoord toe aan Karel de Stoute. Voorne en Putten zijn nooit helemaal in het graafschap Holland opgegaan: het bleven tot 1795 landjes met afwijkende instellingen en een eigen recht. De excentrische ligging en de bijzondere situatie op waterstaatkundig gebied maakten een grotere zelfstandigheid vanzelfsprekend.
De natuurlijke grens Nieuwe Merwede, Hollands Diep, Volkerak, Grevelingen, die in Zuid-Holland na de Sint-Elizabethsvloed was ontstaan, zou zich eerst na 1795 laten gelden. Reeds bij het Staatsbesluit van 21 december 1805 werd het gebied ten zuiden van het Oude Maasje (nu ongeveer de Bergse Maas) en het Hollands Diep bij Brabant gevoegd. Het verdrag tussen Napoleon en zijn broer Louis Napoleon, koning van Holland van 16 / 19 maart 1810 verplaatste de landsgrens naar de Boven-Merwede en de Nieuwe Merwede, zodat ook het land van Altena en de rest van het land van Heusden van Holland werden afgescheiden. De Grondwet van 1814 herstelde de oude provinciegrens, doch slechts voor korte duur. Reeds bij Souverein besluit van 29 juli 1814, Staatsblad 84, werd het Hollands Diep en het Oude Maasje weer de grens, die bij de Wet van 10 februari 1815, Staatsblad 14, definitief verlegd werd naar de Boven-Merwede en de Nieuwe Merwede.
In het eilandengebied zijn ook enkele grenscorrecties nodig geweest: Bommenede was in 1412 door de heren van Voorne aan Schouwen bedijkt. Als Voorns land kwam het bij Holland, maar in 1686 hebben de Staten van Holland er afstand van gedaan. Sommelsdijk was als gors in 1406 door de rentmeester van Zeeland Bewesterscheld als liggende in Zeeland verpacht. Toen Sommelsdijk was bedijkt en aangedijkt en met andere bedijkingen het eiland Overflakkee ging vormen, lag hier rijke stof voor geschillen, die nooit op de eenvoudigste wijze werden opgelost. Sommelsdijk kreeg zo zelfs een enclave in de heerlijkheid Stad. Eerst bij de Grondwet van 1805 ging Sommelsdijk over naar Holland. Latere wetten inzake de grens tussen Zuid-Holland en Zeeland (27 mei 1869, en 18 december 1876, Staatsblad 245) hebben slechts betrekking op de vraag waar de grenslijn in de stroom moet worden getrokken.
Geschiedenis
Ruïne van kasteel Altena bij Almkerk, tekening van Roelant Roghman, 1647
De naam Altena lijkt van topografische oorsprong te zijn. In een oorkonde uit 966 wordt gesproken over een hoeve in comitatu Testrebatensi super fluvio Huoltena, in het graafschap Teisterbant boven de rivier Huoltena,[1] met als betekenis waarschijnlijk Hout-water.[2] Vanaf 1198 vindt men de vormen Holtena, Outhena, Authena, Houtena, Hautenay, Houtenna, Outhana, Othenay, Althena en Altena. Of en hoe er een verband was met het graafschap Altena in Westfalen is niet duidelijk.[3]
De zetel van de heren van Altena was het kasteel Altena te Almkerk, een vroegmiddeleeuws mottekasteel dat volgens bodemonderzoek tot de 9e eeuw terugging.[3]
In de 12e eeuw gaan Dirk II van Altena met zijn zoon Boudewijn op kruistocht met graaf Floris III van Holland. Boudewijns zoon Dirk III sterft kinderloos en de heerlijkheid Altena gaat over naar zijn zwager Willem van Horne. De Heren van Horne noemen zich sindsdien ook Heer van Altena.[3]
Het uiterst westelijke deel van de Bommelerwaard bestond omstreeks 1200 uit een aantal eilanden die gescheiden werden door kreken. In 1264 werd het gebied door Willem II van Horne, Heer van Altena, in bruikleen gegeven aan de cisterciënzerabdij van Villers. De monniken trokken zich In 1333 terug, wat bleef was het 13e-eeuwse ontginningspatroon en de naam Munnikenland.
In 1332 komt het leenheerschap onder de graven van Holland. Na de dood van Gerard van Horne bij de slag bij Stavoren in 1345 ging het land van Altena over op Willem V van Horne. Deze Willem stierf waarschijnlijk al snel in 1357 met een pasgeboren zoon als erfgenaam. Echter, twee maanden voor zijn dood was hij geen heer van Altena meer, omdat dit was ontnomen door zijn jongere broer Dirk Loef van Horne. Deze werd op 3 april 1357 door de hertog Willem van Beieren beleend met het heerschap over Altena en Munnikenland.
Het westelijkste eiland van Munnikenland werd Milites Insula Artusii genoemd, ofwel het Eiland van Ridder Artus. Door Dirk Loef werd hier in 1358-1375 het Slot Loevestein gebouwd.
Na elf jaar verloor Dirk Loef zijn leen. Door toedoen van de nieuwe hertog van Holland, Albrecht werd het teruggegeven aan zijn neef Willem VII van Horne. Het slot bleef wel zijn eigendom, maar hij mocht het niet aan anderen dan aan de heer van Altena verkopen.
Na de dood van Filips van Montmorency, graaf van Horne (1568) kwam het land in 1589 aan de Staten van Holland.
Na de oprichting van de Bataafse Republiek kwam het in 1798 bij het Departement van de Dommel. Sedert de oprichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1815 maakt het Land van Altena deel uit van de provincie Noord-Brabant, hoewel het gebied een sterk protestants karakter heeft.
De grens van het Land van Altena met het Land van Heusden is nog terug te vinden op de Maasdijk tussen Veen en Andel. Daar staan twee grenspalen opgespeld, de zogenaamde “kaaipalen” uit 1765. Hierop staan de symbolen van het Land van Altena (twee vissen) en die van het Land van Heusden (een wagenrad) afgebeeld.
Het gebied was sterk geïsoleerd en zowel Zuid-Holland als Noord-Brabant waren slechts met pontveren te bereiken. In 1931 kwam de Brug bij Keizersveer tot stand en in 1961 werd de brug bij Gorinchem geopend, terwijl er reeds in 1904 een vaste oeververbinding tot stand kwam bij Giessen, waar de Maas werd afgedamd. In hetzelfde jaar werd de Bergsche Maas gegraven, en sinds die tijd spreekt men van het Land van Heusden en Altena, dat de benedendorpen van het Land van Heusden omvat, alsmede het Land van Altena.
Lijst van heren van Altena
Periode | Naam | Opmerkingen |
---|---|---|
voor 1143 – na 1172 | Dirk I | Mogelijk uit het huis van de heren van Uitwijk |
na 1172 – na 1189 | Dirk II | Zoon |
na 1189-1200 | Boudewijn | Zoon; getrouwd met Margaretha van Born; heer van Altena en Brustem |
1200-1236/46 | Dirk III | Zoon; heer van Altena, Kortessem, Brustem, Waalwijk, Weerden, Muiden, Hedel, Baarle, Meeuwen, Drunen etc. |
1236/46-1264 | Willem I van Horne | Zwager; getrouwd met Heilwig van Altena |
Zie verder: Lijst van heersers van Horne |
Heerschappij over Horn- Weert-Wessem | Naam van de landsheer[16] (vanaf 1450 ‘rijksgraaf’) | Overige bezittingen |
---|---|---|
tot ±1215 | Willem/Engelbert × Margaretha van Altena[17] | |
1215-64 | Willem I van Horne (zoon) | Altena, Kortessem |
1264-1300 | Willem II van Horne (zoon) | Altena, Kortessem, Loon-op-Zand |
(1277-) 1301 | Willem III van Horne (zoon) | Altena, Kortessem, Loon-op-Zand |
1301-30 | Gerard I van Horne (broer) | Altena, Kortessem, Loon-op-Zand, Kranenburg, Perwijs, Herlaar |
1330-43 | Willem IV van Horne (zoon) | Altena, Kortessem, Loon-op-Zand, Kranenburg, Gaasbeek, Herstal, Baucigny, Montcornet |
1343-45 | Gerard II van Horne (zoon) | idem |
1345-57 | Willem V van Horne (halfbroer) | Altena, Kortessem (Alle andere lenen worden toegeëigend door Gijsbrecht van Abcoude, echtgenoot van Gerards zuster) |
1357-69 | Dirk Loef van Horne (voogd van Willem VI) | Altena, Kortessem |
1369-1405 | Willem VI van Horne (zoon) | Altena (tot 1386), Kortessem, Munnikenland |
1405-28 | Willem VII van Horne (zoon) | Altena (vanaf 1417), Kortessem |
1428-40 | Frederik van Meurs (voogd van Jacob) | Altena, Kortessem |
1440-71 | Jacob I van Horne (zoon) | Altena, Kortessem, Bocholt, Cranendonck (met Eindhoven, Woensel, Soerendonk, Maarheeze en Budel) |
1471-86 | Jacob II van Horne (zoon) | Altena, Kortessem, Bocholt, Cranendonck |
1501-31 | Jacob III van Horne (zoon) | Altena, Kortessem |
1531-40 | Jan van Horne (broer) | Altena, Kortessem, Bocholt |
1540-68 | Filips van Montmorency (stiefzoon) | Altena, Kortessem, Bocholt |