Willem Adriaan van Horne, heer van Kessel (ca. 1567 – 1625) was een Zuid-Nederlands gouverneur.
Van Horne was een zoon van Jan van Horne (1531–1606) en diens tweede vrouw Anna van Vlodrop en werd heer van Kessel in opvolging van zijn vader. Na 1613 werd hij benoemd als gouverneur van Heusden.
Huwelijk en kinderen
Hij trouwde met Elisabeth van der Meeren (1580-1610), vrouwe van van Wuustwezel. Zij was de dochter van Philips van der Meer (1540–1583), heer van Seventhem en Wilhelmina van Beieren-Schagen (1545 – na 1583). Uit zijn huwelijk zijn de volgende kinderen geboren:
- Johan Belgicus van Horne graaf van Horne en baron van Kessel en Batenburg (Kessel, ca. 1606-)
- Wilhelmina gravin van Horne (Kessel, ca. 1607-)
- Isabella gravin van Horne (Kessel, ca. 1608-). Zij trouwde met Lodewijk van Nassau-Beverweerd heer van Beverweerd (1602–1665)
Van Hornes werd als heer van Kessel opgevolgd door zijn zoon Johan Belgicus van Horne.
Hoorn, Willem Adriaan graaf van , de oudste zoon van
Johan graaf van Hoorn , baron van Kessel, en van Johanna gravin van Bronckhorst , erfde Batenburg van zijne moeder, IV 176 (Van Spaen , „Inleiding tot de Historie van Gelderland”, I 328). Reeds in 1668 werd hij benoemd tot generaal-majoor en op 12 April 1672 tot generaal der artillerie. Die schielijke bevordering had hij , volgens de Gedenkschriften van den graaf van Dohna (bl. 268-270, 273), te danken aan de bescherming der gebroeders De Witt, die daarbij wel hunne politieke bedoelingen zullen hebben gehad; de raadpensionaris moest dan ook erkennen , dat de graaf van
Hoorn voor iemand van zijn hooge positie te weinig ondervinding en te veel praats had. De prins was hem mitsdien weinig genegen en in het Journaal, IV 28,
wordt hij een ware „wintbuyl” genoemd , die reeds bij het beleg van Maastricht slechts van geringe bekwaamheid deed blijken, IV 129, 131, 133, 194.
Desniettemin werd hij op 12 October 1688 tot gouverneur van Sluis benoemd, vermoedelijk omdat hij niet kon worden gepasseerd. Ook aan het einde zijner loopbaan legde hij geene eer in door de overgave van Veurne in Januari 1693. Hij verdedigde zich deswege in eene gedrukte apologie in den vorm van een brief aan H. Hoog Mog. , II 204, maar die had blijkbaar geene uitwerking , want van verdriet werd hij ziek, II 219, en werd zelfs zijn gestel geheel ondermijnd, II 321, 323. „De Heer Grave van Hoorn”, heet het in het „Derde Vervolg van Saken van Staat en Oorlog”, 37ste boek, fol. 49, Maart 1694, „Generael der Artillerye van den Staat en Gouverneur van onse conquesten in Vlaenderen , stierf op den 4 den van deese maent, nae eene lange sieckte” („Europ. Mercurius”, 1693, I, bl. 152 tot 168; 1694, I 214).