Tak van de Bossche/Cnode van Erp*

*)Het discours over het wel of niet afstammen van de van Hornes van de familie van den Bossche “Cnode” is nog gaande. Doordat zij zegelden met het wapen van de van Hornes met de Barensteel (de tak van Horne-Perwijs), en erflaters waren aan de familie van Horne over hun uitgebreide goederen o.a. in de omgeving van Erp zijn er in het verleden aannames gedaan door o.a. M. Spierings en daarop volgend G.M. van der Velden dat zij wellicht zélf van Hornes waren en of via de vrouwelijke lijn er van afstamde. In de protocollen en oorkonden komt met enige regelmatigheid de naam van Dirk van Horne-Perwijs voor in relatie tot de bezittingen van Willem van den Bossche, zijn testament had de aandacht van Dirk van Horne-Perwijs die met zijn moeder het goed Herlaar bij St. Michielsgestel beheerde. Historisch gezien is volgens Hans Vogels e.e.a. met de huidige gegevens niet kloppend te krijgen. Hij stelt hier over:

Een van die nieuwe items gaat het 1e huwelijk van Willem I van Horne en Altena worden en de kinderen daaruit: Gerlach en Clementia x Gerard van Malberg). Zie ook een eerder bericht hier op het forum: https://groups.io/g/MiddeleeuwseGenealogie/message/14622 . Omdat de heerlijkheid Horne en Altena doorvererfd op Willem II, de oudste zoon uit vaders tweede huwelijk, kunnen we constateren dat de zoon Gerlach uit het eerste huwelijk moet zijn overleden vóór zijn vader die eind 1264 stierf, en dat deze Gerlach geen zonen heeft nagelaten. Er zijn evenwel indicaties dat Gerlach van Horne wel degelijk nageslacht heeft gehad. In ridder Gerlach Knode van den Bosch valt een kleinzoon van Gerlach van Horne te herkennen. Dat deze een familielid (nepos) van Willem II van Horne en Altena was, is al langer bekend. Het blijkt ook Gerlach’s familiewapen (Horne met barensteel). Ook over de herkomst van Willem I van Horne’s eerste vrouw ben ik iets wijzer geworden al kan ik dit enkel beredeneren.

Het voorgaande is een verbetering van mijn eerdere opvatting dat ridder Gerlach Knode van Den Bosch een dochter was van Margareta van Horne, dochter van Willem I van Horne en Altena uit diens 2e huwelijk. Van deze Margareta was bekend dat ze in 1264 net gehuwd was met Albert van Voorne, oudste zoon en erfgenaam van de heer van Voorne. De Van Voorne’s zijn menigmaal onderwerp geweest hier op het forum. Zie o.a. ook bericht 14799 uit 2021: https://groups.io/g/MiddeleeuwseGenealogie/message/14799  Albert van Voorne (oudste zoon) en zijn vrouw Margareta (enigste dochter uit 2e huwelijk) waren beide ebenbürtig zodat het hoogst onwaarschijnlijk werd dat Margareta vooraf aan haar huwelijk met Albert eerder gehuwd zou zijn geweest met een Bosche ridder. Het gegeven dat Albert na zijn huwelijk met Margareta ook nog eens hertrouwde was de verdere doodsteek voor mijn eerdere opvatting aangezien Albert van Voorne pas in 1287 overleed. 
De hypothese van een Margareta van Horne als moeder van ridder Gerlach Knode van Den Bosch is derhalve onhoudbaar gebleken.

Ridder Willem (Knode) van Den Bosch had – zo blijkt uit zijn testamenten en aanvullingen – diverse erfgenamen en begunstigden. Eentje ervan was een neef Gerlach Cnode. Van deze zijn diverse zonen bekend die later in Erp en Veghel gegoed blijken te zijn. Zo blijkt het patronaatsrecht van de kerk van Erp later nog discussiepunt tussen de families Van Broechoven (2/3 eigenaar) en Cnode (1/3 eigenaar) en hun erfopvolgers. Een en ander werd zelfs rechterlijk betwist. In enkele later stukken word ridder Willem van den Bosch zelfs aangeduid als een Van Horne. Gezien zijn Hornse voornaam Willem en zijn Hornse wapenschild ook niet verwonderlijk maar wel een aanname die historisch niet klopt. Ik zit samen met Wim Cöp in een onderzoek (en vervolgartikel) om de eigenaren van dat patronaatsrecht (genealogisch) nader in kaart te brengen.

Hans Vogels

WILLEM VAN DEN BOSCH “RIDDER STICHTER VAN HET RIJKE-CLAREN-KLOOSTER TE ‘S-HERTOGENBOSCH.

G.M. van der Velden, Feestbundel Gymnasium Bernrode 1886-1986


In zijn boek ‘De Bossche Optimaten’ begint G.C.M. van Dijck het eerste hoofdstuk met de opmerking: “Over de vroegste geschiedenis van ‘s-Hertogenbosch is nog maar weinig bekend”1. Er moeten inderdaad nog heel wat archiefstukken worden bestudeerd, om een helder beeld te krijgen van het wereldlijk en kerkelijk leven gedurende de eerste anderhalve eeuw van zijn bestaan. Testamenten van vooraanstaande personen, die veel hadden te schenken aan allerlei instellingen, kunnen hiertoe bijdragen. Een van die testamenten is dat van Wilhelmus de Busco of Willem van den Bosch, een van de rijkste inwoners van de hertogstad rond het jaar 1300.2.
Alvorens in te gaan op deze testateur en zijn beschikkingen ten gunste van het te stichten Rijke-Claren-klooster, volgt hier eerst een overzicht van de testamenten en codicillen van deze erflater en van hun vindplaatsen:
het testament van 16 februari 1332 archief Abdij van Berne
de toelichting van 28 augustus 1335: archief der Rijke Clarissen
de toelichting van 1 september 1335: idem
1-ste aanvulling van 13 september 1339 : idem
2-de aanvulling van 6 november 1341 : idem
3-de aanvulling van 21 september 134 : idem


Algemene informatie over de tijd waarin Willem van den Bosch leefde.

Kerkelijk gezien behoorde ‘s-Hertogenbosch tot het uitgestrekte bisdom Luik. Adolf II van der Marck was van 1313 tot 1344 de prins-bisschop. Dit diocees, waarvan het Oude Maasje een deel van de noordgrens vormde, bestond uit verscheidene  aartsdiaconaten. De stad Den Bosch ressorteerde onder het aarts diaconaat Kempenland. Vanaf 1 september 1313 was de Italiaan, kardinaal Neapoloi de filiis Ursi, de aartsdiaken. Deze bezocht in 1318 tijdens een visita uereis de snel in betekenis toenemende stad ‘Den Bosch'3.

Kempenland was op zijn beurt weer opgedeeld in een aantal dekenaten. Den Bosch viel onder het dekenaat Cuijk. Uit de tweede aanvulling op het testament blijkt, dat de Bosschenaar Henricus Gerardi de Neynsel deken van Cuijk was. Binnen het dekenaat was ‘s-Hertogenbosch geen volkomen zelfstandige parochie. De kerk van Sint-Jan-Evangelist stond nog onder de verantwoordelijkheid van de pastoor van Orthen. Dit zou kerkrechtelijk tot 1413 voortduren 4. Toevallig heette de door van Orthen rond het jaar 1318 eveneens Wilhelmus de Busco5. Behalve de Sint-Jan waren er in Den Bosch nog een begijnhof met eigen kerk, een predikheren- en een minderbroeders kerk. Willem van den Bosch is getuige geweest van de bouw van een Mariakapel aan de Sint-Jan. In 1318 had daarna de


179

officiele oprichting en de kerkelijke goedkeuring plaats van de Broederschap van de Illustre-Lieve-Vrouw6.Burgerlijk gezien behoorde ‘s-Hertogenbosch tot het hertogdom Brabant. Jan III was van 1312 tot 1355 de hertog. Den Bosch was in zijn hertogdom de vierde stad na Leuven, Brussel en Antwerpen. De stad had rond de kern een vesting muur. Zij was de meest noordelijke vestingstad in het gebied, dat grensde aan Holland en Gelre, en kreeg daarom de bijzondere aandacht van de hertog De plaatselijke bestuurders, de laagschout en de schepenbank, worden in de testamentaire akten van Wilhelmus van den Bosch als zodanig nergens genoemd. In 1318 verleende hertog Jan III aan de stad verlof, om de ommuring uit te breiden7. Tien jaar later, in 1329, schijnt dezelfde hertog aan de Pensmarkt de lakenhal gesticht te hebben, die beter bekend staat onder de naam gewanthuys”8

Brabant maakte onder de hertogen Jan I, II, III een tijd door van consolidatie9. Als oriënteringspunten kunnen in deze ontwikkeling de volgende historische gebeurtenissen dienen: de slag bij Woeringen of Wörringen bij Keulen in 1288, de moord op Floris V op 27 juni 1296 en de uitvaardiging van het charter van Kortenberg in 1312. Wat het eerste punt aangaat het volgende: Walram. IV van Limburg liet bij zijn dood in 1280 slechts een dochter, Irmgard geheten, na, die getrouwd was met Reinoud I, graaf van Gelre. Irmgard stierf kinderloos, waardoor Limburg vacant werd. Volgens een beslissing van koning Rudolf zou Reinbout gedurende zijn leven het vruchtgebruik over de landen van Irmgard bezitten. Dit strookte niet met de politieke doelstelling van de Brabantse hertogen, die steeds ijverden voor de beheersing van de handelsweg tussen Brugge en Keulen. Vandaar dat Jan I van Brabant alles in het werk stelde, om Gelre opzij te dringen. Deze oorlog tussen Brabant en Gelre werd beslist door de slag bij Woeringen. Hertog Jan keerde hieruit als overwinnaar terug. De handelsroute was nu grotendeels onder zijn beheer. Betreffende het tweede punt: de hertogen wilden niet alleen de landweg van Brugge naar Keulen onder controle houden, maar ook de andere handelsweg, de Maas. Daaruit vloeide voort, dat zij voortdurend alles in het werk stelden, een greep te krijgen op stad en land van Heusden. Hierdoor raakte Jan II betrokken bij de samenzwering tegen en de moord op Floris V van Holland. Ook de stad Den Bosch moest dit ondervinden, omdat zij, naar men vaststelde, asiel verleend had aan de moordenaars van Floris10. Hertog Jan II van Brabant steunde ook Jan III van Heusden bij diens pogingen de leenband met Holland te verbreken. De familiebanden tussen de heren van Heusden en belangrijke Brabantse families, en de goede betrekkingen tussen hertog Jan II en de Abdij van Berne, brachten eveneens Heusden en Brabant dichter bij elkaar.

Dan is er nog het charter van Kortenberg. Dit belangrijke document laat iets zien van de ontwikkelingen, die zich binnen het hertogdom voltrokken. Toen Jan II zijn einde voelde naderen en moeilijkheden voorzag bij de opvolging van zijn nog minderjarige zoon, vaardigde hij dit staatsstuk uit, voorloper van de latere oorkonde, die de geschiedenis zou ingaan onder de naam Blijde Inkomsten7. Er kwam een College of Raad tot stand van veertien leden, vier van de adel en tien van de steden, die de opdracht kregen de voorrechten van het hertogdom te handhaven. Tenslotte nog een korte opmerking betreffende het geldwezen in die dagen. De

180

hertogen zaten nog al eens in financiële moeilijkheden. Ze moesten dan geld lenen. De geldschieters waren toen de zogenaamde lombarden11, maar de hertogen klopten ook graag aan bij hun rijke onderdanen, die uit Brabant geboortig waren. Tot deze gefortuneerde lieden behoorde zeer zeker Willem van den Bosch. Maar hij was niet de enige. Rond het jaar 1300 leefden in Den Bosch nog verscheidene andere zeer rijke personen, waarvan we de omvang van hun bezittingen uit hun testamenten kennen. Op 18 juli 1309 beschikte Wouter Nenne, poorter van Den Bosch, bij testament over zijn vele goederen ten gunste van voornamelijk geestelijke personen en instellingen12. In datzelfde jaar op 7 september maakte Mr Makarius van ‘s-Hertogenbosch, kanunnik van het kathedrale kapittel van Luik. zijn testament met aanvullingen op 10 en 23 september, waarin hij zijn bezittingen voor een deel aan vele geestelijke instellingen in zijn vaderstad toewees13. Een derde testament van dien aard werd eind 1981 in het archief van de Godshuizen in Den Bosch teruggevonden. Het is van kort voor 1300 De testatrice heet Beatrix. Uit een andere oorkonde, waarin de echtgenoot van Beatrix voorkomt, kan worden opgemaakt, dat hij voor 5 september 1292 is gestorven14. Er is reden bij deze echtgenoot even stil te staan, om een eventueel misverstand te voorkomen. Hij heet namelijk wel Gerlacus de Busco, maar mag niet verward worden. met Gerlacus, de vader van Willem van den Bosch. De eerstgenoemde Gerlacus was geen ridder en hij was gehuwd met Beatrix, terwijl de tweede wel ridder was. Hij was gehuwd met Aleid van Heusden en leefde bovendien nog in 131915.

Geerlinck van den Bosch ofwel Gerlacus de Busco.

De vader van Willem van den Bosch heette Geerlinck. Omtrent deze Geerlinck zijn in de oudere literatuur, waarin hij ter sprake komt, vele vergissingen geslopen. Deze onjuistheden gaan terug op de door C.R. Hermans gepubliceerde Bossche Kroniek van Albertus Cuperinus16. Hierin komt de volgende passage voor, die klakkeloos is overgenomen door Jacob van Oudenhoven17 en A.P.M. Meuwese18. “Dat clooster van Sinte Clara binnen der stat van Den Bosch is tevoren geweest een borchte ofte cen casteel, toebehoorende een rijcke en treffelick joncker, genamt joncker Geerlinck van den Bosch, wiens geboechnis noch onderhout die steenen brug, die over die Diese leet ende is geheiten die Geerlinxse brug; ende deze joncker is gestorven sonder wettige geboort after te laten, ende soo quam dat slot op sijnen brueder, joncker Jan van Hoorn19, die op die tijt woonde in die huysinge, daer nu die verwer woont, tegen de Schilder- spoorte over. Ende dese joncker Jan van Hoorn heeft van dat slot ende huysinge gemaect een jouffrauclooster van Clarissen, assigneerende groote renten ende gueden om dat clooster te onderhouden“. Tegenover de beweringen in deze tekst kan met stelligheid worden gesteld: Geerlinck van den Bosch was ridder; hij is niet zonder wettig kind na te laten gestorven, hij had namelijk een zoon, Willem van den Bosch; Geerlinck heeft zijn huis en zijn vele bezittingen niet aan zijn broer, maar aan zijn zoon nagelaten; jonker Jan van Hoorn was niet de broer van Geerlinck; niet jonker Jan van Hoorn, maar Theodericus van Horne was aangewezen om voor de bouw van het klooster te zorgen; in de op deze zaak betrekking hebbende oorkonden wordt nergens gesproken van een kasteel, maar van een huis en erf. Verderop zal dit nader worden toegelicht.

Geerlinck den Bosch stond in goede betrekking met de hertog Brabant In de door Jan van Heelu in versmaat beschreven slag bij Woeringen in 1288. Gerlacus zou  zich hier bijzonder hebben onderscheiden. Waarschijnlijk bij die gelegenheid, evenals Willem van Kuyc tot ridder geslagen20 Hij is door de hertog meermalen beloond voor bewezen diensten. Volgens de oorkonde 6 januari 130421heeft hertog Jan II aan de hoevenaars van de goederen, die Gerlacus over vijftien dorpen verspreid bezat, vrijdom van beden, heervaart andere diensten verleend, wegens de vele goede diensten aan hem voorgangers bewezen. Een andere blik van waardering bestond hier, dat hij tot seneschalk van Limburg werd benoemd22. The functie bekleedde hij nog 131923. Toen verklaarde Dirk IX, graaf van Kleef, ten behoeve van Jan III, sinds1312 hertog van Brabant, onder ede aan Gerlacus van den Bosch, dat heerlijkheid, stad en land van Heusden met uitzondering van het kasteel van oudsher van de graven van Kleef in leen werden gehouden, maar dat deze graven op beurt deze in leen hielden van de hertog van Brabant.

Geerlinck van den Bosch waarschijnlijk lid van de familie van Horne

Men heeft weleens gedacht, dat Geerlinck van den Bosch een Cnode was. Maar M.H.M. Spierings heeft reeds in 1977 de opmerking gemaakt: “Het is niet zo eenvoudig te achterhalen of de heer Geerling van den Bosch een Code was24 Met de tot nu toe ter beschikking staande gegevens kan men niet verder komen dan tot deze conclusie: Geerlinck was op een of andere wijze verwant aan de Cnodingen. Dit blijkt heel duidelijk uit de volgende passage in de derde aanvulling op het testament van Willem van den Bosch: “Volo… quod in bonis meis…., que mihi et meis progenitoribus ex linea seu parentela mea, die Chodie gen nominata, advoluta sunt seu dirivata, Gheerlacus dictus Cnode… meus consanguineus, mihi in quarta parte corumdem tantum succedat tanquam meus heres…“, wat aldus in vertaling kan worden weergegeven: “Ik wil, dat Gherlacus Cnode, mijn bloedverwant, slechts voor een vierde deel als mijn erfgenaam mij opvolgt in het bezit van de goederen, die in het bezit van mij en van mijn voorouders van de kant van mijn familietak, de Cnodingen genaamd, zijn gekomen“. Als de oorspronkelijke familienaam van Geerlinck van den Bosch niet Cnode was, dan rijst de vraag: welke naam had hij dan aanvankelijk wel voordat hij zich naar de nieuwe stad de Busco of van den Bosch is gaan noemen? Er zijn goede redenen om aan te nemen, dat hij van huis uit Gerlacus van Horne heette. Dit veronderstelde Albertus Cuperinus ook, waar hij Jan van Horne de broer van Geerlinck van den Bosch noemt. We weten, dat Gerlacus met een van Heusden was getrouwd. Dit veronderstelt, zeker in die tijd, dat Gerlacus tot een familie behoorde van hetzelfde niveau. Zijn zoon Willem was getrouwd met een van Boxtel, evenzeer een hoog adellijke familie. Nu waren de Cnodingen ongetwijfeld zeer welgestelde burgers, maar geen partij voor dochters uit de families van Heusden en van Boxtel. De familie van Horne kwam daar wel voor in aanmerking. Sofia van Heusden, de zuster van Aleid, de vrouw van Gerlacus de Busco, was ook met een van Horne getrouwd. We weten, dat zowel Gerlacus als

182

Wilhelmus van den Bosch zegelden met het wapen van de familie van Horne25: drie posthoorns of misschien beter drie banhoorns, met boven in het schild een barensteel met drie hangers, wat er op wijst, dat de houders van het wapen niet tot de hoofdtak van de familie behoorden26. De voornaam Wilhelmus is in de familie van Horne al heel goed bekend” Maar ook de naam Gerlacus komt daar reeds geruime tijd voor 1300 voor, getuige de oorkonde van 28 augustus 129227, waarin sprake is van een jaargetijde van Gerlacus van Horne en van zijn echtgenote Gertrudis. In de oorkonde van 6 januari 1304 wordt, zoals hierboven reeds werd opgemerkt, Gerlacus van den Bosch uitdrukkelijk de neef (nepos) genoemd van Wilhelmus, heer van Horne en Altena.

Dat Gerlacus zich is gaan noemen naar de plaats waar hij woonde en vele bezittingen had, is een gewoon verschijnsel. In de familie van Heusden komen zonen voor, die zich van Heesbeen, van der Weiden, van Drongelen en van Elshout zijn gaan noemen28. De volgende gegevens bevestigen de stelling, dat Gerlacus de Busco een van Horne was. In de bul van paus Alexander VI betreffende het patronaatsrecht van de kerk van Erp uit het jaar 1495 wordt een Wilhelmus van Horne, alias van den Bossche ridder, genoemd29. En in een oorkonde van 20 april 134330, waarin Dirk, graaf van Kleef en zijn broer Jan van Kleef, deken van de dom van Keulen, getuigen, dat zij een erfdeling tot stand hebben gebracht tussen Dirk van Horne, heer van Cranenborch, en diens broers en zuster, staat ook Willem van den Bosch als getuige onder leden van de families van Kleef en van Horne.

Willem van den Bosch

Wilhelmus de Busco of Willem van den Bosch was de enige zoon en erfgenaam van Geerlinck van den Bosch en Aleid van Heusden. Hij was gehuwd met Elisabeth van Boxtel31. De broer van Elisabeth heette Henricus en wordt genoemd onder de getuigen van Willems eerste testament. Evenals zijn vader was Willem ridder. Het is niet bekend wanneer en bij welke gelegenheid hij ridder werd geslagen. In een oorkonde van 1323 wordt hij nog knape genoemd32. Als regel woonde Willem te ‘s-Hertogenbosch in zijn huis aan de Hinthamerstraat, In den Nootboom geheten33.

Het pand de Notenboom

Uit zijn testament en nadere toelichting valt op te maken, dat er heel wat grond bij lag en dat de Dieze er langs stroomde. Willem was niet de enige, die bij de Geerlingsebrug woonde. Ook de andere kant van de Hinthamerstraat was reeds geruime tijd bewoond34. Willem en Elisabeth hadden dus overburen.

Ter ontspanning deed Willem, zoals gebruikelijk bij ridders, aan valkenjacht. Dat mogen we afleiden uit het feit, dat hij in zijn testament zijn paard en sperwer vermaakte aan Johannes de Waderen, die onder de leden van zijn huispersoneel wordt genoemd.

Hij had heel wat meiden en knechten in dienst van hem zelf en van zijn echtgenote. Behalve de reeds genoemde Johannes staan in zijn testament de volgende namen vermeld: Goeskinus genaamd kort Goeskin, Henricus Pric. Gerardus Mostard, Johannes de Berlechem, Lisen Cromfort. In de aanvullingen op zijn testament worden nog genoemd: Philippus, Laurentius, Egidius van

183

Overen A. Jacobus zijn kok, Egidius zijn timmerman, Antonoy zijn dwerg, en Lexus, die voor hem een paard uit Rusland is gaan halen. Vervolgens had hij een kapelaan, Engbertus van Oesterwijck, wat doet vermoeden, dat hij een privékapel had. Zijn vaste biechtvader was Johannes Moytken, gardiaan van de minderbroeders in Den Bosch. Bij de uitvoering van Willems testament moest zijn raad worden ingewonnen. Hij behoorde ook tot de zegelaars van het eerste testament. Zij naam ontbreekt in de lijst van de gardianen, die Schutjes geeft35. In de tweede aanvulling op zijn testament wordt Arnoldus van Waelwijck van de orde der predikheren als zijn biechtvader genoemd. Ook deze naam ontbreekt bij Schutjes.

Onder zijn dienaren noemt Willem ook Jacobus Coptijt36. Deze mag evenwel niet tot het gewone dienstpersoneel worden gerekend. Hij was een vertrouwensman in zijn vele materiele zorgen. Hij is dan ook door hem tot een van de executeurs-testamentair aangewezen. Als voorbeelden van door Jacobus verrichtte diensten komen de volgende oorkonden in aanmerking. Vooreerst een charter van Best en Oirschot gedateerd op 10 mei 1331, waarvan het regest luidt: “Jacobus Coptijt, knecht van de heer Wilhelmus de Buscho, heeft namens zijn heer diens goederen, genaamd de goederen van Cruninghen, gelegen in de parochie van Oerschot, die heer Godefridus van Audenhoven van heer Wilhel mus in erfpacht had voor 42 schepel rogge en vier schepel gerst per jaar, in erfpacht overgedragen aan Henricus, zoon van Godefridus37. Vervolgens een akte uit het archief van het klooster der Rijke-Claren te ‘s-Hertogenbosch, waarvan mr. J.A.M. Hoekx het volgende regest maakte: “Schepenen in Buscoducis Engbertus Lueding de Aggere en Johannes Elysae oorkonden, dat Jacobus Coptijt, hiertoe de volledige macht hebbende, de goederen van heer Willelmus de Busco ridder, geheten die Boyst, gelegen in de parochie van Berlichem tussen 2 slagbomen, genoemd veken, daar hangende, met al hun toebehoren; en de hofstad van wijlen Gerardus Monachus, gelegen naast de goederen de Overbeke, heeft gegeven aan Rudolphus Coster de Berlichem tegen een erfpacht van 5 1/2 mud rogge, te betalen aan heer Willemus, en dat Rudolphus tot meerdere zekerheid zijn weide die Aabeemt, waaromheen de Aa stroomt, en waarop reeds een erfcijns aan heer Ludovicus de Berlair ridder rust, aan Jacobus t.b.v. heer Willemus als onderpand heeft verplicht38.

Evenals zijn vader behoorde Wilhelmus de Busco tot de vertrouwelingen van de hertog van Brabant. Dit blijkt uit de volgende charters. Vooreerst een oorkonde, afkomstig uit het archief van Stapelen te Boxtel 39. Het regest luidt: “25 januari 1334, Assche, in Sinte Pouwelsdaghe, 1333. Jhan, hertog van Lotrike, Brabant en Lymbourgh, belooft Willemen, heer van Boecstele, Willemen van den Bos- sche en Otten van Heukeleem ridders, schadeloos te zullen houden van alles wat zij voor hem in de oorlog hebben betaald en nog zullen betalen”. Ook het gemeentearchief van Schijndel40 bevat een afschrift van een verloren origineel, waarvan het regest in deze bewoordingen is gesteld: “23 november 1334, in die beati Clementis pape et martiris, 1334. Jan, hertog (van Brabant etc.), verklaart, dat het servitium sive subsidium (hulpverlening) geheel onverplicht en een bijzondere gunst was, hem hertog bewezen door Wilhelmus van Busco ridder, door mannen en huislieden ter beschikking te stellen en door geld te geven voor de schatting door hem, krachtens de uitspraak door de koning van Frankrijk tussen hem en zijn verbonden tegenstanders, te betalen”.

184

Wilhelmas de Busco wordt vaak heer van Erp genoemd. In werkelijkheid was hij slechts pandheer van Erp. d.w.z. dat hij de heerlikheid Erp in pand had gekregen van de hertog van Brabant. A.P.M.Meuwese schrift hierover: “In augustus 1334 had de koning van Frankrijk bemiddeld tussen de hertog en de graaf van Gelre. De stad Den Bosch moest van de schatting, aan de hertog opgelegd, 31 pond betalen. Willem van den Bossche heeft toen van zijn goederen 45 pond bijgedragen. Daarom gaf de hertog in het begin van het volgend jaar, 4 februari 1335, aan Willem van den Bossche zijn dorp Erp (suam villam Erpe) in pand: de hertog zou altijd het recht hebben om het dorp Erp terug te nemen tegen betaling van 48 pond oude groten. Hierbij moet evenwel worden aange tekend, dat de datum 4 februari 1335 niet zozeer verbonden is met her in pand geven van het dorp Erp door de hertog, als wel met een dubbele beslissing van de kant van Wilhelmus de Busco. Deze scheldt aan de hertog alle schuld kwijt en kent hem het recht toe, het dorp Erp, dat hij in pand had gekregen van de hertog, tegen betaling van 48 pond oude groten te lossen. Het citaat uit het boek van A. Meuwese gaat aldus verder: “In het jaar 1355 heeft het pandheerschap van de familie van den Bossche een eind genomen, toen Isabella, genaamd Ermengard van den Venne, die van Jan III een natuurlijke dochter had, de pandsom terugbetaalde aan de erfgenamen van Willem van den Bossche. Jan III verklaarde toen, dat Isabella en haar erfgenamen Erp konden behouden, tot hijzelf de pandsom zou lossen41

Over deelname van Wilhelmus van den Bosch aan het verenigingsleven in Den Bosch is weinig bekend. Pas aan het eind van zijn leven, na 1339, werd hij lid van de Illustere-Lieve-Vrouwe-Broederschap42.

Een duidelijke getuigenis omtrent het jaar van de dood van Willem van den Bosch ontbreekt. In het obituarium van de Sint-Jan van Den Bosch43 staat hij vermeld bij 25 september, maar zonder toevoeging van het jaartal. Alles wijst er evenwel op, dat hij in 1344, kort na de derde aanvulling op het tweede testament. is gestorven. Bij die laatste wijziging in het testament was hij nog wel helder van geest, maar lichamelijk zwak en ziek. Zijn dood was ongetwijfeld de reden, waarom op 29 september 1344, op verzoek van Theodoricus(Dirk) van Horne(-Perwijs), een kopie van de originele stukken werd gemaakt.

Het testament van Willem van den Bosch

Willem van den Bosch heeft twaalf jaar voor zijn dood zijn eerste testament gemaakt. Het maken van een testament had toen iets van een religieuze handeling44. Vooral de aanhef van zijn tweede testament maakt dit duidelijk. De nagenoeg letterlijke vertaling van deze aanhef laat dit heel goed uitkomen. “Omdat de eniggeboren Zoon van God toen hij de overwinning op de duivel behaalde, als een voorbeeld voor alle christenen Zijn testament maakte door de geest aan God de Vader te geven, Zijn moeder aan de leerling, het paradijs aan de moordenaar, Zijn lichaam aan hen die hem kruisigden, heeft onze Moeder de H. Kerk bepaald, dat elke christen zijn testament behoort te maken, opdat hij aldus met Christus wordt verbonden als lidmaat met het hoofd“. Het eerste testament van Willem van den Bosch45 werd gemaakt in een kamer van het oude hof van het bisdom Luik, aan het voeteind van het rustbed van de

185

testateur en zijn vrouw, voor het kamervenster46. Daarbij waren aanwezig, de abt van de Abdij van Berne Johannes Pape47, Elisabeth van Boxtel, echtgenote van de erflater; haar broer Henricus van Boxtel, kanunnik van de kerk van de H. Gereon in Keulen en van de Sint-Servatiuskerk in Maastricht; Theodoricus Splittaf, provisor van de Abdij van Berne; Brustenus, pastoor van Heusden48. Enghelbertus, kapelaan van de erflater; en twee schepenen van Heusden, Nicolaus Thome en Robertus Philippi. Als notaris trad op Robertus de Dordraco, priester van de Abdij van Berne.

De in de tekst aangekondigde zegels waren zeven in getal: de zegels van Willem van den Bosch en Elisabeth van Boxtel, die van de drie executeurs-testamentair dat van Johannes Moytken als raadgever; en ten slotte het zegel van de zetel van het prinsbisdom Luik. De gaatjes voor de koordjes waaraan de zegels hingen zijn wel in de dubbelgevouwen onderrand aanwezig, maar de zegels zelf ontbreken. De notaris heeft het openbaar instrument met eigen hand ondertekend en van zijn gebruikelijk notaristeken voorzien.

Drie jaar later liet Willem van den Bosch zijn testament herschrijven en daarin de nodige wijzigingen aanbrengen. Dat geschiedde toen in Erp op 28 augustus 1335 in een kamer op de bovenverdieping van zijn bij de rivier de Aa gelegen huis49. Daarbij waren aanwezig de reeds genoemden Engbertus van Oesterwijck en Jacopus Coptijt. Notaris was nu Henricus Gerardi de Neynsel50. Het schrijfwerk geschiedde door Lambertus Faber. Deze notaris was op 10 januari 1334 door de officiaal van het bisdom Luik gemachtigd, om als zijn commissaris alle notariële handelingen te verrichten waarom Willem van den Bosch zou kunnen vragen51.

Reeds enige dagen later liet de testateur door dezelfde notaris een toelichting bij enige punten van het testament schriftelijk vastleggen. Dit geschiedde in tegenwoordigheid van Engbertus van Oesterwijck priester, van Jacobus Coptijt en van frater Johannes Moytken minderbroeder52. Hierbij moet worden aangetekend, dat het eerste testament door dit tweede niet nietig werd verklaard. Integendeel. In het tweede wordt uitdrukkelijk verzekerd, dat het eerste volledig van kracht blijft met uitzondering van wat in het nieuwe wordt toegevoegd. veranderd of nader toegelicht. Men kan het tweede testament niet bestuderen zonder het eerste daarbij te betrekken.

Jaren later volgden drie aanvullingen op het testament. De eerste aanvulling geschiedde te ‘s-Hertogenbosch in het huis van de erflater. Henricus Gerardi de Neynsel was hierbij wederom notaris. Als getuigen traden de twee hiervoor genoemden Engbertus en Jacobus op. De tweede aanvulling geschiedde in het kasteel Oud-Herlaar, waar Ermgard van Kleef woonde53. Deze Ermgard was de tweede echtgenote van Gerardus van Horne, heer van Altena, Perweyes en Herlaer. Er kwam geen notaris aan te pas. De akte is wel gezegeld. Naast Willem van den Bosch hebben op zijn verzoek zowel Ermgard van Kleef als zijn echtgenote Elisabeth het document bevestigd. Ermgard gebruikte het zegel van haar zoon Theodoricus (Dirk) van Horne (Perwijs), dat zij tijdens diens buitenlands verblijf54 in bewaring had. De derde aanvulling geschiedde wederom in Den Bosch door Willem van den Bosch en zijn echtgenote, die beiden hun zegels aan deze uitvoerige aanvulling en wijziging van de voorafgaande charters hebben gehecht. Het eerste testament is in origineel bewaard gebleven55. Van het tweede en van de drie aanvullingen bestaan alleen authentieke kopieën van 29 september 1344.

187

Deze kopieën zijn gemaakt door notaris Marcilius Henrici Marcilii van ‘s- Hertogenbosch op verzoek van Theodericus de Horne, heer van Kranenburg. Merkwaardigerwijs is in deze serie kopieën de toelichting van 1 september 1335 niet opgenomen, ofschoon in de derde aanvulling uitdrukkelijk sprake is van vier akten, waardoor deze derde aanvulling als vijfde en laatste document is gestoken. Van de toelichting van 1 september 1335 is een door notaris Theodorus Bernardi de Kessel gemaakte kopie in het archief van het Clarissenklooster aanwezig. Deze kopie is niet gedateerd, maar we weten, dat deze notaris allerlei afschriften heeft gemaakt in 1588. Hij heet dan Dierick Bernaertszoon van Kessel, notaris56. Wat de executeurs-testamentair aangaat dient nog te worden opgemerkt, dat in de tweede aanvulling het executeurschap van Wilhelmus de Horne en Altena wordt herroepen voor het geval, dat Theodericus de Horne, zijn broer, behouden uit Pruisen terugkeert. In dit geval zal deze Theodericus als executeur-testamentair optreden. Wilhelmus en Theodericus waren half- broers57.

Het is niet onwaarschijnlijk dat hij een onderdeel vormde van de “Lijflandse” kruistochten (1283–1410) om deelt te nemen aan acties. In Bad Wilsnack (Brandenburg) is nog een glas-in-lood venster te bewonderen met het wapen van Horne-Altena dat een eeuw later is gemaakt in opdracht van Frank van Borsele wier grootmoeder Oda van Horne was.

P. van de Ven
Glasraam in de Wunderblut Kirche te Bad Wilsnack

De eerste was geboren uit het eerste huwelijk van Gerardus van Horne met Johanna van Leuven-Gaesbeke, de tweede uit het huwelijk met de eerder genoemde Ermgard van Kleef. Mocht Theodericus sterven voor de erflater, dan moest Wilhelmus gehandhaafd blijven. Er werden in de tweede aanvulling nog enige executeurs-testamentair aan de reeds genoemde toegevoegd, namelijk Ludovicus, heer van Dypenbeke ridder58; Johannes de Rover en Henricus Gerardi de Neynsel, deken van Cuijk.

Regelingen omtrent de begrafenis van Willem van den Bosch

Alvorens in te gaan op de verdeling van de goederen, waarover het in een testament toch vooral gaat, moet er eerst iets gezegd worden over de uiterste wil van de testateur met betrekking tot zijn begrafenis. In het eerste testament is over de plaats en de wijze van begrafenis niets geregeld. In het tweede testament daarentegen staat vooreerst de bepaling, dat de uitvaart moet worden betaald uit zijn goederen, die gereed geld opleveren, met uitzondering van die, welke hij aan zijn vrouw heeft geschonken. Vervolgens geeft hij als zijn wil te kennen, dat bepaalde door hem gelegateerde priesters en religieuzen iedere maandag met de wijwaterkwast zijn graf, dat van zijn ouders en dat van zijn echtgenote in hun kerken zullen bezoeken en ze daar onder gebed besprenkelen. Ten slotte ver- langt hij, dat uit de vaste rente van honderd pond uit Hyer en Ynen59 honderd- vijftig pond wordt genomen, om een stenen grafmonument in de vorm van een sarcofaag te laten maken en deze te plaatsen boven het graf van hemzelf en van zijn ouders in de Sint-Jan te ‘s-Hertogenbosch. Maar met het vorderen van de jaren en toen de gedachte aan de naderende dood levendiger werden, namen zijn bepalingen omtrent alles, wat na zijn dood met zijn gestorven lichaam moest gebeuren, duidelijker omschreven en zelfs bizarre vormen aan. In de derde aanvulling, dus kort voor zijn dood, gaf hij als zijn wil te kennen, voor het hoofdaltaar in de kerk van het clarissenklooster te worden begraven, als tenminste bij zijn overlijden dit klooster en deze kerk reeds zijn ingewijd. Zo

187

niet, dan moest zijn lichaam worden bijgezet in het graf van zijn vader bij de Sint-Janskerk. Zijn hart moest afzonderlijk worden bewaard, om na de inwijding van de kloosterkerk, zo mogelijk tezamen met zijn lichaam, voor het hoofdaltaar een laatste rustplaats ts krijgen. Het is moeilijk te achterhalen, of er ook maar iets van deze punten is uitgevoerd. Van een grafmonument bij of in de Sint-Jan uit die vroege tijd is niets bekend, en een beschrijving van het klooster van de rijke-claren bestaat er niet. Van twee vermaarde personen, Peregrinus Pullen en Joannes van Gorcum weten we, dat zij in de kerk van de H. Clara zijn begraven. Maar een Wilhelmus de Busco wordt niet genoemd60

De verdeling van de goederen van Willem van den Bosch

Een eerste voorstelling van de rijkdom van Willem van den Bosch krijgt men, als men de globale opsomming leest van de bezittingen van zijn vader, van wie bi als enigst kind alles heeft geerfd. Deze lijst staat in het charter van 6 januari 1304 waarin Jan 11, hertog van Brabant, oorkondt, dat hij aan Gerlacus de Busco ten gunste van de hoevenaars op diens goederen vrijdom verleent van beden, heer vaart en andere diensten. Die goederen worden aldus nader gespecificeerd zes hoeven in Erp: goederen in Veghel ten Boemgarde geheten: goederen in Hetsro- de (dat in de parochie van Oirschot moet worden gezocht); vijf hoeven in de parochie van Oirschot; goederen in Hilvarenbeek en in Gestel (dit zal Moerge stel zijn); drie hoeven in de parochie van Oistilborch (het westelijk deel van Oisterwijk), waarvan een in ten Bygaerde en twee te Karlichoven; twee hoeven in de parochie van Haaren bij Oisterwijk, de een Eyndhoven en de ander Amelaer geheten: goederen bij Berkel; goederen in Udenhout; goederen in Hynen (Heinis onder Rosmalen); goederen in Brugge in de parochie van Rosma- len; twee hoeven in de parochie van Oss; hoeven en goederen Engelant en goederen ten Donck genaamd; drie hoeven in de parochie van Berlicum; en nog twee hoeven en goederen die Hautart, gelegen in Schijndel bij Middelrode. Alles bijeen dus minstens 25 hoeven en verder vele landerijen. In de hertogelijke oorkonde zijn alleen die bezittingen van Gerlacus de Busco opgesomd, waarmee de hoevenaars te maken hadden. Wegens de enorme omvang van de goederen en de veelheid van personen en instellingen aan wie Willem van den Bosch zijn bezittingen heeft toebedeeld volgt hier een kort overzicht:

  1. fondsen waarmee de crediteurs moeten worden voldaan 2. giften aan zijn echtgenote Elisabeth van Boxtel
  2. zijn huis en erf en de bronnen van inkomsten voor het te stichten claris- senklooster
  3. legaten aan geestelijken en geestelijke instellingen in de stad ‘s-Hertogen- bosch
  4. legaten aan geestelijken en geestelijke instellingen buiten de stad’s-Hertogenbosch
  5. legaten aan bloed- en aanverwanten
  6. giften aan het dienstpersoneel

In verband met het onderwerp volgt hieronder alleen een gedetailleerde opsomming van alle fondsen voor het te stichten clarissenklooster61.

188

Voor de stichting van een clarissenkloosterin ‘s – Hertogenbosch bestemde Willem van den Bosch vooreerst zijn stenen huis bij de Geerlingsebrug met alles wat erbij hoorde : bossages, tuinen, boomgaarden en bijgebouwen. ook het visrecht in de aangrenzende Dieze behoorde tot de schenking.

Om van dit huis een klooster te maken zou er nog heel wat moeten gebeuren. Zo zou er, zoals reeds bleek, een kerk moeten worden gebouwd, wat ook is geschied. Volgens de oudste plattegronden van Den Bosch62 werd deze kloosterkerk dicht achter het woonhuis van Willem van den Bosch opgetrokken.

Willem wilde dat het een klooster zou worden van de zogenaamde rijke claren, ook wel urbanisten genaamd, omdat ze de mildere levensregel van paus Urbanus IV onderhielden63 en daardoor verschilden van de arme clarissen. Al geschiedde deze schenking louter als aalmoes, toch kon de erflater niet nalaten een tegen- prestatie te vragen. Er zouden in de te bouwen kerk dagelijks ten eeuwigen dage minstens drie H. Missen moeten worden gelezen door drie geschikte priesters: een mis volgens de liturgie van de dag, een mis ter ere van Maria, en een voor de overledenen, speciaal voor de testateur, zijn ouders en zijn vrouw Elisabeth. In de derde aanvulling op het tweede testament is nader geregeld, dat Willem en zijn echtgenote of de langstlevende van hen de eerste keer zelf de drie priesters zouden kiezen. Mochten zij dit nalaten, dan zou dit recht van voordracht de eerste keer toekomen aan Theodericus de Horne en daarna aan het klooster.

Verder schonk hij voor het levensonderhoud van de zusters en voor andere noodzakelijke uitgaven:

  1. zijn molen, gelegen in Den Bosch op het Hinthamereinde, met de daaraan verbonden inkomsten;
  2. een jaarlijks bedrag van 9 pond uit zijn goed “Op-die-langhe-donck“, gelegen in de vrijdom van de stad Den Bosch;
  3. al zijn goederen en tienden in Hynen64, gelegen in de richting van Orthen;
  4. 14 morgen land in “Die Rijsoven”65;
  5. een stuk land, geheten “Die Zevenvirendeel”66, ongeveer 24 moregen groot,gelegen in de parochie van Nuland;
  6. al zijn goederen in Schijndel, namelijk twee stukken land in “Die Hautert” en een kamp van 80 bunder;
  7. tevens al het houtgewas (elswas) onder Schijndel in de buurtschap Yerde;
  8. zijn landgoed, “Te water” geheten, in de parochie van Berlicum;
  9. bovendien in Berlicum het landgoed in “Overbeke”, met uitzondering van de tienden, en volgens het tweede testament kwam daar nog deze beperking bij, dat Johannes De Belie en Margrita zijn vrouw en de langstlevende van hen het vruchtgebruik zouden krijgen;
  10. ook zijn landerijen in Belveren;
  11. bovendien in Berlicum zijn jaarlijkse rente en alle cijnzen, waarop hij daar recht had;
  12. en ten slotte zijn goed “Engheland”, eveneens in Berlicum, met uitzondering van de jaarlijkse cijns uit zijn daar staande molen.

In de toelichting bij het tweede testament wordt de schenking van het huis met

189

alles wat erbij hoort opnieuw vastgelegd. Nu staat er bij vermeld, dat het huis met erf dicht naast de “Her Gheerleecs brugghe” ligt, en dat er ook nog een tuin over het water in de richting van de “Wymolenberch” toebehoort. Ook wordt hierin als nieuwe gift gesproken over een erfpacht van 5 1/2 mud rogge, clarissen zullen ontvangen van Rodolphus de Coster in Berlicum uit zijn goede- ren, “die Boest” geheten.

Aan het slot staat deze opmerking, dat de testateur dit alles van nu af onherroepelijk heeft geschonken en overgedragen aan Wilhelmus, heer van Horne en Altena, aan de abt van Berne en aan Jacobus Coptijt ten behoeve van het met Gods hulp te bouwen clarissenklooster. Zij zullen de goederen moeten beheren tot met het stichten van het klooster wordt begonnen. Het vruchtgebruik blijft intussen aan de erflater. Mocht de stichting geen doorgang vinden, dan komen de goederen terug bij de drie genoemde personen. En als na vier jaar nog steeds geen begin gemaakt is met de stichting, dan moeten zij de goederen op een andere wijze aanwenden, die naar hun mening voor het zielenheil van Willem, zijn ouders en zijn echtgenote Elisabeth de beste en zekerste zal zijn.

In de derde aanvulling op zijn tweede testament kwam Willem van den Bosch nog eens terug op de drie missen, die dagelijks zouden moeten worden gelezen. Hier blijkt, dat het om drie beneficies, aan drie verschillende altaren verbonden. gaat. Elk van de drie altaren zal door de zusters uit de haar toegewezen legaten met 16 pond worden begiftigd. In verband hiermee worden hier de reeds toegewezen giften aan het klooster vermeerderd met een nog onontgonnen veld van 9 morgen, gelegen op “die Slaghen” bij Hynen, waarin Arnoldus Tylkini67 en Petrus Cortalaert van den Bosch een gedeelte hadden moeten ontvangen, en verder met een ander onontgonnen veld van 10 à 11 morgen, gelegen naast zijn hoeve tot “Englant”. Deze twee onontgonnen stukken land waren indertijd aan Willem van den Bosch samen met nog vier andere velden rechtens toegewezen door de hertog van Brabant in een geschil tussen hem en de stad Den Bosch over de gemene gronden van deze stad68.

Enige slotbepalingen van het testament

Naast de gebruikelijke bepaling, dat de erflater zich het recht voorbehoudt, wijzigingen en aanvullingen in het testament aan te brengen, en de beslissing, dat degenen, die tegen het testament in verzet komen, daardoor alle recht op een uitkering verliezen, vraagt één regeling de bijzondere aandacht, omdat zij het te stichten klooster van de H. Clara aangaat. De erflater geeft hierin als zijn uitdrukkelijke wil te kennen, dat als iemand tot dit klooster zal worden toegelaten, iemand van zijn familie, ceteris paribus, de voorkeur moet hebben. Ten slotte nog deze verordening, dat Theodericus de Horne als voornaamste executeur-testamentair met advies van de anderen alle inkomsten uit de aan het clarissenklooster gelegateerde goederen moet verzamelen voor de bouw van het klooster. Ook moet hij, in overleg met de hogere oversten van de orde van de H. Clara, voor het beginnen van het conventuele leven een redelijk en voor het goed functioneren vereist aantal monialen aannemen.

190

De uitvoering van het testament

Zoals in de meeste gevallen als het gaat over de uitvoering van een testament, zun de gegevens hierover ook in dit geval uiterst spaarzaam. De executeurs-testamentair zijn onmiddellijk aan het werk gegaan. Er werd een begin gemaakt met de bouw van kerk en klooster voor de clarissen. Tevens werkten ze ijverig aan het opmaken van een inventaris van alle goederen en bronnen van inkomsten, waarover ze in feite bij de uitvoering van het testament zouden kunnen beschikken. Ze wilden zich veilig stellen voor het geval dat het bedrag niet toereikend zou blijken te zijn, om aan alle legatarissen te voldoen. Ze namen een gemeen- schappelijk standpunt in tegenover eventuele wereldlijke heren, die met geweld bepaalde goederen aan de ten uitvoerlegging van het testament zouden onttrekken. Op 17 oktober 134469 lieten zij voor alle zekerheid door notaris Theodericus Mathei Gheghel70 te ‘s-Hertogenbosch op de markt nabij de woning van Wynricus de Oyen een akte opmaken, waarbij Johannes, de abt van de Abdij van Berne, Henricus, de deken van Cuijk, Henricus de Wijlre namens Theodericus de Horne, heer van Kranenburg, en Jacobus Coptijt aanwezig waren. Daarin werd duidelijk vastgelegd, dat zij onder geen beding zelf in moeilijkheden wilden geraken, of tot meer uitkeringen zouden worden verplicht dan de inventaris van de bezittingen en inkomsten van wijlen Willem van den Bosch zou toelaten.

Alles schijnt naar ieders voldoening te zijn uitgevoerd. In het oud-archief van het Groot Ziekengasthuis te ‘s-Hertogenbosch is een schepenbrief bewaard gebleven van 17 maart 134771, waarin Henricus en Johannes van Watermale en hun zusters erkennen voldaan te zijn over de wijze waarop de executeurs van het testament van Wilhelmus de Busco zich van hun taak hebben gekweten. Eveneens op 17 maart 1347 heeft Theodericus de Horne de andere executeurs-testamentair ontslagen verklaard van hun opdracht en hen gewaarborgd tegen alle hinder en nadeel naar aanleiding van de uitvoering van hun taak72.

Om de stichting van het clarissenklooster zo spoedig mogelijk doorgang te doen vinden, werd bij de toenmalige paus het verzoek daartoe ingediend. In 1348 kreeg Theodericus de Horne, heer van Kranenburg, van paus Clemens VI de machtiging om binnen de vrijdom van ‘s-Hertogenbosch een clarissenklooster te stichten, waarvoor Wilhelmus de Busco, heer van Erpe, een jaarlijkse rente van 350 goudgulden had vermaakt73

Uit deze laatste toevoeging kan worden opgemaakt, dat de executeurs-testamentair een berekening hadden gemaakt van de jaarlijkse opbrengsten uit de bezittingen, die in het testament voor het klooster waren bestemd. Het jaar daarop kwamen de eerste clarissen uit Keulen naar haar nieuwe klooster in ‘s-Hertogenbosch”

Willem van den Bosch en zijn testament behoren tot een ver verleden. Zijn vader Geerlinck van den Bosch blijft in de herinnering van de Bosschenaren bewaard door de Geerlingsebrug. Aan Willem van den Bosch wordt men alleen herinnerd door de Clarastraat, door de restanten van het door hem gestichte klooster, die nog voorwerp zijn van nader archeologisch onderzoek, en door de vele archief- stukken waarin zijn naam vermeld staat.

191

Noten

193

G.M. van der Velden, Feestbundel Gymnasium Bernrode 1886-1986
  1. G.C.M. van Dijck, De Bossche Optimaten, Tilburg 1973, blz.9. Th. Goossens, Uit de oude kerkgeschiedenis van Den Bosch in Boscche Bijdragen, dl. 17 (1940-41), blz. 258.[]
  2. 2. Volgens L.H. Chr. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom ‘s-Hertogenbosch, dl.3, St. Michielsgestel 1872, blz.600 is de familie Van den Bosch uit Erp afkomstig en leefde zij daar in de 12e eeuw ongetwijfeld onder een andere naam[]
  3. G.C.M.van Dijck, a.w., blz.27.[]
  4. J. Mosmans, De Sint janskerk te “‘s-Hertogenbosch, ‘s-Hertogenbosch 1931, blz.14.[]
  5. LH Gr. Schutjes, a w. dl.5, St. Michielsgestel.[]
  6. P. Cao de lombard van Jan J. hertog van Brabant, heette Wilhelmus de Busco, cfr., PH. Camps, Oorkondeboek van Noord Brabant tot 1312, dl.1., ‘s-Gravenhage 1979, blz. 508. 6. C. Peeters, De Sint-Janskathedraal, ‘s-Gravenhage 1985, blz. 16.[]
  7. G.C.M. van Dijck, a. w., blz. 10.[]
  8. idem, blz.10.[]
  9. H. PH.Jansen, Middeleeuwse geschiedenis der Nederlanden, Utrecht vijfde druk 1977, blz. 98.[]
  10. H.P.H. Camps, a.w., blz.677.[]
  11. idem, blz.506, J. van der Vaart, Het Lombardje in Boschboombladeren, nr.28, blz.1-25[]
  12. H.P.H. Camps, a. w., blz.90.[]
  13. idem, blz.947[]
  14. Archief Tafel van de H. Geest, regest nr. 12a.[]
  15. H.P.H.Camps vermoedt, dat de echtgenoot van Beatrix de vader is van Gerlacus de Busco ridder. In het testament van Beatrix wordt evenwel niet van een zoon Gerlacus gesproken, a. w., blz.622.[]
  16. Die Chroniek van der Stat van Tsertogenbosch, blz.46[]
  17. J. van Oudenhoven, Silva-Ducisaucta et renata of Een nieuwe ende gantsch vermeerderde beschrijvinge van de stadt van ‘s-Hertogenbossche, ‘s-Hertogenbosch 1670, blz. 121.[]
  18. A.P.M. Meuwese, Erp, gemeente en parochie, ‘s-Hertogenbosch 1955, blz. 14.[]
  19. Bij J.van Oudenhoven en A. Meuwese staat “Jonckheer Willem van den Bossche ridder”, een verbetering van de tekst van A. Cuperinus.[]
  20. Jan van Heelu, Yeeste van de slag van Woeringen, uitgegeven door J.F. Willems in 1836. CR.Hermans, A. van Hoogstraten en M.v.d. Boogaard, Charters en geschiedkundige bescheiden betrekkelijk het land van Ravestein, dl. 1, ‘s-Hertogenbosch 188, blz.23.[]
  21. H.P.H. Camps, a.w., blz.787. In het archief van het kasteel Arcen wordt deze tekst reeds aangetroffen in een vidimus van 27 juni 1347. H. Vermeulen, genealoog, maakte mij hierop attent[]
  22. M.S.P. Ernst, Histoire de Limbourg, dl.5, Liège 180, blz.3. P. Avonds en H. Brokken, Heusden tussen Brabant en Holland (1317-1357). Analyse van een grensconflict in Varia Historica Brabantica, dl.4, ‘s-Hertogenbosch 1975, blz.52.[]
  23. P. Avonds en H. Brokken, a. w., blz.29.[]
  24. M. Spierings, Heer Willem van den Bosch, ridder in De Kleine Meijerij, jrg. 28 (1977), blz.18.[]
  25. A. Verkooren, Inventaire des chartes et cartulaires des Duches de Brabant et de Limbourg et des Pays d’Outre-Meuse, dl. 1, Brussel 1910, nr.28.[]
  26. C. Pama, Heraldiek en Genealogie, Utrecht/Antwerpen 1969, blz.42.[]
  27. H.P.H. Camps, a w., blz.587.[]
  28. Zie de genealogie van de heren Van Heusden in Varia Historica Brabantica, dl, blz.33.[]
  29. A. Meuwese, a.w., Bijlage II, blz.11.[]
  30. Th.J.Lacomblet, Urkundenbuch + für die Geschichte der Niederrhein, dl.3, 1853, nr.387.[]
  31. Elisabeth was de dochter van Willem I van Boxtel, de zoon van Hendrik III van Kuyce, ridder. Zie: J.A. Coldewey, De Heren van Kuyc, 1096-1400, Tilburg 1981, blz.230.[]
  32. J. van Oudenhoven, Beschryvinge der stadt Heusden, Amsterdam 1743, blz.221.[]
  33. a.w. in noot 18, blz.121[]
  34. Archief Abdij van Berne, afd.I, V D, map: charters Fraterhuis. G.v.d. Velden, De Abdij van Berne en het Sint-Gregoriushuis te ‘s-Hertogenbosch in Boschboombladeren, nov. 1984, blz. 14.[]
  35. L.H.Chr.Schutjes, a w., dl.4, St. Michielsgestel 1873, blz. 439.[]
  36. Over de familie Copuiten zie: A. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van ‘s-Hertogenbosch alsmede hunne eigenaars of bewoners in vroeger eeuwen, dl.3, “s-Hertogen- bosch 1914, blz. 384.[]
  37. De oorkonden van Best en Oirschot vanaf de 14e eeuw in Campinia, jrg. 5 (1976), nr.19[]
  38. Regestenlijst, nr.3. De schepenbrief is van 3 december 1332.[]
  39. Archief Stapelen, nr.3. Op dit en de twee volgende charters maakte mij H. Vermeulen, genealoog[]
  40. Inventaris van het archief der gemeente Schijndel tot 1814, Dit archief berust in de bibliotheek van het Prov. Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant. Meuwese, A.W., blz. 15. A. Verkooren, a. w., nr.416[]
  41. A.[]
  42. Ch. C.V. Verreyt, Leden der Lieve-Vrouwe Broederschap te ‘s-Hertogenbosch van 1318-1642 in Taxandria, jrg 14 (1907), blz. 190.[]
  43. M.Spierings, Het obituarium of dodenboek van de Sint-Janskerk te ‘s-Hertogenbosch (1280- 1435) in Boschboombladeren nr.23.[]
  44. J. Mosmans, De middeleeuwsche notarissen te ‘s-Hertogenbosch in Bossche Bijdragen, jrg.6 (1923-1924), blz. 173,[]
  45. Men kan zich afvragen, welke jaarstijl hier is gebruikt. Gezien het feit, dat de notaris tot het bisdom Utrecht behoorde waar men sinds 1311 de Kerststijl volgde, werd het jaar 1332 aangehouden. De indictie komt dit bevestigen. Zie hierover H. van Bavel, Regestenboek van het Archief van de Abdij van Berne, Heeswijk 1984, blz.43 nota 2.[]
  46. Een mooi voorbeeld van een “interessant middeleeuwsch toneeltje”. Zie: J. Mosmans, a.w., in Bossche Bijdragen, blz. 160. 49. LH.Cr. Schutjes, a.w., dl. 1, blz. 287.[]
  47. LH.Cr. Schutjes, a.w., dl. 1, blz. 287.[]
  48. LH.Cr. Schutjes, aw, dl.4, blz.574. Hij noemt hem abusievelijk Jacobus.[]
  49. Mogelijk het huis, dat later aan de familie De Rover is overgegaan. A. Meuwese, a w., biz. 17.[]
  50. J. Mosmans, a w., in Bossche Bijdragen, blz.185. Deze notaris was priester en werd later deken van Cuijk.[]
  51. Archief van de rijke clarissen te ‘s-Hertogenbosch, nr.4 in de regestenlijst van J.A.M.Hoekx.[]
  52. idem, nr.7.[]
  53. M.Spierings, Oud Herlaer in Brabants Heem, jrg.28 (1976), blz. 88.[]
  54. Deze Theodericus vertoefde volgens de tweede aanvulling op het testament in Pruisen[]
  55. Archief Abdij van Berne, afd. I, III A, 4. Volgens Schutjes, a w., dl.4, blz.574 is het afkomstig uit het kerkarchief van Berlicum.[]
  56. H.J.M.van Rooij, Het Oud archief van het Groot-Ziekengasthuis te ‘s-Hertogenbosch, dl.1. Den Bosch 1963, de nummers 3652 en 3654.[]
  57. Zie noot 28.[]
  58. Deze Ludovicus was maarschalk of seneschalk van Brabant volgens een charter van 2 juni 1334, H.S.A. Wenen.[]
  59. Hyer moet worden gezocht in de Neder-Betuwe ten noorden van Tiel. Ynen (Neerijnen en Oppijnen, ten oosten van Waardenburg. A.J.van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek, dl.5, Gorinchem 1844, blz.574 en dl.6, Gorinchem 1845, blz.74.[]
  60. L.H.Chr. Schutjes, a. w., dl.4, blz.465.[]
  61. LH.Chr. Schutjes, a. w., dl.4, blz.465.[]
  62. Stedenatlas van Jacob van Deventer (c.1565), Stedenboek van Braun en Hogenberg (1588), Stedenatlas van Joan en Cornelis Blacu (1649).[]
  63. LH. Chr. Schutjes, a. w., dl. 4, blz.462.[]
  64. Hynen, het tegenwoordige Heinis onder Rosmalen.[]
  65. Rijshoven in Nuland.[]
  66. In het tweede testament staat “die Zovenvierdel”[]
  67. Zijn zoon Jordanus was schepen van ‘s-Hertogenbosch. H.J.M. van Rooy, a.w., dl.2, ‘s- Hertogenbosch 1963, regest 211. , blz. 39.[]
  68. D.Th. Enklaar, Gemeene gronden in Noord Brabant in de Middeleeuwen, Utrecht 1941[]
  69. Archief Abdij van Berne, afd. I, III A. 15..[]
  70. J.Mosmans, a.w., in Bossche Bijdragen, blz 185.[]
  71. H.J.M.van Rooy, a.w., regest 309.[]
  72. Archief van de Abdij van Berne, afd. I, III B, 5.[]
  73. G. Brom, Archivalia in Italië. Rijks Geschiedkundige Publication, Kleine serie, nr.2, ‘s-Gravenhage 1908. 76. A. van Lommel, Anni fundationis, erectionis, destructionis, relictionis et restitutionis conventuum ordinis seraphic Provinciae Germaniac Inferioris in Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, dl.2, Utrecht 1975, blz.35-36 en 65-66.[]