HEER WILLEM VAN DEN BOSCH, RIDDER.
door Mechelien Spierings
De Kleine Meierij 28 (1977) 18Wanneer we in vervolg op onze geschiedenis van de Perweyshoeven in Udenhout, willen trachten de herkomst van die hoeven na te speuren, doen we er goed aan eerst eens te vermelden al het geen bekend is van Heer Willem van den Bosch, ridder, die volgens de eerder verzamelde gegevens ééns de eigenaar van tenminste twee van die hoeven is geweest. Deze Heer Willems maakte op 28 augustus 1335 zijn testament in het bijzijn van zijn echtgenote Liesbeth van Boxtel en van Vrouwe Ermgart van Kleef, Vrouwe van Perweys, Cranenburg en Herlaar.
Een belangrijk deel van zijn goederen werden daarbij bestemd door het Clarissenklooster in den Bosch, het klooster der “Rijke Klaren”, (zo genoemd, niet omdat ze zo rijk waren,maar omdat ze niet gehouden waren tot de strenge armoede die door de “arme” Clarissen werd onderhouden) vandaar dat een afschrift van Willems testament te vinden is in het archief van dat klooster.
Onlangs is dit klooster-archief, dat te Mechelen werd bewaard, in het bezit gekomen van het gemeente-archief van ‘s-Hertogenbosch, waar er door Mr. J.A.M. Hoekx, wetenschappelijk medewerker van het stadsarchief, een inventaris op werd gemaakt.
Willems testament vormt een der voornaamste stukken in dat archief. Het is een perkamenten rol van respectabele lengte, fraai beschreven en goed bewaard. Feitelijk is het de copie van de verschillende redacties van het testament, die in 1344 op het kasteel Oud-Herlaar werd vervaardigd ten behoeve van Heer Dirck van Hoerne, Heer van Perweys, Cranenburg en Herlaar, die door Willem was aangesteld als zijn voornaamste executeur-testamentair.
Ook in het archief van de abdij van Berne, nu te Heeswijk, welke abdij eveneens door Heer Willem werd begiftigd, bevindt zich een copie van het testament. Uit de datering van die kopie (30 sept. 1344) kunnen we afleiden dat Willem van den Bosch vóór of in 1344 is overleden. Zijn vrouw zal in 1351 gestorven zijn:althans, in de Rekeningen van de Lieve Vrouwe Broederschap (Oldenwelt pag. 51) staat een ontvangst in geld uit overlijden van de Vrouwe van Erpe, terwijl tussen 1337 en 1342 (Oldenwelt pag. 27) inkomsten vermeld staan van “Herren Willem van den Bosghe”.
Ook verdere bijzonderheden die van de persoon en het leven van Heer Willem bekend zijn, halen we uit dit testament. Zo weten we daaruit dat hij Heer van Erp was, dat Heer Geerling van den Bosch, ridder, zijn vader was, en Aleit van Heusden zijn moeder, dat hij blijkbaar hun enige zoon was en dat hij gehuwd was met Liesbeth van Boxtel. Ten dage van de vervaardiging van het testament was dit huwelijk kinderloos, en dit vormt mede een reden voor de lengte van het testament.
Zijn voornaamste erfgenamen worden Dirck van Hoerne, tevens executeur-testamentair, en Willem van Hoerne en Altena, die hij als zijn zoon adopteert. Verder wordt bepaald dat na en naast de schenkingen aan het Klarenklooster en legaten aan andere personen en instellingen, dat deel van zijn goederen dat gekomen is van de kant van zijn voorouders de “Cnodingen” of “Cnodelingen”, in gelijke porties moet worden verdeeld tussen:
- Geerling Cnode, ook wel “Goede” Geerling genoemd, (1/4)
2) de kinderen van wijlen Heer Dirck Rover, ridder, en van wijlen-zijn broer Emond Rover, (1/4)
3) Heer Jan Cock van Ynen (of Hynen) ridder, (1/4)
4) Jan van Tuyl, beneficiant van de kerk van Wantsem (Wanssem) (1/4)Onder de legaten die Willem doet aan personen, trekken onze aandacht, die welke worden gedaan aan Jan de Rover en zijn broers, aan Jan Coman, en aan de dochter van Jan Eelkens, de Vleeshouwer, die non is in het klooster van Hodonck (Binderen).
De gewone gang van zaken in vroeger tijd, wanneer er geen kinderenwaren, was dat de goederen van de man of de vrouw “terugkeerden naar de kant waarvan ze gekomen zijn”:zo luidt gewoonlijk de formule. Aangenomen dat Heer Willem de gewone weg bewandeld heeft, dan moetende “Cnodelingen” zijn verwanten zijn van vaders- of van moeders zijde. Aangezien het vrijwel zeker is dat de Van Hoerne’s aan Willem verwant waren vanwege zijn moeder Aleit van Heusden, zou volgen dat zijn vader een “Cnode” was.
P. Avonds en H.M. Brokken in een artikel “Heusden tussen Brabant en Holland” in Varia Historica Brabantica IV p. 27, zeggen dat Aleit de vrouw van Heer Geerling van den Bosch een dochter was van Jan (III) Heer van Heusden en een zuster van Sophie van Heusden, die in eerste echt gehuwd was met Willem van Hoerne. Deze Willem was de oudere, vroeg overleden, broer van Gerard van Hoerne, Heer van Altena, Perweys en Herlaar. En deze Gerard was de vader zowel van Willem van Hoerne en Altena (de zoon uit het eerste huwelijk van Gerard met Johanna van Leuven-Gaesbeke) als van Dirck van Hoerne en Cranenborg (een zoon uit Gerards tweede huwelijk met Ermgart van Kleef, vrouwe van Cranenborg) beide de erfgenamen van Heer Willem van den Bosch. Vandaar ook dat we Willem van den Bosch vinden als getuige bij gelegenheid van de erfdeling van goederen van Gerard van Hoerne (overleden in 1330) door de kinderen uithet tweede huwelijk. Deze delingsacte staat vermeld bij Lacomblet, deel III nr. 387. In die acte noemen de broers Willem van Hoerne en Altena “onsen lieven boele” (= halfbroer) en Heer Willem van den Bosch en Heer Daniel van Ghoer, “onse gemeyne maghen”.
Het is niet zo eenvoudig te achterhalen of Heer Geerling van den Bosch een Cnode was. Misschien zou men het kunnen afleiden uit onder meer de volgende vermeldingen. Onder de Oorkonden van de abdij Tongerloo (Erens deel II nr. 341) is een acte van 3 nov. 1317 voor schepenen van den Bosch, waarin sprake is van goederen die waren van wijlen Heer Gielis van den Bosch, ridder, en daarna van Goeswijn, die bij erfdeling met zijn broer Gerlach waren aangekomen. Terwijl in het hertogelijk cijnsboek van omstreeks 1340 (Archief Rekenkamer nr. 45038/39, ARA Brussel) op blad 118vso goederen van Goessen zoon van Heer Gielis de Busco, ridder, waarbij o.m. een molen in de cijnskring Tilburg, die later worden gehouden door Geerling Cnode. Straks in het Oorkondenboek van Noord Brabant (H. Camps) zullen we enige malen aantreffen een Heer Geerling, ridder, en zijn weduwe Beatrijs, en verband met goederen later van Heer Willem van den Bosch, ridder. In het obituarium van de Sint Janskerk tenslotte, lezen we bladzijde 346: Vrouwe Beatrijs,vrouw van Heer Geerling, en Wouter vader van Heer Geerling, ridder. Terwijl op bladzijde 365 genoemd wordt Heer Geerling, ridder, gezegd van den Bossche en op bladzijde 334 Heer Gielis Cnode ridder en zijn zoon Goossen, na en onder Heer Dirck Rover, ridder, en zijn echtgenote Vrouwe Aleyt van Brakel.Voorzichtigheid bij het leggen van verbanden is geboden, want namen zoals de Rover, Cnode, Bac, Model (ook Spierinc !) dienen in die tijd niet alleen als familienaam.
Willem van den Bosch zelf vinden we, behalve in zijn testament, verder allereerst als leenman van de hertog van Brabant voor een hoeve in Ghestele (Moergestel), zijn aandeel in Ghestele met de hoge justitie aldaar, en de tiend van Hildewarenbeke.(Galesloot pag. 54 en op pag. 40 Gielis van den Bosch, ridder, met Tylborch). In een charter vermeld bij Verkooren (deel I. pag. 296 nr. 416) komt Willem van den Bosch voor als “Heer” van Erp. Het betreft een kwitantie wegens 48 pond geld, waarvoor de hertog aan Willem Erp in onderpand had gegeven. Het stuk is van 4 febr. 1335; het zegel dat er aan bevestigd is toont de 3 hoorns (van de Hoerne’s) met het lambel. Dit is het zelfde zegel als dat van zijn vader Geerling (Verkooren deel I pag. 185 nr. 248). Willem was dus geen Heer van Erp in de gewone zin: hij was pandheer van Erp. Vandaar dat Heer Willem in zijn testament bepaalt wat er met het geld moet gebeuren als de hertog die pandstelling aflost.
In een andere oorkonde wordt Willem genoemd als Heer van Gestel, samen met de hertog. Het is een getuigenverklaring van 13 nov. 1325 aangaande de rechten die respectievelijk de hertog van Brabant en Willem “Heren Gherlachs sone” daar hebben. (ARA ‘s-Hage, Collectie Vilvoordse charters Inv. nr. 6-1). De volledige tekst van die verklaring is opgenomen in de inventaris van het oud rechterlijk archief van Moergestel door M.M.B.Ph. Bruning, RA. ‘s-Bosch 1974.
In het archief van het kasteel Stapelen te Boxtel wordt een charter bewaard van 1333, waarin de ridders Willem van den Bossche en Otto van Heukelem, voorkomen als verwanten (?) of leenmannen (?) van de Heer en/of de Vrouwe van Boxtel. En tenslotte staat in het Jaargetijdenboek van het Kapittel van Oirschot(RA. ‘s-Bosch archief Classis nr. 138) dat Heer Willem de Buscho ridder, de kanunniken 2 mud rog en 2 pond was (‘s-jaars) had geschonken.
Nog zijn er enige intrigerende bijzonderheden te melden. Zoals we zagen, tonen de zegels van Heer Geerling van den Bosch, ridder, en zijn zoon Heer Willem de drie hoorns met het lambel: vrijwel zeker het wapen van Heer Willem van Hoerne, man van Sophie van Heusden. Het zegel van de in het Oorkondenboek voorkomende Heer Geerling, ridder, met als weduwe Vrouwe Beatrijs, toont, naar Dr. H.Camps mij mededeelt, de drie palen van Vair, het z.g. Chatillon-wapen, waarvan men een afbeelding vindt in Butkensdeel I pag. 240, waar het het wapen is van de tweede echtgenoot van Mathilde van Brabant, Guido van Chastillon. Onder de bewaard gebleven zegelstempels van Bossche schepenen, toont dat van Bertout Stempel (1333) een soortgelijk wapen. Men zie hiervoor de heraldische literatuur, o.m. Th. de Rouck.[Daags na St. Lambertus, op 18 september staat in het jaargetijdenboek van het kapittel van Oirschot dat Heer Willem de Buscho, ridder, de kanunniken 2 mud rog en 2 pond was per jaar had geschonken, (foto J. van Assen, Rijksarchief, ‘s-Hertogenbosch).]
In een belangwekkende zoenbrief van het jaar 1306 (straks in het Oorkondenboek) waarin Bossche poorters genoegdoening beloven, treffen we Jan van Arkel, zoon van wijlen Heer Goossen van den Bosch. Tenslotte noemt een niet-afgewerkte acte in ‘s-Bosch R. 1195 blad 237, Heer Geraert van Loen, ridder, (die we kennen omstreeks 1310 als Heer van Herlaar) in één adem met Heer Goossen, zoon van wijlen Heer Gielis KNODE, ridder (en o.m. Wellen Hillensz (van Anscot)).
De goederen die Willem van den Bosch bezat en die merendeels in het testament genoemd worden, vinden we later terug in tal van akten meestal gepasseerd voor de Bossche schepenbank en daarom ingeschreven in de z.g. Bossche Protocollen. Sommige zijn in origineel bewaard gebleven in de archieven van de Godshuizen te Den Bosch, speciaal dat van het Groot Ziekengasthuis en van de Tafel van de H.Geest. Om die reden is het wel mogelijk de lotgevallen van die goederen na te gaan. Interessant in dit verband is een getuigenis uit later tijd dat o.m. in de gemeente-archieven van Schijndel en Berlicum werd bewaard (oorkondenboek van N. Brabant nr. 660 6 jan. 1304) dat Jan II hertog van Brabant aan Gerlach van den Bosch, ridder, voor de hoevenaars op zijn goederen vrijdom van beden e.a. lasten had verleend.
Daarworden een twintig-tal hoeven opgesomd, hetgeen voor een ridder in de Meierij een zeer groot grondbezit geweest moet zijn. Reeds een wapenrusting deed in die tijd de prijs van een flinke hoeve. Wie geïnteresseerd is in de herkomst van de ridderschap en de adel vindt daarover een uiteenzetting in de werken van Jan DHondt en Jacques Le Goff, respectievelijk in Fischer Weltgeschichte Band 10: Das Frühe Mittelalter p. 231 en Band 11 Das Hoch mittelalter p. 205 e.v. Uit het daar verklaarde en uit de ons bekendesituatie in de Meierij zou m.i. blijken dat een ridder als Willem van den Bosch is voortgekomen, niet uit oude adel, maar uit rijke, c.q. rijk geworden, (Bossche) poorters. Het dunkt me dan ook niet bijster waarschijnlijk dat het “Kasteel” van Heer Geerling van den Bosch, aan de Hinthamerstraat in Den Bosch, bij de”Geerlingse” brug, ouder zou zijn dan de stad zelf.
De auteur van de Brabantse Veesten zegt overduidelijk:In dese tide, dat dit ghesciede Waren meest die edele liede Soe verstorven in Brabant Dat men maer XV baenrotsen van t Ende daer cume tote vijftienen Riddren af ware die mochten dienen (vers 773-779)
Literatuur:P. Avonds en H.M. Brokken: Heusden tussen Brabant en Holland, in Varia Historica Brabantica IV pag. 27.
F.C. Butkens: Trophées etc du Duché de Brabant, Antwerpen 1641
H. Camps: Oorkondenboek van Noord Brabant, (ter perse)
J. Dhondt: Das Frühe Mittelalter, Band 10 Fischer Weltgeschichte
M.A. Erens: De Oorkonden der abdij Tongerloo, deel II 1950
L. Gaelsloot: Le Livre des Feudataires de Jean III, Brussel 1865
F. Le Goff: Das Hochmittelalter, Band 11 Fischer Weltgeschichte
Th.J. Lacomblet: Urkundenbuch für die Geschichte des Nederrheins, Dusseldorf 1853W.F.H.
Oldewelt: Rekeningen van de Ill.L.Vr.Broederschap, uitgave Prov. Gen. in N.Br. 1925
Th. de Rouck: Den Nederlandtschen Heraut, A’dam 1645
A. Verkooren: Inventaire des Chartes et Cart. etc. Brussel 1912
Gebruikte archieven als in de tekst aangegeven.
* Voor de bezittingen in onze streek: K.M. jrg. V (1952), nr. 6, blz. 1-2; zie ook nr. 4, blz. 1-2K.M. jrg. XVI (1962), nr. l, vooral blz. 12-13K.M. jrg. XVIII (1965), blz. 78-79A. van Sasse van IJsselt, De voorname huizen en gebouwen van ‘s-Hertogenbosch( V Hertogenbosch, 19752), II, blz. 588-590
Willem van den Bossche had geen kinderen. Hij maakte omstreeks 1335 zijn testament, incl. aanvullingen. Het testament is in het Bossche stadsarchief. Van de oorkonde van 6 januari 1304 bestaat helaas geen originele Latijnse tekst, alleen een samenvatting die ook in het oorkondeboek van Camps staat. Helaas kennen we dus maar een beperkt aantal goederen bij naam.
Cnode, Knode,Knooijen, Busco, Buscodicus, van den Bosch, Bossche, het zijn mogelijk allemaal benamingen voor dezelfde familie. Het waren het belangrijke figuren op Perwijsbezit. Hoe werd Gerard I heer van Perwijs? Zie daaromtrent ook: “Het wapen der Hornes” door W.M. v.d. Boel.
Gerard I van Horne was in eerste echt verbonden met Johanna van Leuven Gaasbeek met huwelijksdispensatie 4e graad, men was dus al eerder gezamenlijke familie. Gerard I kwam door erfenis aan Perwijs. De laatste Perwijs was Gerard de Marbaix die gehuwd was met Ada van Brabant. Dat echtpaar stierf kinderloos, zodat Perwijs binnen de hertogelijke familie overging naar Gerard I van Horne. Na overlijden van Johanna, hertrouwde Gerard I met Ermgard van Kleef. Hij was ook een tijdje heer van Heusden.
31-1-1317 Diederik graaf van Cleve, oorkondt, dat hij aan Gheraert, heer van Hoerne, en aan Jan van den Elshout, ten behoeve van Jan, kind van de heer van Hoesdin, in leen gegeven heeft Huesdin, de tol en heerschappij van Huesdin en het goed dat gelegen is aan gene zijde van de Oude Maas, zoals de heer van Huesdin dat alles van zijn voorouders in leen had.
Zo geraken we bij de volgende stap betreffende “de Busco”
Geerlacus de Busco en Aleydis van Heusden, een adellijke familie. Aleydis was dan waarschijnlijk familie, want Gerard I was een tijdje heer van Heusden.
Voor de oudste Busco-vernoeming moeten we zijn bij Nico van Dinther:
Op 3 september 1335 wordt Geerlacus de Busco, ridder, de vader genoemd van Willem de Busco, ridder. Op 6 november 1341 wordt Aleydis van Heusden de moeder genoemd van Willem de Busco, heer van Erp. (Nico van Dinther) Hun zoon van Geerlacus en Aleydis was Willem (Wellen, Wellinus) Cnode (Buscodicus, van den Bosch, de Busco) ridder en heer van Erpe, die in 1376 al overleden was, blijkens een regest uit Best.
BP 1176 (Best) 1376 – 1383 (mrt. 1380 – mrt. 1381) folio 144r
(ten Hoevel)
Wouter van Erpe (een pacht uit zijn goed dat was van wijlen Heer Willem van den Bosch, ridder) Dan is uit Oirschot het volgende regest, waarin een familievolgorde wordt gegeven. Er volgen er meer en sluiten een andere familievolgorde uit.
1177 mf6 E 05 f.182v.
Donderdag 09-03-1385.
Henricus Ceij zvw Lambertus gnd Ceij droeg over aan zijn zoon Henricus Ceij een stuk heide in Oirschot, ter plaatse gnd Best, in de akkkers aldaar, dat Henricus Teij in cijns gekregen had van Gheerlacus zvw Gheerlacus zv Wellinus gnd Cnode, en voorts alle goederen van voornoemde Henricus Teij. (S.Ketelaars)Daarna volgt de verbinding met “van Horne” uit:
Heemkunde Veghel
De ouders van Gerlach Cnode ook van den Bossche genoemd waren Willem Cnode Heer van ’s-Hertogenbosch en Magaretha van Horne. Zijn tante was Hillen Wellen Cnode gehuwd met Rover van Aenscot van Rode. Dit was het begin van het geslacht Rover.
Over Margaretha dochter van Willem I van Horne en Helwiga van Wickrath kan geen twijfel bestaan (Kasteel Horn en zijn bewoners van heemkunde Horn). Ze heeft bestaan en zou gehuwd zijn geweest met Albert/Albrecht van Voorne en in tweede echt met Wellinus Cnode. Het eerste huwelijkwerd wel genoemd door W.v.d. Boel in “De oudste heren van Horn en hun stamland”. Blijft over Wellinus Cnode.
Enig aanvullend bewijs kan daartoe ontleend worden aan het volgende regest:
BP 1183 (Oirschot) okt 1402 – sept 1403 folio 174r
Henrick en Art zoon wijlen Art van Stiphout (c.s.) een pacht uit goed dat was van Heer Willem van den Bosch, ridder en daarna van de Heer van Perweijs, nu t.b.v. Heer Willem van der Aa
Het goed behoorde/bleef in de familie.Verder volgen nog ter verduidelijking van de familievolgorde der Cnodelingen de volgende regesten, hoofdzakelijk uit Best.
BP 1176 (Oirschot) 1376 – 1383 (mrt. 1382 – sept. 1382) folio 250r
Jan zoon wijlen Geerling Cnode (overleden voor mrt 1382)
BP 1178 (Best) 1387 – 1390 (jan. 1390 – juni 1390) folio 370r
Geerling Cnode zoon wijlen Geerling Cnode met den Brode
BP 1190 (Best) okt 1416 – sept 1417 folio 210v
(‘t goed te Melcrode)
Liesbeth weduwe van Geerling Cnode alias Metten Brode
Gerit Henricksz van Melcrode
Willem van Dormalen, pachter op die hoeve
Willem zoon wijlen Jan zoon wijlen Willem Neven
BP 1190 (Best) okt 1416 – sept 1417 folio 212v, 213r
IJwaen zoon wijlen Geerlinc Cnode zoon wijlen Geerlinc Cnode met den Broede
Gerit van Melcrode Henricksz
Willem van Dormalen
BP 1190 (Best) okt 1416 – sept 1417 folio 252r (A) (Melcrode)
Geerling Cnode zoon wijlen Geerling Cnode alias Metten Broede
Gerit van Melcrode (zoon van Henrick van Gheenen), man van Liesbeth natuurlijke dochter van wijlen Geerling en van Aleijt van Zanthen
BP 1191 (Best) okt 1418 – sept 1419 folio 102v
(Geerling jr. overleed dan tussen 1417 en okt 1418)
(die hoeve tot Mellicrode)
IJwaen zoon wijlen Geerling Cnode zoon van wijlen Geerling Cnode alias Metten Broede
Bijdrage Jan Smeets Datum: 24-01-23Gerit van Melcrode
BP 1191 (Best) okt 1419 – sept 1420 folio 333v
Gerit van Melcrode, man van Liesbeth natuurlijke dochter van wijlen Geerling Cnode alias Metten Broede
Willem zoon wijlen Jan Wil Nevens
Ervart Henricks van Ghenen
BP 1192 (Best) okt 1420 – sept 1421 folio 120v (A)
(tot Melcrode)
IJwaen zoon wijlen Geerling Cnode zoon wijlen Geerling Cnode alias Metten Broede
Liesbeth weduwe van Gerit van Melcrode
IJwaen Geerling Cnode
BP 1194 (Best) okt 1423 – sept 1424 folio 5v
(die Braken)
Ervaert zoon wijlen Henrick van Ghenen
Henrick zoon wijlen Henrick van Ghenen
Godevaert zoon wijlen Jan Wilnevensoen
Geerling Cnode zoon wijlen Geerling Cnode alias Metten Broeden
Liesbeth weduwe van Gerit van Melcrode
(marge, meer akten zie ook Oirschot) 21 oktober 1423.
____
Willem van Horne van de Bosche was stichter van het clarissenklooster in ‘s-Hertogenbosch. Uitgebreide informatie over hem vind je in een artikel van G.M. van der Velden in Feestbundel, honderd jaar gymnasiaal onderwijs in Heeswijk Dinther.
ARAB, ARK, Inv. nr. 5288, rekening van 1473-1474, fol. 1v: transcriptie van de aantekening van Hendrick Ceelen, rentmeester van de hertog van Brabant in ’s-Hertogenbosch, betreffende de claim van Willem Hinckaert.
Want Willem Hinckart in den gemeynen chynsen mitten hertoge deylt dat van den heeren van Peterschem comen is. Ende die rentm(eeste)r myns genedichs heren ten Bosch hem jaerlix betaelt tottenghenen des Willems selven ontfaet opten voirs(creven) S(in)te Huybrechts dage, noch enen grontchyns van XXVII gro(ten) vetus ende IIII hoenderen als die chynsboeken des selfs Willems vutwijsen van zeeralden tyden herwarts. In den welcken chynsboecken die hertoge in eenen particule ende clausule te boeck gestelt staet opten voirs(creven) grontchyns van XXVII gro(ten) vetus IIII pulla, ende is by den rentmeester altyt betalinge gedaen hem ende zijnen vorderen, welke deylinge ende recht van denchynsen gecomen is van wylen heren Willem van den Bossche tot wylen heren Dirck van Hoerne heer vanPerweys ende van Duffel, van hem voerts tot wylen heren Willem van der Aa, gelyc als dat blyct by enenbrieve dair aff wesende, gegeven anno XIIIC
LXXVI (terti)a post Penthecostes d(air) aff copie hierovergegeven en is, inhoudende meer partyen van houtscat et c(etera), welcken brieve ende rechtenvoirs(creven) van heren Willemen van der Aa ende zynen oiren opgedragen ende overgegeven zyn denvoirs(creven) Willemen Hinckart, die noch dair aff is vry possessoir ende gebruycker.Vuter copie hier overgegeven blyct dat die heer van Perweys vercocht heeft zekeren partien van denariendie hy hadde ‘t Oirschot heren Willemen van der Aa, ridder, dair af men seeght dat die voirs(creven) Willem Hinckart dactie heeft. Mer want dat niet en is in myne vonissen noch aftrecken van myns heerenchynse (als) boven geruert, so mach men voortaen dese langaige laten vter reken(ingen). Sonderlingewant het spruyt vten chynsen die de heer van Petershem by hem selven als heer van Oirschot aleen heeftende niet wt myns gened(igen) heeren chynsen.
A. Verkooren, Inventaire de chartres et circulaires de duches de Brabant et de Limbourg et des pays de outre meuse
Er wordt gesproken in de Regest van Camps: Jan II, hertog van Brabant, oorkondt op 6 januari 1304 over 6 hoeven te erp als erfenis van Gerlachus van den Bossche. Later in 1657 in het verpondingsregister staat: “420 – naam: Thys Jan Tyssen goed: gebruycker van Joffr. de Hornes huys, hoff, boomgaert ende d’ lant
grootte: 16 lopens + 32 roeden, verpond: 33-5-1″ waaruit blijkt dat de van Hornes dus nog grond bezaten in Erp in de 17e eeuw, blijkbaar de Poederveldse hoeve.