Tak Cranendonk

Wapen van Horne Cranendonk

Drs. T. Klaversma, DE HEREN VAN CRANENDONK EN EINDHOVEN ± 1200-1460 pagina’s 9-20.

(Bijdragen tot de geschiedenis van Eindhoven). Uitgegeven vanwege de heemkundige studiekring “Kempenland”. Eindhoven, 1969. 105 blz. en 5 tabellen. f 9,;0.

Inleiding

Wie zich op het terrein van de geschiedenis der heren van Cranendonk en Eindhoven begeeft, merkt al spoedig, dat hij op een veld vol voetangels en klemmen terecht gekomen is.

Bovendien wordt dit terrein onveilig gemaakt door min of meer verborgen verleiders, die voortdurend trachten de onderzoeker op een dwaalspoor te brengen.

De ongevaarlijkste van hen is het bekende werk “Trophées tant sacrées que profanes de la duché de Brabant” van de veel geciteerde Butkens. Met Butkens moet uiterst voorzichtig omgegaan worden, omdat hij gewoonlijk wel de klok heeft horen luiden, maar al te vaak niet weet waar de klepel hangt. Immers, bij het opstellen van een stamboom noemt hij dikwijls wel allerlei personen, die bij nader onderzoek inderdaad met de betreffende familie te maken hebben, maar tegelijkertijd haspelt hij de familieverhoudingen zo dooreen, dat vrouwen aan hun schoonvader worden uitgehuwelijkt, ooms en neven verwisseld enz. Zo speelt hij het bij de genealogie der heren van Cranendonk klaar om een zekere Margaretha van Merode tegelijkertijd als de echtgenote van twee mannen te laten optreden, nl. van Jan van Sevenborn, heer van Cranendonk en van Jan I van Schoonvorst, burggraaf van Montjoie (Monschau) en heer van St. Agathenrode.

Hij deelt nl. mede, dat Margaretha van Merode eerst met Jan van Sevenborn en daarna met Jan van Schoonvorst huwde, hoewel de eerste langer leefde (1385) dan de laatste (1381). Nog merkwaardiger wordt het, als hij op dezelfde bladzijde deze vrouw -nu gemalin van Jan, heer van Gronsveld – als de zuster van Jan van Sevenborn ten tonele voert1. Gelukkig hebben deze verhoudingen zich niet voorgedaan, want Margaretha was nooit de vrouw, noch de zuster van Jan van Sevenborn. Zij trouwde diens neef en opvolger, Willem van Milberg2. Naar alle waarschijnlijkheid heeft Butkens haar ergens onder haar latere naam Margaretha van Cranendonk aangetroffen, met deze naam geen raad geweten en haar zonder nader onderzoek een plaats onder de zusters van Jan van Cranendonk gegeven. Veel gevaarlijker dan Butkens is de, “Histoire Généalogique de la Maison de Hornes”, Bruxelles 1848, van F. V. Goethals. Dit voornamelijk, omdat hij het minder bont maakt dan Butkens. Als het even kan gebruikt hij betrouwbare oorkonden en vermeldt ze, maar als ze minder betrouwbaar zijn, laat hij zich toch niet uit het veld slaan, begint te genealogiseren en verzwijgt de bronnen. Desondanks vond en vindt hij nog altijd geloof, een geloof, dat hij, althans waar het de oudste heren van Horne betreft, niet verdient. Dit blijkt uit het Augustusnummer 1966 van het tijdschrift ,,Spiegel der Historie”3. Daarin geeft dr. A. W. E. Dek een genealogie van de heren van Horne en vermeldt er bij, dat hij alles aan Goethals ontleend heeft. Het gevolg van dit naschrijven is, dat hij bij vrijwel iedere persoon

Butkens: “Trophées tant sacrées que profanes de la duché de Brabant”

9

uit de eerste vier door hem beschreven geslachten foutieve mededelingen doet4. En wat vooral voor ons onderwerp van belang is, hij neemt uiteraard ook de door geen enkele bron gestaafde bewering van Goethals over, als zouden door een Helwide van Wickerode Cranendonk en Eindhoven aan de Hornes gekomen en vervolgens door haar zoon Gerard van Horne geërfd zijn5. Het is mede door deze bewering, dat er een zo grote verwarring is ontstaan bij het onderzoek naar de oudste heren van Cranendonk en Eindhoven.

  1. De heren van Cranendonk uit het Huis Horne

Aan de wieg van de heerlijkheid Cranendonk hebben naar alle waarschijnlijkheid twee geslachten gestaan: de Hornes en de Altena’s.

Overzicht 1 “Drs. T. Klaversma, DE HEREN VAN CRANENDONK EN EINDHOVEN ± 1200-1460”.

Wat de Hornes betreft, de eerste, een Engelbertus van Horne vindt men in een oorkonde uit 1102 van de abdij van Thorn6. De volgende, Reginbaldus van Hurnen met zijn zoon (1122) en Engelbertus van Hornen (1138/39) zijn getuigen in oorkonden van de Keulse aartsbisschop, handelend over goederen bij Rees. In 1166 weer een Engilbertus van Hurnen in een aartsbisschoppelijke oorkonde, uitgegeven te Pfaffeneich bij Neuss te midden van heren, mede uit die streek aan de Duitse Beneden-rijn afkomstig7.

Aantekeningen J. Th. M. Melssen, Eindhoven in deze editie.

In 1191 volgen dan de twee broers van Hornen; in 1196 Engelbertus van Horne; in 1203 Ingelbertus van Horne, steeds in oorkonden van de graaf van Gelre, wiens stamgebied, zoals bekend, in dezelfde streek lag8. Omdat de oorkonden betrekking hebben op dezelfde streek en omdat bovendien telkens de naam Engelbert terugkeert, een naam, die behalve bij de graven van Berg en Mark toentertijd vrij zelden bij de adel in die streek voorkwam, lijkt het vermoeden gewettigd, dat zij allen leden van hetzelfde geslacht Horne waren.

Mocht dit zo zijn, dan is een vroeger nogal gangbare opvatting – berustend op een valse oorkonde als zouden de Hornes een zijtak zijn van het gravenhuis van Loon in het tegenwoordig Belgisch-Limburg, onhoudbaar. Aan het hoofd van de heren van Altena, voor zover die ons als historische personen uit de oorkonden tegemoet treden, plaatst Ign. Welvaarts van Postel in zijn “Geschiedenis van Bladel en Netersel” (1890) vrouwe Bertha van Blaarthem door te beweren, dat zij de moeder was van Dirk I van Altena9. Helaas wordt als bron slechts een handschrift uit 1173 vermeld, dat, indien hiermede niet de bekende verdachte oorkonde van dat jaar bedoeld wordt, niet meer in Postel aanwezig is10. Wij zouden zijn mededeling dan ook voor kennisgeving moeten aannemen, ware het niet, dat er enkele aanwijzingen zijn, die de vraag doen rijzen: “Heeft hij soms toch

10

gelijk?” Immers, Dirk I van Altena, voorkomend in Utrechtse en Hollandse oorkonden (1143-1172), bezat blijkens een gift aan de abdij Averbode in 1152 ook goederen in Brabant11.

Bovendien komt hij te midden van edelen uit deze streek, zoals Gerard van Boxtel, Herbert van Hese, Hendrik van Breda voor in de oorkonde van Postel uit 1173, die weliswaar onecht is, maar waarvan de inhoud juist kan zijn, temeer, omdat de namen van verschillende personen ook in andere oorkonden van die tijd voorkomen12. Daar komt nog bij, dat ook Dirk II van Altena bezittingen in onze omgeving had, zoals te Reusel en Lage Mierde13. En wat het meest zegt, Willem I, heer van Horne en Altena, de voornaamste erfgenaam van Dirk II van Altena, somt in zijn testament zijn bezittingen op, die na zijn dood aan zijn twee zonen Willem en Dirk moeten komen: Willem zal het kasteel Horne met toebehoren krijgen en alle goederen in Blaarthem, met die goederen van Blaarthem, die naar het Zuiden liggen (versus superiores partes). Dirk ontvangt het kasteel in Altena met toebehoren en de goederen van Blaarthem afgescheiden (?) (a Blarthem exclusive), die naar het Noorden liggen (versus inferiores partes)14. En zo mag de mogelijkheid niet worden uitgesloten, dat via Bertha van Blaarthem en de Altena’s een bezitsverhouding is gelegd tussen de omgeving van Eindhoven – misschien ook in Eindhoven zelf- en het geslacht Horne.

Daarnaast bestaat er nog een andere mogelijkheid, waardoor Dirk II van Altena bezittingen in dit gebied verworven kan hebben. De tweede vrouw van Dirk II van Altena was blijkens een oorkonde van 1224 in het archief van de abdij van Averbode een Imaina. Deze overigens zeldzame naam Imaina kwam in het gravengeslacht Loon nogal eens voor: Godfried III van Brabant was in 1188 getrouwd met een Imaina van Loon; een dochter van graaf Hendrik van Loon en de weduwe van Lotharius van Hochstaden heette eveneens Imaina15. Bovendien, in 1175 schonk de graaf van Loon met instemming van zijn vrouw, zijn zoons en zijn zuster aan de bewoners van zijn dorp Brusthem het stadsrecht van Luik16. Nu blijkt uit de boven- vermelde oorkonde van 1224, dat Imaina een recht op de tienden van Brusthem had wegens haar bruidsschat en op grond van het huwelijkscontract17. Dit doet vermoeden, dat zij uit het Loonse gravenhuis stamde en ook, dat Dirk II reeds voor zijn huwelijk op een of andere wijze met dit geslacht verwant was.

Deze graven van Loon waren voogden van de abdij van St. Truiden en als zodanig hebben ze deze abdij heel wat afhandig gemaakt. In de omgeving van Eindhoven waren o.a. de kerken van Woensel, Son en Strijp vóór de 13e eeuw van St. Truiden afhankelijk. Misschien heeft Dirk II van Altena

11

in deze dorpen bezittingen of rechten gekregen door zijn huwelijk met Imaina of door vroegere verwantschap met het Loonse gravenhuis. In elk geval bezat hij het patronaatsrecht van de kerken van Nuenen, Son en Strijp, want dit verleende hij omstreeks 1225 aan het kapittel van Cortessem bij Hasselt18. Bezittingen of rechten in Woensel zouden iets dergelijks kunnen betekenen in Eindhoven, als vermoedelijk oorspronkelijk deel van Woensel.

Over rechten en cijnsen – jura et census – te Endehoven wordt gesproken in een oorkonde van de abdij van Berne (april 1281), waarin abt en convent verklaren, dat zij van de deken en het kapittel van St. Jan te Luik in erf pacht hebben genomen hun kapittelgoederen in het land van Heusden, alsmede de rechten en cijnsen, die deze bezitten in,,villis et territoribus de Beke, de Zonne et de Endehoven”19. Het is natuurlijk mogelijk, dat die goederen door personen uit geheel verschillende families na 1147 – een opsomming van de goederen van St. Jan in dat jaar vermeldt alleen een deel der Heusdense goederen – aan het kapittel zijn geschonken. Het kwam echter veel voor, dat een zekere familiegroep bepaalde geestelijke instel- lingen, waarmede zij een of andere band had, bij voorkeur begiftigde. Nu waren de heren van Heusden bloedverwanten (consanguinei) van de Hornes, de Herlaers van (Hilvaren-) Beke hadden ook familiebanden en in Son hebben we Dirk II van Altena ontmoet20. Er bestaat dus een kans, dat het bezit te Endehoven van de Altena’s afkomstig was. Overigens moet erkend worden, dat uit het voorgaande alleen met zekerheid is te concluderen, dat Dirk II van Altena en-later Willem I van Horne en Altena bezittingen hadden in de onmiddellijke omgeving van Eindhoven.

Meer gronden zijn er voor het vermoeden, dat ook Cranendonk geheel of gedeeltelijk tot de erfenis van Dirk II van Altena behoorde: Op de eerste plaats heeft deze in 1223 zijn aandeel in de curtis Heugten aan het Cistercienserklooster te Roermond geschonken. Dit constateert de abdis Richardis in een oorkonde, die eindigt met de verzekering dat, teneinde twist en twijfel te voorkomen, het klooster aan de capella te Marresea (Maarheeze) jaarlijks een fertoen zal betalen, omdat de orde vrij is van het betalen van de kleine tiende en van de novale tienden21.

Heugten/Hugten lag tussen Maarheze en Sommeren. Opm.

Voorts was het goed Heugten een allodiaal goed met één verplichting, die op 13 december 1475 werd afgekocht: het moest met twee paarden en een knecht het slot van Cranendonk dienen22. Dit wekt het vermoeden, dat Heugten en Cranendonk oorspronkelijk in één hand zijn geweest en dat Dirk van Altena ook Cranendonk geheel of misschien ten dele met zijn neven van Horne bezat. Later is het dan geheel aan zijn erfgenaam Engelbert gekomen.

12

Butkens en ook Van Spaen vertellen: Een Engelbert van Horne huwde Margaretha van Altena, zuster van Dirk II. Goethals beweert: Het was een Willem van Horne en hij vergist zich in zijn sterfjaar (zie hiervoor noot 4). Geen van de drie vertelt, hoe hij dit weet. Alleen van Spaen deelt mee, dat de heerlijkheid Altena aan Willem van Horne, zoon van Margriet en Engelbert, heer van Horne kwam en dat Willem reeds in 1215 op verzoek van zijn oom Dirk II door de graaf van Kleef hiermede beleend werd. Voor dit laatste verwijst hij dan naar ,,Cleeffsche Archiven23“.

Hoewel Engelbert van Horne en dit zal de Ingelbertus uit de oorkonde van 1203 zijn – ongetwijfeld de beste papieren heeft, is niet met zekerheid te zeggen, wie de gelukkige was. Dat is te betreuren, maar gelukkig treden reeds in 1212 als zonen van dit ietwat schimmige echtpaar Willem en Engelbert van Horne in een oorkonde van hun erfoom – avunculus staat er in het licht der historie. Zij geven met Maria, de eerste vrouw van Dirk II, hem toestemming iets van zijn reusachtig bezit, nl. goederen te Hoge- en Lage Mierde weg te schenken aan Averbode24.

Na 1220 komen de gebroeders nog herhaalde malen voor in oorkonden van hun oom Dirk, tot hij tussen 26 juni 1241 en juni 1242 sterft25. Willem erfde Altena en voortaan noemt hij zich meestal Willem, heer van Altena, een enkele maal heer van Altena en van Horne. Engelbert heet meestal Engelbert van Horne, soms ook Engelbert heer van Horne, waaruit concludeerd kan worden, dat elk van beiden na de dood van hun vader, een deel van de Hornse goederen geërfd had26.

Aan beide broers was een lang leven beschoren, want in 1264 leefden ze beiden nog. In dat jaar op 24 oktober lag naar alle waarschijnlijkheid Willem in zijn kasteel te Altena op zijn laatste ziekbed. Hij en zijn vrouw Helewide riepen althans speciaal voor dit geval familieleden, onder wie Willems broer Engelbert naar Altena om getuigen te zijn bij de verkoop van rechten en goederen te Schalkwijk en Rodengooi aan de abdij Villers in Waals-Brabant27. Waarschijnlijk is hij een maand later overleden, want volgens het necrologium van Keizersbosch was zijn commemoratio op 5 december28. Op 27 maart 1265 leefde hij niet meer, want dan treffen we zijn oudste zoon Willem als heer van Horne en zijn jongste zoon Dirk als heer van Altena aan29. Inmiddels was broer Engelbert, ondanks zijn naar schatting ongeveer 60 jaren, blijkbaar nog zo fit, dat hij de reis naar Altena had kunnen maken.

Deze Engelbert was naar mijn mening de eerst bekende heer van Cranendonk -hoewel hij zich heer van Horne noemde- en tevens was hij de vader van Willem van Horne heer van Cranendonk, die o.a. in oorkonden van 1271 en 1282 voorkomt. Voor deze mening zijn de volgende gronden aan te

13

voeren:

  1. Engelbert, heer van Horne, blijkt in 1244 voor het Mariastift te Aken voogd over Budel te zijn30. Budel is nadien steeds met Cranendonk verbonden, maar blijft een zelfstandig goed.
  2. In een oorkonde uit 1290 wordt vermeld, dat Katerina van Cranendonk een jaarlijks bedrag uit de goederen te Swalmen geeft en zal blijven geven zolang zij leeft, voor de jaargetijden van Willem van Cranendonk en Engelbrecht van Cranendonk ,,sinen vader”31. De vader van Willem I van Cranendonk was dus een Engelbert.
  3. In 1257 gaf het klooster Keizersbosch een oorkonde uit over de tienden te Buggenum, die Engelbert van Horne onder zekere voorwaarden krijgt. Dit gebeurt met toestemming van zijn zoon Willem, die tevens belooft, dat hij deze overeenkomst zal handhaven32. Engelbert had dus een zoon en opvolger, die Willem heette.
  4. Het wapen op het zegel van Engelbert van Horne, hangende aan een oorkonde van 1245 en aan de zo pas aangehaalde oorkonde uit 1257 in het archief van Averbode, is geheel gelijk aan dat van Willem I van Cranendonk, dat achter in het boek van Habets over de rijksabdij Thorn (deel 1) staat afgebeeld, nl. in een driehoek, drie horens, boven twee, onder een. Deze horens hebben dezelfde vorm en stand als in het oudste wapen van Eindhoven en in het tegenwoordig wapen van Budel, d.w.z. de horens hebben de platte vorm zonder opsmuk als in het wapen van Eindhoven tussen 1817 en 1923, terwijl hun stand het omgekeerde was van die in het huidige stadswapen, dus de mondstukken heraldisch rechts (zogenaamde omgewende horens)33.

Mr. J. P. W. A. Smit heeft in Taxandria 1932 als zijn mening te kennen gegeven, dat het, “eenleeuwige” Eindhovense stadswapen uit de 13e eeuw stamt, omdat de hertogen van Brabant van wie naar algemeen wordt – aangenomen de leeuw afkomstig is toentertijd één leeuw voerden, welke – zij tussen 1288 en 1314 vervingen door vier leeuwen34. Deze mening lijkt mij juist en ter ondersteuning kan er nog een argument aan toegevoegd worden. Ook het andere deel van het oudste wapen van Eindhoven verwijst naar de 13e eeuw, want terwijl de eerste twee heren een schild met omgewende horens voerden, zoals in het oudste stadswapen van Eindhoven, hebben de volgende heren uiterlijk 1311 de horens omgedraaid, zodat ze de stand van het tegenwoordig wapen kregen35. Het was derhalve niet de stempelsnijder uit de 13e eeuw, die zich vergiste, toen hij de horens op het oudste wapen van Eindhoven met de openingen links plaatste, maar mr. Smit, die meende dat dit onjuist was, omdat hij slechts wapens van Horne kende met openingen rechts36.

14

Dit is echter alleen voor de Hornes-Altena’s en de Cranendonks vanaf 1311 het geval. Deze vergissing heeft er toe geleid, dat Eindhoven in 1923 niet naar het aloude juiste wapen uit de 13e eeuw is teruggekeerd en thans een wapen heeft, waarvan de ene helft – de leeuw- aan de 13e eeuw en de andere helft- de horens aan de 14e eeuw ontleend is, hetgeen iets halfslachtigs heeft. Willem I van Cranendonk is overleden tussen 14 november 1282 en 1289, een zoon achterlatend, die in 1289 nog minderjarig was37.

Indien mag worden aangenomen dat Katerina van Cranendonk de weduwe van Willem I was, dan was deze zoon de latere Willem II van Cranendonk. In 1303 werd deze door Jan II van Brabant zijn beminde getrouwe genoemd38 en in 1305 was hij gehuwd met een Elisabeth van Steyn. Nu valt het op, dat deze Elisabeth aan letterlijk alle transacties van haar man meedoet. Als Willem van Cranendonk in 1305 een twist tussen zijn Maarheezenaren en de vrouwenabdij te Roermond betreffende het goed Heugten beslecht, beslecht Elisabeth mee39. Willem en Elisabeth verkopen samen de gemene beemden tussen Soerendonk, Vroenhoven en Cranendonk op 13 mei 1307 aan de inwoners van Budelas39) en in hetzelfde jaar de gemeynte in Woensel aan hun Woenselaren40. Dit is merkwaardig en het is begrijpelijk, dat mr. Smit in Taxandria 1932 en Verschueren in “Eindhoven” 1965 concluderen respectievelijk vermoeden, dat Elisabeth, die zij overigens niet aan Willem II maar aan Willem I uithuwelijken en die zij een van Loon noemen, Cranendonk en Eindhoven heeft aangebracht41. Toch is dit niet het geval, want Willem II was blijkens een oorkonde uit 1306, waarin zij hem haar beminde zoon noemt, een kind van Katherina van Cranendonk42. Wel heeft Elisabeth, volgens een verlovingsoorkonde43 voor haar dochter Ermgard (1323), van haar broer Arnold van Steyn land meegekregen, toen ze met Willem van Cranendonk huwde, maar deze Willem spreekt hierin eveneens van “onsen vaderliken Erve”, en het ligt voor de hand, hierbij aan Cranendonk te denken. Ook het gebied Eindhoven, met name Woensel, zal tot dit vaderlijk erfdeel behoord hebben, want als haar zoon Willem in 1321 het goed, “tenbroek” in Woensel verkoopt44, komt Elisabeth er niet aan te pas, terwijl dit in 1323 wel het geval is, als de door haar ingebrachte goederen in het geding zijn. Deze lagen waarschijnlijk in het Valkenburgse. Haar man was althans in 1313 leenman van Reinoud van Valkenburg en zijzelf stamde van moederszijde uit het geslacht Valkenburg.

Hoe lang Willem II geleefd heeft, is niet precies te zeggen, want zijn zoon, die hem opvolgde, heette wederom Willem. Opgemerkt kan worden, dat de zegels van Willem van Cranendonk van 1311 en van 1316 dezelfde zijn, terwijl het zegel van de Willem van 1323

15

hiervan afwijkt45,

Willem II is dus waarschijnlijk na 1316 en in elk geval vóór september 1311 overleden, want dan is de broer van,,joncvrou Ermgard” reeds heer van Cranendonk46.

Deze Willem III belooft op 25 maart 1323 met Arnold, heer van Steyn – oom van moederszijde – aan Thomas heer van Sevenborn, dat zij hem hun zuster resp. nicht Ermegarde ten huwelijk zullen geven en dat zij als bruidsschat 1200 pond zwarte Tournoysen of een rente van 120 pond zullen betalen43). Het is niet aan te nemen, dat deze Ermgard een zuster van Willem II was, want in dat geval zou ze voor 1289 geboren zijn en op haar eerste trouwdag minstens 34 jaar oud. Uit het huwelijk zijn minstens zeven kinderen geboren, wat op zo’n gevorderde leeftijd niet waarschijnlijk lijkt. Daar komt nog bij, dat heer Thomas en zij, der gewoonte getrouw, eerst de grootouders benoemden. Aleida naar zijn moeder, Willem naar haar vader, Nicolaas naar zijn vader en Elisabeth naar haar moeder. Een Elisabeth dus en geen Katherina.

Vier van deze kinderen uit het geslacht Sevenborn – tegenwoordig Simmern, Septfontaines in het groothertogdom Luxemburg – zijn ná 1350 heer resp. vrouwe van Cranendonk geweest en niet zoals in navolging van Goethals en mr. Smit steeds verondersteld is, reeds vóór 1320. Dat Thomas van Sevenborn Irmgard van Cranendonk tot vrouw kreeg, zal wel het gevolg geweest zijn van de connecties, die haar vader via zijn zwager Arnold van Steyn, met de heer van Valkenburg en Monschau had. Op 23 februari 1313 vinden we Willem van Cranendonk met Arnold van Steyn en Koenraad van Schleiden in een oorkonde van de woelige Reinoud van Valkenburg, die de drie heren zijn beminde getrouwen noemt. Ze hebben dan pas een veldtocht tegen de aartsbisschop van Keulen achter de rug en sluiten te Bonn vrede met hem47. Deze Koenraad van Schleiden en Didderic van Schleiden zijn tien jaar later als ,,vriende ende maghe” van Arnold van Steyn en Willem III borgen in de zo pas vermelde verlovingsoorkonde.

Spoedig nadat ze Reinoud van Valkenburg gesteund hadden, moeten de twee zwagers een krijgstocht van graaf Willem III van Holland tegen Vlaanderen hebben meegemaakt, want in 1315 kregen ze daarvoor een beloning48.

Terwijl men hieruit de indruk krijgt, dat Willem II van Cranendonk als een soort dolende ridder nu eens aan veldtochten van de ene, dan weer van de andere vorst deelnam, hield zijn opvolger Willem III het geheel op Brabant. We treffen hem aan als een van degenen, die in 1330 op verzoek van Jan III van Brabant het aan den Bosch verleende Privilegium Trinitatis mede-

16

bezegelt49 en in 1332 sneuvelt hij voor zijn hertog bij Assche, als hij met trillende lans, vergezeld van weinigen, op de in Brabant binnengevallen Vlamingen toesnelt. Zo vertelt althans van Dynter, die over het algemeen betrouwbaar is.

Ook de Brabantse Yeesten vermelden volgens Juten, dat een riddere onvervaert, die dapper was ende jonc, mijn heer Willem van Cranendonc” daar sneuvelde. Dit verhaal schijnt bovendien steun te vinden in het feit, dat Willem III van Cranendonk volgens een oorkonde van 19 april 1327 bezitingen had te Hedel50, terwijl in 1336 een Willem, heer van Cranen- donk, oorkondt, dat hij ,,onse huys tot Hedelt” van de graaf van Gelre,,als sijn open huys” in leen ontvangen heeft51. Door dit alles is men geneigd aan te nemen, dat de laatste Willem als zoon van zijn gesneuvelde vader met Hedel werd beleend, om tot de conclusie te komen, dat er dus een Willem van Cranendonk meer is geweest dan tot dusver werd aangenomen, een Willem IV. En toch is het ondanks deze drie mededelingen vrijwel zeker, dat Willem III in 1332 niet gesneuveld is, maar tot 1340 geleefd heeft. Immers, van Dynter blijkt minder goed op de hoogte dan men zou verwachten. Hij vergist zich in het jaartal, want de oorlog met strooptochten tussen Vlaanderen en Brabant werd niet in 1332, maar van november 1333 tot september 1334 gevoerd52.

Bovendien citeert Juten de Brabantse Yeesten onjuist, want in de door hem aangehaalde laatste regels,,ende storte daer van sinen orse ende bleef daer alsoe gherne” staat niet,,gherne” maar,,ghevaen”. Volgens de Yeesten, waarvan dit gedeelte door de tijdgenoot Jan van Boendale (1280-1352), stadssecretaris van Antwerpen, geschreven is, sneuvelde Willem van Cranen- donk dus niet, maar hij werd gevangen genomen. Nu veroorloofde deze schrijver zich zo nu en dan dichterlijke vrijheden om het dramatisch effect te verhogen en alles wat romantischer te maken. Daardoor moet hij met enige voorzichtigheid gebruikt worden. Maar dit motief kan geen rol gespeeld hebben bij een allesbehalve romantische gevangenneming. Wel kan het het geval geweest zijn bij het epitheton “jonc”. Mogelijk zat de schrijver verlegen om een rijmwoord op Cranendonk, want in 1334 was Willem van Cranendonk al minstens 13 jaar ridder en dus een 35 jaar oud, wat men in die tijd nauwelijks jong kan noemen. Een Luikse kanunnik, Jean van Hocsem, die juist in dat jaar 1334 in februari aan zijn kroniek begon, vermeldt de gebeurtenis ook. Hij plaatst haar terecht in februari 1334 en schrijft, dat de heer van Cranendonk met weinige anderen gevangen genomen werd (ibidem capto domino de Cranendunc et paucis aliis)53. Nu was Hocsem weliswaar een Luikenaar en dus niet onmiddellijk bij het gebeuren betrokken, maar anderzijds een man, die midden in het politieke

17

leven stond en, hoewel niet feilloos, over het algemeen nauwkeurig in zijn berichtgevingen, en water honderd jaar later leef van Boendale, een tijd. genoot, terwijl van Dynter leefde.

En wat de belening met Hedel betreft, hier behoeft niet van sprake te zijn. Uit een oorkonde van Dirk van Cranendonk blijkt, dat zijn broer Willem indertijd van de Gelderse hertog 500 pond penningen heeft ont- vangen, terwijl in de beleningsoorkonde zelf staat, dat Willem van de graaf van Gelre ,,onse huys tot Hedelt als sijn open huys te sijn” ontvangen heeft54. Het is derhalve goed mogelijk, dat Willem III van Cranendonk pas in 1336 zijn eigen goed Hedel aan de hertog heeft opgedragen als open huis en het toen als leen terug ontvangen heeft. Als steun voor de opvatting, dat er tussen 1323 en 1340 maar één Willem, heer van Cranendonk heeft geleefd, kan verder worden aangevoerd, dat in augustus 1334 een Willem, heer van Cranendonk, raad van de Brabantse hertog is en als eerste van een groep ridders genoemd wordt, die onder ede moeten getuigen, of Baardwijk aan Gelre dan wel aan Brabant behoort,55 een rol, die eerder past bij een ervaren Willem III dan een Willem IV, die toen nog heel jong geweest zou zijn. Dit laatste meen ik te mogen opmaken uit het feit, dat in de oorkonde van 1321 wel over eventuele rechten van Arnoud en Dirk, zijn broers, en van Ermgard, zijn zuster, gesproken wordt, maar geen zoons Willem en Dirk worden vermeld. En in de oorkonde van 1323 komt wel als borg voor een,,Arntchenzoen van Steyne” die nog ,,knape” is, maar geen Willem of Dirk ,,zoen van Cranendonk”. Bovendien vertellen én Butkens, én van Spaen, dat een zuster van Dirk, heer van Cranendonk, door haar huwelijk met een heer van Sevenborn, Cranendonk aan dat geslacht heeft gebracht. Zij noemen de zuster echter resp. Aleid en Anna en haar man Willem van Pittingen. Alle drie de namen zijn vergissingen, want Ermgard, de vrouw van Thomas, heer van Sevenborn, kreeg na de dood van Dirk van Cranendonk in 1342 als „,recht erfgenaam” Hedel56 en haar zoon Willem is later heer van Cranendonk. De naam Pittingen levert hierbij geen overwegende moeilijkheden op, want de heren van Sevenborn voerden hetzelfde wapen als de heren van Pittingen, nl. een geankerd kruis en opvolging

heer Thomas zal dus van dit geslacht geweest zijn. Alles overwegende, mag als vrijwel vaststaand worden aangenomen, dat van Dynter zich heeft vergist en dat Willem III tot 1340 heeft geleefd. In het verdere verhaal wordt dan ook hiervan uitgegaan.

Willem III heeft ook verder in Brabant een belangrijke rol gespeeld. Eind 1337 was hij getuige bij een verdrag tussen Jan III van Brabant en Dirk van Heinsberg, graaf van Loon, dat gericht was tegen de bisschop van Luik57. Op 8 april 1338 werd hij tot maarschalk van Brabant benoemd58 en spoedig

18

daarna viel hij het Luikse gebied binnen. Hij schijnt er danig huisgehouden te hebben, want hij, de graaf van Loon, diens zoon Godfried en een ridder Gerard met de Baard werden door de pauselijke ban getroffen en met deze ban beladen is Willem gestorven. De excommunicatie was nl. op 4 september 1343 nog van kracht,59 terwijl reeds in 1341 zijn broer Dirk als erf- genaam en opvolger wordt genoemd. Deze Dirk van Cranendonk is waar- schijnlijk al voor 7 september 1342, in elk geval voor 22 juli 1343 over- leden, want terwijl hij op 1 januari 1342 bezitter is van de goederen te Hedel, worden op bovengenoemde septemberdag Ermgard, vrouwe van Sevenborn en Thomas van Sevenborn “hoer witlike man ende momboir” ermee beleend56 . En de weduwe van Dirk van Cranendonk, Aleida van Horne, ontving reeds op 20 juli 1343 dispensatie van de paus voor een volgend huwelijk met Jan van Polanen, heer van Breda, een huwelijk dat overigens niet doorging wegens de zwakke gezondheid van Aleida60. Of Ermgard ook en zo ja, even snel met Cranendonk is beleend, is onzeker.

We horen in de veertiger jaren alleen van Aleid van Horne als vrouwe van Cranendonk en in het ,,Livre des Feudataires de Jean III” worden als personen, die Cranendonk in leen hadden, alleen Willelmus de Cranendonc en de zoon van de heer van Sevenborn genoemd61. Maar omdat Dirk van Cranendonk ook niet genoemd wordt, zijn hieruit geen conclusies te trekken inzake de al of niet belening van Ermgard met Cranendonk, voordat haar zoon Willem deze heerlijkheid kreeg.

Deze zoon, Willem van Sevenborn, treffen we voor het eerst in een oorkonde van 17 mei 1355 als heer van Cranendonk aan62. Met hem begint de heerschappij van het geslacht Sevenborn over de heerlijkheid Cranendonk. Voordat tot deze periode wordt overgegaan, moge eerst nog gewezen worden op enkele aan de fantasie ontsproten figuren, die in de geschiedenis van Cranendonk en Eindhoven verwarring hebben gebracht. De eerste is een Willem van Sevenborn, die ca. 1314 heer van Cranendonk zou zijn geweest. Hij is uit het niet opgeroepen door Goethals63. Mr. Smit geeft deze Willem een Aleidis van Cranendonk, dochter van Willem I, tot vrouw64. Voor hem een geschikte huwelijkspartner, want ook zij heeft nooit bestaan. Drie anderen, die de waarheid geweld aandoen zijn een Gerard, een Willem en een Dirk van Horne, waarmee steeds bedoeld worden Gerard I, heer van Horne en Altena (1301-1330), zijn zoon Willem, heer van Horne en Altena (ca.1330-1343) en een (half)broer Dirk, die door verschillende schrijvers als heren van Cranendonk ten tonele worden gevoerd65.

De werkelijkheid is: Noch Gerard, noch deze Willem, noch deze Dirk van Horne – bij de laatste raakt Juten in Taxandria 1933 de draad kwijt – zijn

19

ooit heer van Cranendonk geweest. Dit is gemakkelijk te bewijzen uit A. Verkooren’s Chartes de Brabant”, waar in een oorkonde van 10 januari 1311 Gerard, heer van Horne, en Willem II, heer van Cranendonk, beide voorkomen; van 19 december 1337, waarin Willem, heer van Horne en Altena, naast Willem III heer van Cranendonk staat66 en van de laatste was Dirk van Cranendonk een broer, zoals hiervoor is aangetoond. Ook Goethals geeft een oorkonde uit 1336 met Willem van Horne en Willem van Cranendonk. Bij hem vindt men deze fout van twee personen tot één verenigen dan ook niet67. In Eindhoven is een Willem van Hornestraat. Het zou meer in overeenstemming zijn met de historische werkelijkheid, als deze straat de Willem van Cranendonk- straat zou heten. Want Willem II, heer van Cranendonk, naar wie deze straat genoemd is, hoewel op de een of andere wijze stammend uit het huis Horne, noemde zich, noch werd ooit genoemd: Willem van Horne. Deze naam behoorde na ca. 1300 aan de tak Horne-Altena.

  1. De heren van Cranendonk uit de geslachten Sevenborn en Milberg

Willem van Sevenborn, vanaf 1355 als heer van Cranendonk genoemd, had een vader, die in Luxemburg een positie van betekenis innam. Deze Thomas van Sevenborn, zoon van Nicolaas, heer van Sevenborn, begon volgens een oud verhaal- en de oorkonden ondersteunen dit – zijn loop- baan als jeugdvriend van keizer Hendrik VII (1308-1313) uit het Luxemburgse Huis. Hij werd diens kamerheer, trok mee op een tocht naar Italie en toen deze door Dante bejubelde keizer daar stierf, zou Thomas van Sevenborn hem de ogen toegedrukt hebben. Volgens een vrome legende bouwde hij, in Sevenborn teruggekeerd, daar een kerk en werd monnik68. Er zijn echter vele aanwijzingen, dat dit een vergissing is en dat hij het was, die met Irmgard van Cranendonk trouwde69. Na de dood van keizer Hendrik VII werd Thomas een even trouw dienaar

van diens zoon Jan, koning van Bohemen en hertog van Luxemburg. Voor het echtpaar zal het minder prettig geweest zijn, dat Jan van Bohemen eerst slecht met Jan III van Brabant overweg kon. Maar gelukkig kwam alles terecht, toen Johanna van Brabant, oudste dochter van Jan III en Wenzel, zoon van Jan van Bohemen, trouwden en vooral, toen deze echtelieden in 1355 hertogin en hertog van Brabant en Luxemburg werden. Misschien is het daardoor niet toevallig, dat Willem van Sevenborn als heer van Cranendonk pas vanaf 1355 in de Brabantse oorkonden verschijnt. Willem van Sevenborn is tussen 4 december 1356 en 2 april 1357 overleden en opgevolgd door zijn broer Nicolaas70.

20


oooOOOooo

Commentaar H. Hardenberg

Uit het op de omslag afgebeelde zegel van Willem I van Cranendonk kan men al opmaken, wat het belang van deze publikatie voor de Limburgse geschiedvorsing is. Het vertoont het bekende, uit drie ongesnoerde hoorns bestaande wapen van de heren van Hom, dat evenals de voornamen Engelbert en Willem bij de oudste generaties van de heren van Cranendonk voor hun afstamming van die heren pleit. De op zorgvuldige bestudering van het beschikbare oorkondenmateriaal berustende conclusie van de auteur, dat de eerste heren van Cranendonk uit de Hornes zijn voortgekomen, lijkt mij dan ook niet voor bestrijding vatbaar. Evenmin zijn afrekening met de vroeger gangbare opvatting, dat de Hornes een zijtak van het Loonse gravenhuis zouden zijn. Minder gelukkig acht ik zijn gissing, dat de bakermat van de heren van Hom in het naburige Nederrijnse gebied gezocht dient te worden. Het voorkomen van twee opvolgende Engelberts als getuigen in door de aartsbisschop van Keulen uitgevaardigde oorkonde zegt namelijk niets omtrent hun herkomst.
In de twaalfde en dertiende eeuw komen we herhaaldelijk Limburgse en Gelderse edelen in Keulse oorkonden tegen en onder de Geldersen ook diegenen, die niet uit het stamgebied van de graven van Gelre afkomstig waren zoals de in I 122 vermelde Reginbald van Hernen uit het land van Maas en Waal, die vaak ten onrechte voor een Horne is gehouden.
De voornaam Engelbert, waarvan Klaversma zegt, dat hij behalve bij de graven van Berg en Mark vrij zelden bij de Rijnlandse adel voortkwam, is een zeer twijfelachtig argument om verband met die graven te zoeken. De vroegste vermelding van een Engelbertus de Horne is te vinden in een oorkonde uit 1102 van de abdij Thorn. In dezelfde oorkonden worden onmiddellijk na graaf Gerard van Gelre een Engelbertus castellanus en diens broer Walterus als getuigen vermeld, van wie moeilijk is aan te nemen, dat ze iets met de graven van Berg te maken hadden.
Achter de burggraaf Engelbert verbergt zich naar alle waarschijnlijkheid Engelbertus de Bugenheim of Buggenurn, in IJ 18 als eerste getuige genoemd in de fundatiebrief van het kapittel van Wassenberg en mogelijk nogmaals in I 139 in een oorkonde, waarbij de Keulse abdij Sint-Pantaleon zich het bezit van een goed te Mülheim toegewezen ziet. Wouter, de broer van burggraaf Engelbert, kunnen we als Walterus de Buckenheim terugvinden in een Keulse oorkonde van 1104, terwijl we de munitio of burcht van Buggenum, waaraan hij en zijn broer hun naam ontleenden, in 1329 als appendix tegenkomen van het allodium Wessem, dat de heren van Horn toen van de abdij Sint-Pantaleon in leen hielden na het aanvankelijk te hebben bevoogd.
Linssen zag in deze heren van Buggenum een zijtak van de Hornes. Aangezien Wessem echter oorspronkelijk een koningsgoed was, dat zich over Heel, Beegden en Grathem moet hebben uitgestrekt, en de nabije burcht Buggenum kennelijk de zetel was van de voogden over dit gedeeltelijk aan de abdij Sint Pantaleon geschonken kroongoed, ben ik eerder geneigd aan het omgekeerde te denken en Engelbert I van Horne voor een neef van Engelbert en Wouter van Buggenum te houden. De opkomst van zijn geslacht, dat reeds in de tweede generatie de Utrechtse bisschop Herman van Horne (I I ;0-11;6) opleverde, was vermoedelijk van zijn huwelijk met een dochter van de aan het Limburgse huis verwante Herman van Mereheim (I WI1105) uit Merum bij Roermond te danken. Terecht wil Klaversma het ontstaan van de heerlijkheid Cranendonk uit het goederenbezit van de heren van Altena rondom Eindhoven verklaren.
Zeer ingenieus is zijn hypothese, dat Katherina van Cranendonk niet de vrouw, maar een dochter van Willem I van Cranendonk zou zijn en in 1290 weduwe was van iemand uit het adellijk geslacht Van Goor uit Neer. Haar zoon Willem II van Cranendonk heeft de hoorns van het familiewapen omgedraaid, zodat het mondstuk heraldisch links kwam net als in het wapen van de van Goors.
Helaas is het Klaversma niet gelukt de identiteit van Katherina en haar zoon met zekerheid vast te stellen, hoewel de chronologie van de opvolgende generaties zijn stelling alleszins steunt. Door het huwelijk van Katherina’s kleindochter Irmgard met Thomas heer van Sevenborn ging Cranendonk in andere handen over.
Na nog verscheidene malen van eigenaar te zijn verwisseld keerde de heerlijkheid omstreeks 1460 na aankoop door Jacob I graaf van Horne in het bezit van haar oorspronkelijke heren terug.
De hoofdstukken vier en vijf bevatten de levensbeschrijving van Jan van Schoonvorst en Jacob van Gaesbeek, twee belangrijke figuren uit de vijftiende eeuw, die ver boven het kader van de Eindhovense geschiedenis uitstaken en daarom ook voor een bredere lezerskring van belang zijn.
Een zesde hoofdstuk over de heren van Cranendonk en hun verhouding tot Eindhoven besluit deze goed gedocumenteerde en vlot geschreven studie, waarmee we de schrijver van harte gelukwensen. Laat ons daarbij de hoop uitspreken, dat hij haar door andere studies over belangrijke middeleeuwse geslachten zal laten volgen, waaraan door hun betekenis voor de gewestelijke geschiedenis grote behoefte bestaat.


H. HARDENBERG

Noten bij “de Heren van Cranendonc en Eindhoven +/-1200 – 1460. Drs. T. Klaversma

  1. Aldaar deel 2 blz. 98 en 100. Naar alle waarschijnlijkheid heeft Butkens haar ergens onder haar latere naam Margaretha van Cranendonk aangetroffen, met deze naam geen raad geweten en haar zonder nader onderzoek een plaats onder de zusters van Jan van Cranendonk gegeven. ↩︎
  2. Zie hierna. N. de Wibet). ↩︎
  3. Aldaar blz. 22. ↩︎
  4. Willem (II?) wordt niet in 1240 maar is reeds in 1233 heer van Horne en sedert 1242 ook heer van Altena als opvolger van zijn oom Dirk van Altena, die tussen 26 juni 1241 en juni 1242 overleed (L. Ph. C. van den Bergh, oorkondenboek van Holland en Zeeland I nrs. 358, 381, 386)). Willem (III?) sneuvelde niet in 1304 bij Zierikzee, maar overleed vóór 28 juni 1301 (Bron, Regesten van Oorkonden Sticht Utrecht II 1908 nr. 2965). Zijn broer Dirk II heer van Altena overleed niet in 1270 maar tussen 1 aug. 1272 en 4 nov. 1272 (F. Ketner, Oorkondenboek van het Sticht IV nrs. 1831 en 1836). De oudste zoon van Willem (III?), diens opvolger Willem (IV?) stierf kinderloos voor 28 juni 1301 (Bron t.a.p. nr. 2965). Jan heer van Saffenberg was dan ook niet diens zoon, maar de tweede echtgenoot van de weduwe van Willem (IV), Sophia van Heusden. Ook Engelbert, zoon van Willem (III?), sneuvelde niet bij Zierikzee maar was nog in 1306 domproost van Utrecht (J. W. Berkelbach van Sprenkel, Regesten van Oorkonden bisschoppen van Utrecht 1301-1340, Utrecht 1937, nr. 74 ↩︎
  5. Goethals t.a.p. pag. 58, 62 en 73. ↩︎
  6. J. Habets, De Archieven van het kapittel der Hoog adellijke Rijksabdij Thorn I nr. 5. 7. ↩︎
  7. Dr. Richard Knipping, Regesten der Kölner Erzbischöfe II, Bonn 1901, nrs. 195,381 en 833 ↩︎
  8. Deze oorkonden in L. A. J. W. Sloet, Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutphen I nrs. 378, 387 en 401. ↩︎
  9. Aldaar pag . 15. ↩︎
  10. Uit de onechte oorkonde blijkt niet, dat Bertha van Blaarthem de moeder van Dirk
    van Altena was. ↩︎
  11. W. A. van Spaen, Oordeelkundige Inleiding tot de Historie van Gelderland 1805 DI. III pag. 211. ↩︎
  12. Herbert van Hese in oork. van 1172 (S. H. Winkelmolen, Budel en Cranendonk pag. 373) Hendrik van Breda (P. C. Boeren, de heren van Breda en Schoten 1965 pag. 77-83) Roger Scademule (Knipping t.a.p. nr. 1636) Berner, zoon van Arnold Brabent (Schutjes, Geschiedenis van het bisdom ‘s-Hertogenbosch! blz. 246 en Boeren t.a.p. pag. 96. ↩︎
  13. Archief Postel, Cartularium jaren 1223, 1224, 1232 en M. J. Wolters, Notice
    historique sur l’ancienne abbaye d’Averbode, Gent 1849 pag. 99. ↩︎
  14. P. C. Bockenberg, Manuscript nr. 1646 fol. 165, Universiteitsbibliotheek Utrecht. ↩︎
  15. R. Knipping, Regesten der Kölner Erzbischöfe III pag. 135. ↩︎
  16. A. Wauters, Les Libertés Communales, pag. 522, Brussel-Parijs 1878. ↩︎
  17. In 1224 heeft Dirk II heer van Altena met toestemming van zijn echtgenote Imaina
    en zijn neven Willem en Engelbert van Horne zijn deel dat hij bezat in de tiende van Brusthem aan Averbode doen toekomen. In aansluiting hierop: 1224. Domina Imaina Theodorici uxor donationem et venditionem attestatur et approbat cedetque omni jure quod ad eam habere posset tam ratione dotalicii quam maritalis contractus. ↩︎
  18. A, M. Frenken, Documenten betreffende de kapittels van Hilvarenbeek, St. Oedenrode en Oirschot, 1956 pag. 165 en Memoriaal van Gerwen, Nuenen en Nederwetten 1948 pag. 19-22. ↩︎
  19. Van den Bergh t.a.p. II nr. 545. ↩︎
  20. Sloet t.a.p. I nr. 836, van den Berg I nr. 443 vgl. Boeren t.a.p. pag. 106. Dat met Endehoven de tegenwoordige stad Eindhoven wordt bedoeld, mag wel aangenomen worden. Wel lag er (later) ook een Eindhoven bij Princenhage (S. W. A.Drossaers, Archief Nassause Domeinraad dl. I 1948 Regesten I nr. 694) en wel menen de uitgevers van de oorkonden van het St. Janskapittel te Luik, dat Hoevenen ten noorden van Antwerpen bedoeld wordt – dit heette overigens in de middeleeuwen Ettenhoven – maar James de Fremery,, Suppl. O. B. van Holland en Zeeland” nr. 253 vermeldt, dat de villa de Endehoven, in baiulatu de Buscoducis”, dus in de Meierij van Den Bosch lag. ↩︎
  21. Sloet t.a.p. I nr. 469 bis; fertoen mark, toen de waarde van een varken. ↩︎
  22. Winkelmolen t.a.p. pag. 89. In het stuk van 13 december 1475 staat,,Heugtengelegen binnen der parochien van Maarhese in onsen lande van Cranendonc”. ↩︎
  23. Van Spaen III pag. 212. ↩︎
  24. M. J. Wolters, Notice historique de l’ancienne abbaye d’Averbode pag. 99 en 104. ↩︎
  25. Cartulariun Postel: oorkonde uit 1224; van den Bergh I nrs. 272, 346, 381, 386(uit 1233, 1241 en 1242). ↩︎
  26. In een oorkonde van 1248 (Archief Averbode Cartularium Keyzersbosch) van
    Diederik van Wickerode bijv…. nobiles viros Wilhelmum dominum de Altena et
    Engelbertum dominum de Hurne. ↩︎
  27. Sloet Oorkondenboek II nr. 877. ↩︎
  28. Mededeling van Prof. A. F. Caeyers pr., archivaris van Averbode. ↩︎
  29. Ketner O.B. Utrecht III nr. 1656. ↩︎
  30. Sloet O.B. II nr. 643 bis. Deze oorkonde is ontleend aan het Liber chartarum der
    Munster-abdij te Roermond. Volgens Sloet werd dit in de tweede helft van de15e eeuw geschreven. Hierin staat Edewardus dominus de Huerne, hetgeen een verschrijving zal zijn, vgl. Winkelmolen t.a.p. pag. 28. ↩︎
  31. August Sassen: Tijdschrift voor Noord-Brabantse Geschiedenis III 1885 pag. 3. Hierin wordt geen bron genoemd. Deze blijkt het Cartularium van Keyzersboschte zijn (16e eeuw). Blijkens een aantekening voorin, in 1885 door J. Habets gekocht van de hoofdonderwijzer te Deurne voor f 53,-. Thans in het Rijksarchief te Maastricht. ↩︎
  32. Archief Averbode: Cart. Keyzersbosch 24 maart 1257. Ook in Ketner O.B. Utrecht III nr. 1401. ↩︎
  33. Tops en Verschuren, Eindhoven 1965 naast pag. 8 en Smit, Taxandria 1932 pag. 301. ↩︎
  34. Aldaar pag. 303. ↩︎
  35. Dit blijkt uit het zegel van Willem, heer van Cranendonk, aan de oorkonde van10 jan. 1311 (Verkooren Chartes de Brabant I nr. 231) Kon. Zegelkabinet Brusselnr. 11999 en van 1316 Archief Düsseldorf Heinsberg nr. 45. ↩︎
  36. Taxandria 1932 pag. 305 ↩︎
  37. G. C. A. Juten Taxandria 1933 pag. 71 en J. Cunen Taxandria 1928, pag. 29. ↩︎
  38. C. R. Hermans, Bijdragen tot de geschiedenis van Noord-Brabant 1845 I pag. 494. ↩︎
  39. D. Th. Enklaar in Oud Vaderlandsche Rechtsbronnen 3e reeks no. 9 pag. 284. ↩︎
  40. Archief Eindhoven, origineel. ↩︎
  41. Resp. pag. 302 en pag. 5o. ↩︎
  42. Archief Averbode, Cartularium Keyzersbosch. ↩︎
  43. Archives de l’Etat Luxembourg: Chartes de la Famille de Reinach 25
    maart 1323. ↩︎
  44. Archief Eindhoven, Schepenprotocollen R. 47 fol 28 vv. ↩︎
  45. De Raedt, Sceaux Armoriés II pag. 111; Archief Düsseldorf, Jülich Berg nr. 283,thans in Rijksarchief Antwerpen, schepenbrieven van Mechelen nr. 46. ↩︎
  46. ↩︎
  47. C. H. Hermans, Analytische opgave van de gedrukte charters betreffende de provincie Noord-Brabant 1844 pag. 66. ↩︎
  48. Copie in het archief Eindhoven. ↩︎
  49. Ram-van Dynter. Chronique des Ducs de Brabant II pag. 564 en 794 en Taxande1933 pag. 72. ↩︎
  50. A. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland 1830 I nr. 210. Hierin beveelt Reinoud, graaf van Gelre “aan die van Driel, van Rossem ende van Horwine na dien brieven di wi enen edelen man heren Willem, den here van Cranendonck, den gheerven ende den ghemeynen dorp van Hedel gegeven hebben” dat de dam in de wetering van Hedel wordt weggenomen. ↩︎
  51. M. J. J. Sloet e.a. Register op de leenaktenboeken van het kwartier NijmegenGouda 1924 pag. 698 en P. N. Doornink en J. S. van Veen, Acten betr. Gelre enZutphen 1107-1415 naar de drie handschriften, Haarlem 1908, p. 204. ↩︎
  52. Deze chronologische fout van Van Dynter wordt overtuigend aangetoond doorF. Favresse, L’Avènement du régime democratique de Bruxelles (Kon. Belg. Acad. Afd. Letteren Verhandeling Boek XXX afl. I pag. 90. ↩︎
  53. Godefroid Kurth, La Chronique de Jean de Hocsem, Brussel 1927 pag. 228. ↩︎
  54. Doorninck – van Veen t.a.p. pag. 204. ↩︎
  55. A. Verkooren, Chartes de Brabant I nrs. 375, 378. ↩︎
  56. Doorninck t.a.p. pag. 205. ↩︎
  57. Verkooren t.a.p. nr. 456. ↩︎
  58. Juten, Taxandria 1933 pag. 72. ↩︎
  59. Wolters, Codex diplomaticus Lossensis, Gent 1849 nr. 419. ↩︎
  60. G. Brom, Bullarium Trajectense nrs. 1088, 1248. ↩︎
  61. L. Galesloot t.a.p. pag. 265: Wilhelmus Dominus de Cranendonc mansionem
    apud Cranendonc et villam de Marnaise et appartinentias. Filius domini de SeptemFontibus tenet modo. ↩︎
  62. Verkooren, Chartes de Brabant nr. 893 en Juten Taxandria 1933 pag. 73, ↩︎
  63. Goethals t.a.p. pag. 19. ↩︎
  64. Taxandria 1932 pag. 302. ↩︎
  65. Door Winkelmolen t.a.p. pag. 54: A. van Oorschot, de Heerlijkheid Heeze pag. Dr. S. W. A. Drossaers, Arch. Nass. Domeinraad, tweede deel I pag. 71, 72. ↩︎
  66. T.a.p. I nrs. 231, 456. ↩︎
  67. Aldaar pag. 92. ↩︎
  68. Schwindt, Geschichte der Dynastern von Simmern und Ansemburg in Publ.Luxemb. LXIV pag. 61, 62. ↩︎
  69. a. Hij heeft hetzelfde wapen als Nicolaas van Sevenborn Sr. (Verkooren Chartes de Luxembourg.
    I nrs. 374, 729;
    b. Zijn oudste dochter Aleid, zijn oudste of tweede zoon Nicolaas;
    c. In de oorkonden komt maar één Thomas van Sevenborn voor,
    d. Jan van Bohemen begiftigt hem wegens diensten, aan hem en zijn vader bewezen (Publ. de Lux. 1877 XXXIII nr. 259;
    e. De Thomassen vóór en na 1316 bezitten Simmern en goederen te Rosport (Schwindt pag. 60, 66). ↩︎
  70. Juten Taxandria 1933 pag. 74; Verkooren Ch. de Brabant, III nr. 1342. ↩︎